De Nederlandsche zanger in alle gezelschappen(1852)–Anoniem Nederlandsche zanger, De– AuteursrechtvrijVerzameling van meer dan 100 uitgezochte gezelschaps-liederen Vorige Volgende No. 3. Het graf der twee gelieven. Wijze: Wien Neêrlandsch bloed enz. Ziet pelgrim, ziet gij dezen steen, Met donker mos begroeid, Waarop het dalend avondrood Met purp'ren weêrschijn gloeit; Daar ligt de schoonste maagd van 't vlek In 's aardrijks kouden schoot, En aan haar zij' de jongeling, Haar trouw tot in den dood. bis. Haar rijke vader zag vol trots Op d' eed'len jongeling, Aan wien, met onverdeel'bre ziel, D' aanminnige Emma hing. Ik vloek u eeuwig, sprak zijn mond, Wordt ge eenmaal Edwins vrouw, En was voor haar gebeden doof, En spotte met haar trouw. bis. Hij spotte, tot zij uitgeteerd Op 't sterfbed nederzonk, En 's levens laatste flikkering In 't brekend aanschijn blonk; [pagina 12] [p. 12] Toen greep een woeste smart hem aan, Hij staat verstijfd van schrik, En werpt zich aan de sponde neêr, Met wanhoop in den blik. bis Haar jong'ling ging, toen duisternis Op 't kerkhof nederzeeg, En 't licht der maan, met bleeken glans, Uit donk're wolken steeg; Ach, dierb're Emma! zucht hij zacht, Wat blijft mij meer op aard, Niets is er thans nu ik u mis, Zelfs 't leven mij niets waard. bis. Dus zucht hij, op haar graf geknield, Met treurig stil geween, En waggelt dan met matten tred Weêr naar zijn woning heen; Hij kwijnt en teert allengskens uit, En zinkt op 't ziekbed neêr; En 't dof gebrom der doodklok meldt: Ook Edwin is niet meer. bis. Nu rust hij aan zijn Emma's zij', In 's aardrijks kouden schoot, Waar hij met haar den glans verbeidt Van 't eeuwig morgenrood Om dan te zaam in hemelvreugd, Voor Godes troon te staan; Strooit, pelgrim, bloemen op hun graf, En wijd hun asch een traan. bis. Vorige Volgende