Nederlandse Letterkunde. Jaargang 21
(2016)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||
Abstract
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||
inhoud van literatuur ten koste van de vorm, maar ook zou hij met zijn uitgesproken pleidooi voor het belang van de intentie van de auteur de inzichten van de postmoderne taaltheorie, zoals onder meer vervat in het concept intertekstualiteit, ten onrechte terzijde schuiven. Zo heeft cultuurwetenschapper Rosemarie Buikema Vaessens in een van de meer serieuze kritieken op De revanche van de roman verweten dat hij te weinig aandacht heeft voor de singulariteit van het literaire werk. Hij zou literatuur teveel tot een morele of anderszins maatschappelijk relevante boodschap herleiden en zodoende geen recht doen aan de meerstemmigheid en ambivalenties die eigen zijn aan het literaire. In de woorden van Buikema is literatuur namelijk ‘een performance, een voorstelling, van het bewustzijn, van alteriteit, van het andere, van dat wat nieuw is, van het verschil’.Ga naar eind3. Het belang dat Buikema in haar artikel toekent aan het singuliere karakter van literatuur is ook te vinden in andere recente neerlandistische publicaties die zich bezighouden met normatieve aspecten van literatuur. Goede voorbeelden zijn Matthieu Sergiers monografie over het oeuvre van Frans Kellendonk, Ethiek van de lectuur, en essays van Yra van Dijk over de romans van Arnon Grunberg.Ga naar eind4. Het werk van beide literatuurwetenschappers staat in het teken van een ethiek van alteriteit, waarmee zij aansluiten bij contemporaine ontwikkelingen in het onderzoek naar ‘literatuur en ethiek’.Ga naar eind5. ‘[D]e literatuur is in staat om de lezer te confronteren met het onverwachte, het radicale andere [...]’, aldus Sergier, die meent dat het ethisch potentieel van een tekst groter is naarmate het meer ‘onverwachte andersheid’ tentoonspreidt.Ga naar eind6. Eenzelfde nadruk op de relatie tussen werk en lezer biedt ook Van Dijks essay over Grunbergs Onze oom: zij vat deze roman expliciet op als geëngageerd, terwijl ze tegelijkertijd beargumenteert dat deze niet tot een eenduidige morele boodschap te herleiden valt: ‘Het enige wat overblijft als in Onze oom alle afgoden ontmaskerd zijn is de blik tussen onszelf en de Ander. Hoe gewelddadig, geforceerd en vol onbegrip de gemeenschap met de ander ook kan zijn - die relatie is alles wat we hebben, en we moeten hem zo zuiver mogelijk aangaan’.Ga naar eind7. In een essay over een aantal andere romans van Grunberg verschuift de aandacht van Van Dijk weliswaar naar de relatie tussen de personages onderling, maar ook dan blijft ‘de ander’ van wezenlijk belang.Ga naar eind8. Voorziet nu de belangstelling voor alteriteit die Buikema, Sergier en Van Dijk aan de dag leggen in de behoefte aan een theoretisch kader waarmee bestudeerd kan worden hoe diverse normatieve kwesties in literatuur gerepresenteerd worden? Het antwoord op die vraag is tweeledig. Enerzijds is het zeker mogelijk normatieve aspecten van literaire werken te bestuderen aan de hand van de door Buikema, Sergier en Van Dijk gehanteerde | |||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||
benaderingen; anderzijds maken deze lang niet altijd een analyse mogelijk van de wijze waarop werken zich concreet verhouden tot uiteenlopende ethische en politieke kwesties als - de opsomming is gebaseerd op De revanche van de roman - de multiculturele samenleving, internationale politieke conflicten, mensensmokkel, milieuschandalen en rechten voor dieren. De onderzoeker die zich uitdrukkelijk richt op een vorm van toegepaste ethiek die is ingegeven door en toegesneden op de thematiek van de tekst, is beter toegerust om tot een vruchtbare analyse te komen van het engagement - van welke aard ook - dat een werk tentoonspreidt. Bij de toegepaste ethiek gaat het namelijk om de gebruikmaking van het denken in de algemene normatieve ethiek ten behoeve van de bestudering van morele problemen in allerlei maatschappelijke domeinen.Ga naar eind9. Te denken valt daarbij aan disciplines als de dierethiek, gezondheidsethiek, milieu-ethiek en bedrijfsethiek. Hoewel de notie van alteriteit onder meer aangewend kan worden binnen een zorgethische benadering, zoals Van Dijk toont in haar essay over Grunbergs recente romans,Ga naar eind10. biedt deze notie niet per definitie een meerwaarde voor de bestudering van het concrete engagement van een werk. Wie bijvoorbeeld wil weten hoe een roman zich inschrijft in de discussie over het doden van dieren voor consumptie, zoals Charlotte Mutsaers' Koetsier Herfst uit 2008, zal zich moeten verlaten op noties die gebruikt worden binnen de dierethiek. Interpretaties van dit boek waarin de aanwending van deze vorm van toegepaste ethiek achterwege blijft, kunnen in negatieve zin als voorbeeld dienen van het belang ervan. Zo komt Vaessens in De revanche van de roman niet tot een overtuigende interpretatie van de wijze waarop Mutsaers' roman zich met bovengenoemde discussie bemoeit, zoals ook Buikema terecht opmerkt.Ga naar eind11. Hij doet namelijk geen moeite om te analyseren hoe Koetsier Herfst zich verhoudt tot vigerende ideeën binnen de dierethiek. Buikema zelf gaat in haar interpretatie vooral in op de dubbelzinnigheden en ambivalenties in de roman: ‘Als Koetsier Herfst de lezer iets duidelijk maakt, dan is dat het feit dat een bewustzijn van de werkelijke wereld tot stand komt door middel van de mimesis van het onverwachte, niet door de nabootsing van de bekende werkelijkheid’.Ga naar eind12. Een eerdere interpretatie, van Heynders, biedt nauwelijks meer duiding van de ideeën achter het dierenactivisme in Koetsier Herfst: zij gaat vooral in op het ‘absurdistische appel’ dat de roman doet op de politieke betrokkenheid van de lezer.Ga naar eind13. Arnold Heumakers, Hugo Bousset, Sofie Gielis en Bart Vervaeck gaan uitdrukkelijker in op de thematiek van de consumptie van dieren. Heumakers maakt op nogal intuïtieve wijze gebruik van dierethische inzichten, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||
maar gaat voorbij aan de nuances die daarbij van belang zijn.Ga naar eind14. Bousset uit kritiek op de standpunten en argumenten van een van de belangrijkste personages in de roman; hij ontwaart namelijk tegenstrijdigheden in haar opvattingen.Ga naar eind15. Ook Gielis meent dat het ‘gelijkheidsbeginsel dat doorheen de roman zorgvuldig werd opgebouwd begint te wankelen. Als je dieren boven mensen plaatst is het evenwicht immers ook verstoord’.Ga naar eind16. En Vervaeck merkt onder meer terecht op: ‘Zorgt de empathie voor individualisering en voor de uitdieping van de persoonlijkheid, dan leidt ze tegelijkertijd tot het opheffen van de traditionele grenzen tussen de verschillende individuen. Zelfs het verschil tussen mens, dier en ding wordt diffuus’.Ga naar eind17. Hoewel deze critici een waardevolle aanzet bieden tot een duiding van de kwestie van het doden van dieren in Koetsier Herfst, blijft een lezing van de roman met speciale aandacht voor en een genuanceerde blik op de positionering van de personages omtrent dit thema achterwege. | |||||||||||||||||||||||
1 DoelstellingWaar Buikema zich toelegt op het engagement van Koetsier Herfst voor zover het zijn poëticale aspecten betreft en zo voorbijgaat aan het meer concrete engagement dat de roman eveneens in zich draagt, hanteren ook de andere letterkundigen niet de relevante theoretische perspectieven om tot een overtuigende interpretatie van de bemoeienis van Koetsier Herfst met discussies over dierenrechten te komen. In dit artikel laat ik zien hoe een dergelijk engagement wel op goede wijze bestudeerd kan worden, om daarmee te komen tot een algemene plaatsbepaling van op de toegepaste ethiek gebaseerde theoretische benaderingen. Ik ga in op twee romans waarin de notie van morele status van belang is: behalve om het boek van Mutsaers gaat het om Harry Mulisch' De ontdekking van de hemel. Terwijl er in Koetsier Herfst vooral aandacht wordt gevraagd voor het al dan niet vermeende verschil in morele status tussen mens en dier,Ga naar eind18. ligt de focus in de roman van Mulisch op de morele status van de mens. Deze romans zijn interessante casussen om tot een waardering van de toegepaste ethiek bij het interpreteren van morele kwesties in literatuur te komen. De focus op morele status maakt dat interpretatie van Mulisch' boek ook relevant is met betrekking tot mijn bespreking van Mutsaers' roman. Met zijn aandacht voor morele status mengt De ontdekking van de hemel zich in het maatschappelijk debat over levensbeëindiging bij wilsonbekwame patiënten, waarover later meer.Ga naar eind19. In de bestaande receptie van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||
het boek heeft deze thematiek echter weinig aandacht gekregen. Interpretaties gaan doorgaans over de representatie van allerlei vormen van wetenschappelijke kennis, of over de algemene filosofische en theologische strekking van de roman.Ga naar eind20. Wel wordt in sommige publicaties betoogd hoe de gebeurtenissen die met deze thematiek te maken hebben, van cruciaal belang zijn voor de plot of in een iconische relatie staan tot de roman als geheel.Ga naar eind21. Zo merkt Piet Calis op dat het vegetatieve bestaan van het personage Ada verbonden kan worden aan het sluimerend bestaan van de Stenen Tafelen in een wereld die door technologie wordt beheerst. Wanneer aan het einde van de roman de Stenen Tafelen vernietigd worden, gaat Ada dood. Het sterven van de moederfiguur, die naar Calis' mening net als de Stenen Tafelen is ‘geïnspireerd door gevoelens van liefde’,Ga naar eind22. vormt volgens hem een weerspiegeling van de hedendaagse almacht van de techniek: ‘Duidelijk is dat met het verdwijnen van de Stenen Tafelen de mensheid gedoemd is in liefdeloosheid te verzinken. De wereld der moeders lijkt geen kans meer te hebben tegenover de machtsaanspraken van de technologie’.Ga naar eind23. In zijn belangwekkende boek over werk en auteurschap van Harry Mulisch betoogt literatuurwetenschapper Sander Bax dat deze met De ontdekking van de hemel een verzoening weet te bewerkstelligen tussen autonoom en geëngageerd schrijverschap.Ga naar eind24. Engagement wordt door Bax verbonden met het idee dat de schrijver persoonlijk verantwoordelijk is voor de boodschap of ideeën die een boek uitdraagt; dit in tegenstelling tot de autonome auteur, die weliswaar de wereld van een verhaal in het leven roept, maar verder geen bemoeienis heeft met wat er in die wereld gebeurt en wordt gezegd. Een dergelijk onderscheid is mijns inziens weinig productief, aangezien niet duidelijk wordt waarom er een nulpunt van verantwoordelijkheid zou moeten zijn voor engagement. Een roman kan zich ongeacht de intentie van de auteur bemoeien met de politieke of maatschappelijke actualiteit - het is zoals gezegd een kritiek die ook meermaals verwoord werd naar aanleiding van het verschijnen van Vaessens' De revanche van de roman. Zo meent Marc Reugebrink dat zelfs ten aanzien van auteurs die zich als uitgesproken autonoom presenteren ‘niets de literatuurbeschouwer in de weg [staat] om ook hun werk te lezen “als ideologisch geladen interventies in de publieke sfeer”’.Ga naar eind25. Ook ik zie geen reden om engagement te verbinden met de persoon van de auteur; ik richt me daarentegen op het werk zelf en hoe daarin een betrokkenheid op de werkelijkheid vervat is.Ga naar eind26. Tegenstrijdige visies, die uiteraard moeilijk tot één enkele instantie buiten het werk herleid kunnen worden, zijn daarbij overigens heel goed mogelijk. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||
In wat volgt bespreek ik de toekenning van morele status aangaande een van de belangrijkste personages in De ontdekking van de hemel en aan mens en dier in het algemeen in Koetsier Herfst. Ik besteed daarbij in het bijzonder aandacht aan de retorische strategieën die in de romans worden gebruikt. In het vervolg van mijn betoog geef ik allereerst een korte toelichting op het concept morele status en de relatie met de toegepaste ethiek; daarna volgt een beknopte analyse van aspecten van Mulisch' en Mutsaers' romans waarin dit concept centraal staat, waarna ik tot slot stilsta bij de theoretische implicaties daarvan. | |||||||||||||||||||||||
2 Morele statusMorele status is een begrip dat wordt gebruikt in verschillende ethische discussies, die op hun beurt gerelateerd zijn aan verschillende gebieden van toegepaste ethiek, zoals gezondheids- en dierethiek. Bij morele status gaat het, aldus filosofen Agnieszka Jaworska en Julie Tannenbaum, over de voorwaarden die maken dat de belangen van een menselijke of een niet-menselijke entiteit voor die entiteit zelf als moreel gewichtig gelden. Debatten over dit onderwerp hebben dus betrekking op het vraagstuk welke voorwaarden noodzakelijk en voldoende zijn voor de toekenning van morele status. Daarnaast bestaat er verschil van mening over de kwestie hoe morele status te conceptualiseren: sommige filosofen denken bijvoorbeeld over morele status in binaire termen (je hebt morele status of niet), anderen menen dat het gaat om een kwestie van gradaties - de hoogste vorm van morele status wordt in die opvatting full moral status genoemd.Ga naar eind27. Deze bijdrage is niet de plek om uitvoerig verslag te doen van bestaande discussies over morele status. Wel wil ik, bij wijze van toelichting op de operationalisering ervan bij mijn interpretaties van De ontdekking van de hemel en Koetsier Herfst, enkele voorbeelden van theorievorming over dit onderwerp releveren. Een bekende theorie, veelal aangehangen door religieus geïnspireerde ethici, is die waarin het behoren tot de menselijke soort voldoende is voor morele status. Volgens zo'n opvatting kunnen reeds de belangen van een embryo morele waarde bezitten voor die embryo zelf.Ga naar eind28. Het behoeft geen betoog dat een dergelijk standpunt als krachtig argument kan fungeren in een pleidooi tegen de wettelijke mogelijkheid van abortus. Terwijl de lat voor morele status in deze opvatting relatief laag ligt, zijn er daarentegen ook theorieën die een aanzienlijk grotere mate van ontwikkeling noodzakelijk achten. Bio-ethici Tom Beauchamp en James Childress schrijven | |||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||
in het standaardwerk Principles of Biomedical Ethics over een dergelijke zienswijze: ‘The theory is that individuals have moral status because they are able to reflect on their lives through their cognitive capacities and are self-determined by their beliefs in ways that incompetent humans and nonhuman animals are not’.Ga naar eind29. Cognitie staat dus centraal in deze opvatting. Behalve theorieën die gebaseerd zijn op menselijke eigenschappen dan wel cognitieve capaciteiten, onderscheiden Beauchamp en Childress nog drie soorten theorievorming, te weten: theorieën die gebaseerd zijn op respectievelijk moral agency, receptief vermogen en relaties. Waar het bij de eerste gaat om het kunnen optreden als morele actor, draait het bij de tweede om het vermogen pijn en plezier te kunnen ervaren en bij de derde om de gemeenschap waarin een entiteit is ingebed. Toegepast op een concreet geval: een pasgeborene is weliswaar niet in staat om morele oordelen te vellen, maar wel om dingen te voelen en daarnaast maakt zij deel uit van een zich uitbreidend sociaal netwerk. Volgens de eerste theorie bezit zij geen morele status, volgens de tweede wel en volgens de derde ook, wellicht in steeds grotere mate. Zelf achten Beauchamp en Childress deze theorieën onvoldoende overtuigend, maar combineren zij elementen uit deze verschillende opvattingen om tot een eigen zienswijze op morele status te komen, waarin nochtans een centrale plaats wordt toegekend aan het bewustzijn.Ga naar eind30. Zo getuigt Principles of Biomedical Ethics van het immer voortgaande debat over morele status, waarin theorieën tegenover elkaar staan, maar ook elementen aan elkaar ontlenen.Ga naar eind31. Theorieën over morele status ondersteunen uiteenlopende opvattingen over, onder meer, de gerechtvaardigdheid van abortus (gezondheidsethiek) en het doden van dieren voor consumptiedoeleinden (dierethiek). Ze spelen eveneens een rol in relatie tot de thematiek van levensbeëindiging. Bio-ethicus Jessica Pierce merkt daarover op: ‘There is a link between the value people place on a being (or a kind of being) and their willingness to choose euthanasia for it’.Ga naar eind32. In pleidooien pro of contra levensbeëindiging kan het concept morele status derhalve - expliciet of meer verhuld - een plaats innemen. Dit is de reden waarom deze notie ook met betrekking tot De ontdekking van de hemel relevante inzichten kan opleveren. | |||||||||||||||||||||||
3 De ontdekking van de hemelIn de roman van Mulisch spreekt een engel. Hij vertelt over de wijze waarop hij erin is geslaagd om het goddelijke bevel uit te voeren om de Stenen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||
Tafelen, die het verbond tussen God en de mensheid representeren, in de hemel terug te bezorgen. De reden voor dit bevel is dat Hij de menselijke obsessie met wetenschap en rationaliteit verwerpt. Deel van de complexe plot van de roman is een auto-ongeluk dat ervoor zorgt dat het personage Ada in een coma belandt. Ze komt niet meer bij bewustzijn en verkeert meer dan zeventien jaar lang in een persistent vegetatieve toestand, terwijl ze niet lang na het ongeluk bevalt van een zoon, Quinten geheten. Aangezien Ada's hersenstam intact is, kan ze zelfstandig ademen; tegelijkertijd is ze afhankelijk van kunstmatige vocht- en voedseltoediening om in leven te blijven. Tijdens de lange periode waarin ze in deze toestand verkeert, denkt en discussieert een aantal andere personages in de roman over haar morele status en over de vraag of ze derhalve in leven gehouden moet worden of niet. Aldus laat Mulisch' boek zich in met het debat over levensbeëindiging bij wilsonbekwame patiënten.Ga naar eind33. Onder de personages die denken en discussiëren over Ada's morele status zijn haar man Onno en diens beste vriend Max - die laatste is bovendien de vader van Quinten. Om de toestand van Ada te beschrijven worden in De ontdekking van de hemel verschillende retorische strategieën gehanteerd. Ik zal enkele van deze strategieën en hun functie hieronder kort aanduiden en ik ga in op het contrast tussen medische wetenschap en intuïtie dat in de roman tot uitdrukking komt. De centrale vraag met betrekking tot morele status, zoals gesteld en beantwoord door - onder anderen - Onno en Max, wordt door de eerste op expliciete wijze verwoord: ‘[W]as haar leven “haar” leven nog wel? Bestond er nog wel een subject, dat Ada heette [...]?’Ga naar eind34. Gedurende de gehele roman worden paradoxen gebruikt waardoor gereleveerd wordt dat Ada tegelijkertijd dood en levend is.Ga naar eind35. Wanneer Onno en Max na het ongeluk de kamer in het ziekenhuis bezoeken waar Ada verblijft, becommentarieert de verteller bijvoorbeeld: ‘De bewegingloze patiënten, waar de bezoekers naar keken: levende doden’.Ga naar eind36. Dat Max na dit commentaar fluistert dat de kamer veel weg heeft van een museum, versterkt de indruk dat hij en Onno de focalisatoren zijn aangaande de perceptie van Ada en de andere patiënten als ‘ondood’. Als ze vervolgens haar hand in hun eigen hand nemen, voelen ze dat deze ‘een ding was geworden’.Ga naar eind37. De hand functioneert als pars pro toto, waardoor Ada opnieuw verdinglijkt wordt. Hoewel Ada nog steeds leeft, is ze niet in staat om op enigerlei wijze met anderen te communiceren. Onno denkt daarom dat Ada opzoeken ‘eerder een bezoek aan een graf dan aan een ziekbed’ vertegenwoordigt en hij beschouwt zichzelf - in de woorden van de verteller - als een ‘onbestorven weduwnaar’.Ga naar eind38. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||
Om de situatie van Ada te beschrijven, maken Onno en Max in totaal vier maal gebruik van de metafoor van het ‘plantje’.Ga naar eind39. Ze zijn het erover eens dat wanneer je een ‘plantje’ bent, je op geen enkele manier aanspraak kunt maken op morele status. Wanneer hij met Onno de legitimiteit van het doden van Ada bespreekt, zegt Max bijvoorbeeld: ‘als er echt helemaal niets meer is, nul procent, echt alleen nog maar een plant, dan betekent het niets. Dan mag het’.Ga naar eind40. Een dialoog tussen de twee vrienden maakt duidelijk dat zij (een gebrek aan) activiteit in het hogere deel van de hersenen - zoals wordt getoond door een EEG, ofwel elektro-encefalogram - als criterium hanteren om te bepalen of Ada een ‘plantje’ is.Ga naar eind41. Aldus verwijst de plantmetafoor naar organisch leven, een leven echter dat de eigenschappen ontbeert die voor de meeste mensen als gewoon gelden, zoals cognitieve capaciteiten en gevoel. Zodoende stellen ze zich op impliciete wijze teweer tegen elke theorie waarin mens-zijn in biologische zin - het behoren tot de soort Homo sapiens - enige en voldoende voorwaarde is voor het bezitten van morele status.Ga naar eind42. Niettegenstaande het voorgaande komen Onno en Max pas geruime tijd na het ongeluk tot de overtuiging dat Ada geen morele status bezit. In dit verband is vooral het contrast van belang dat in De ontdekking van de hemel gemaakt wordt tussen medische wetenschap enerzijds en intuïtie anderzijds. Ada's situatie wordt in de roman dikwijls op medisch-wetenschappelijke wijze geïnterpreteerd. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de volgende passage, waarin het EEG van Ada's hersenen wordt geduid met noties waarmee Max, in zijn beroep als astronoom, vertrouwd is: Van de neuroloog had Onno 's middags te horen gekregen, dat Ada's electroencefalogram [sic] gelukkig niet ‘plat’ was, zoals hij het noemde, maar wel een ‘diffuus, ernstig vertraagd beeld’ vertoonde. Hoewel Max over ruime ervaring bezit waar het de wetenschappelijke manier van denken betreft, toont de roman hoe hij en Onno moeite hebben om de medische feiten van Ada's situatie onder ogen te zien. Nadat de neuroloog achtereenvolgens heeft aangegeven dat haar elektro-encefalogram ‘nauwelijks nog een beeld [vertoont]’Ga naar eind44. en dat het niet is te onderscheiden van een volledig plat EEG,Ga naar eind45. betwijfelen de twee mannen nog steeds of ze daadwerkelijk niets meer kan voelen. Dit is waar intuïtie om de hoek komt kijken, zoals de passage toont waarin Onno nadenkt over de inhoud van een gesprek ‘dat hij een week geleden met Max had gevoerd aan de rand van Ada's bed: dat iedereen, alle | |||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||
e.e.g.'s [sic] ten spijt, intuïtief fluisterde aan de rand van al die bedden’.Ga naar eind46. Het zorgt ervoor dat Max en Onno te weten willen komen of Ada onder narcose wordt gebracht tijdens de operatie waarbij Quinten door middel van een keizersnede geboren zal worden. Dat blijkt inderdaad zo te zijn, maar de anesthesist legt uit dat dit niet betekent dat pijn gevoeld kan worden door middel van de hersenstam, het deel van Ada's brein dat - in tegenstelling tot de zogeheten cerebrale cortex - nog steeds actief is. De enige reden dat ze onder narcose gebracht wordt is om ‘mogelijke reflexen vanuit de hersenstam’ te voorkomen.Ga naar eind47. De anesthesist voegt daaraan echter toe: ‘Mijn gevoel zegt me trouwens ook, dat we het moeten doen’.Ga naar eind48. Ondanks de geboden uitleg versterkt dit laatste de twijfels van Onno en brengt het hem ertoe de artsen aan te sporen om alles te doen om het leven van zijn vrouw te behouden tijdens de uitvoering van de keizersnede. De wijze waarop Onno en Max de mogelijkheid waarderen dat Ada, ondanks de bevindingen van de medische wetenschap, op een of andere manier bewust is van haar omgeving en in staat om pijn te voelen, geeft aan dat zij het receptief vermogen van de mens - in het Engels: sentience - als een relevant criterium beschouwen in de toekenning van morele status. Sentience kan omschreven worden als ‘the capacity to experience pleasure, pain, and other conscious mental states’.Ga naar eind49. Dat Max veel waarde hecht aan dit receptief vermogen wordt eveneens duidelijk door de vergelijkingen die hij maakt wanneer hij nadenkt over het doden van Ada: ‘Stel, er is alleen nog zoiets van haar over als een eenjarig kind, dan mag het niet. Ook baby's mag je niet vermoorden’.Ga naar eind50. Door middel van deze vergelijkingen wordt geïmpliceerd dat het doden van Ada niet gerechtvaardigd kan worden indien zij het vermogen om ervaringen te hebben deelt met baby's en jonge kinderen. Later, drie jaar nadat Quinten is geboren, komt er nog een onthullende vergelijking voor in De ontdekking van de hemel, ditmaal gemaakt door Onno. Als hij het verpleeghuis bezoekt waar Ada na te zijn bevallen is opgenomen, denkt hij na over hoe weinig er van haar over is: ‘misschien had zij nog het bewustzijn van een muis. Maar voor een muis mocht je toch gif strooien, of een val zetten...’.Ga naar eind51. Indachtig de morele status die normaliter toegekend wordt aan muizen, is de suggestie - zelfs als Ada het bewustzijn van een muis bezit - dat het legitiem is om haar te doden. In Onno's ogen moet het receptief vermogen in aanzienlijke mate aanwezig zijn om de morele rechtvaardiging van doden te verhinderen. Desalniettemin is er sprake van enige ambiguïteit, aangezien Onno van zichzelf schrikt op het moment dat hij de vergelijking maakt. Uiteindelijk is het Sophia, de moeder van Ada, die haar dochter doodt | |||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||
omdat ze haar uitgeteerde lichaam - ‘het ontluisterde overschot’ volgens MaxGa naar eind52. - niet langer kan aanzien. Ze verantwoordt haar daad door Ada's toestand te beschrijven aan Onno: volgens Sophia is het overlijden van haar dochter slechts bewerkstelligd door haar interventie ‘voor zover de dood niet al sinds jaar en dag was ingetreden’.Ga naar eind53. | |||||||||||||||||||||||
4 Koetsier HerfstWanneer Onno in De ontdekking van de hemel meent dat je gif mag strooien voor een muis of een val mag zetten, toont hij weinig waarde te hechten aan het leven van muizen. De publieke moraal aangaande de morele status van dieren waarvan deze opvatting blijk geeft, wordt in Koetsier Herfst ter discussie gesteld. In deze roman kampt auteur Maurice Maillot met een hardnekkig writer's block. Na het overlijden van zijn kat Grappa is hij al zijn levenslust kwijtgeraakt en heeft hij geen letter meer op papier gekregen. Op begrip daarvoor kan Maurice echter niet rekenen: Steeds weer dat voorspelbare commentaar, steeds weer die botte afgunst op de gehechtheid aan een dier, die slopende agitatie. Een kat mocht je blijkbaar niet liefhebben. Een kat mocht blijkbaar niet van je bord eten en in je bed slapen. En de dood van een kat mocht je blijkbaar niet betreuren, althans niet op mijn manier. Dat was inferieur. Niet bon ton onder beschaafde mensenkinderen. Niet conform de joods-christelijke tradities. Menselijke waardigheid: ja, dierlijke waardigheid: nee. Iedereen wist kennelijk hoe het hoorde.Ga naar eind54. In deze passage stelt Maurice zijn eigen positie tegenover die van ‘iedereen’, de anderen die zich op een gepaste manier gedragen. De auteur probeert de waardigheid van het dier naast die van de mens te plaatsen, maar vindt daarvoor naar eigen zeggen geen gehoor. Daarmee plaatst hij zijn eigen moraal tegenover de publieke moraal. Tegelijkertijd toont Maurice zich door zijn gedrag evengoed een aanhanger van deze publieke opinie. Hij geeft weliswaar veel om zijn eigen kat, het lot van anonieme dieren interesseert hem minder: ‘Op naar Buffalo Grill voor een sappige biefstuk!’Ga naar eind55. De vraag is of achter Maurice' ogenschijnlijke waardering van dieren niet veeleer een particuliere gehechtheid schuilgaat, een gehechtheid die zich bijvoorbeeld ook richt op een door hem gevonden Nokia-telefoon, die hij nota bene met zijn oude kat vergelijkt: ‘Cheek to cheek met mijn nieuwe kat in bed maar dan wel een kat met een vacht zo hard als mijn levenslot’.Ga naar eind56. In deze passage - en in andere | |||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||
passages in de roman nog veel explicieterGa naar eind57. - neemt de relatie die hij onderhoudt met dieren en dingen een erotisch karakter aan, maar dat geldt uiteraard slechts een beperkt aantal gevallen. Wanneer Maurice de dierenactiviste en lid van het Lobster Liberation Front Do ontmoet, wordt hij door haar gewezen op zijn inconsequente gedrag. Do heeft aan Maurice' werk het principe van gelijke monniken, gelijke kappen ontleend, maar is van mening dat de auteur dit principe niet streng genoeg hanteert: ‘Ook dierenbloed is niet gelijk aan water zoals je misschien weet. Waar blijf je nu met je gelijke monniken, gelijke kappen? Of ben jij alleen maar een ventje van de theorie?’Ga naar eind58. Do stelt zich op het standpunt dat mens en dier dezelfde morele status genieten en daarom evenveel recht hebben op leven. Op aandringen van Do besluit Maurice vegetarisch te worden. In de roman wordt de morele gelijkwaardigheid van mens en dier op verschillende manieren gerepresenteerd. Zo wordt Do beschreven met tal van dierlijke metaforen: ze wordt voorgesteld als kat, dolfijn, ijsbeer en waterrat.Ga naar eind59. Aan het einde van Koetsier Herfst blijkt Dora's achternaam bovendien Dhont te zijn.Ga naar eind60. Door de metaforische omschrijvingen van Do wordt de overeenkomstigheid van mens en dier voor het voetlicht gebracht.Ga naar eind61. Daarnaast wordt er een retorica van omkering aangewend die op een absurdistische wijze de menselijke omgang met dieren bekritiseert. ‘Stel je voor dat hier dieren rondliepen in gestroopte mensenhuiden, dacht ik, en ik schaamde me voor mijn schoenen en mijn tas’,Ga naar eind62. aldus Maurice op enig moment in de roman naar aanleiding van de aanblik van mensen in bontjassen. En bij het zien van een varkenstong die te koop is voor iets meer dan een euro vraagt Do aan Maurice om zich voor te stellen ‘dat je eigen tong voor dat bedrag over de toonbank ging bij een kiloknaller’.Ga naar eind63. De reden dat Do en, in navolging van haar, Maurice een gelijke morele status toekennen aan mens en dier moet gezocht worden in het vermogen tot lijden dat zij met elkaar delen. ‘Lijden kleine wezens minder dan grote?’ is de retorisch bedoelde vraag die Do in dit verband stelt aan Maurice. Waar in De ontdekking van hemel het criterium van sentience gebruikt wordt om het doden van Ada te rechtvaardigen, fungeert datzelfde criterium in Koetsier Herfst zodoende als argument tegen het doden van dieren.Ga naar eind64. Bewustzijn is in Do's ogen dus van cruciaal belang voor de toekenning van morele status,Ga naar eind65. waarbij zij van sommige dieren aanneemt - zonder dat daarover wetenschappelijke consensus bestaatGa naar eind66. - dat ook zij pijn kunnen ervaren. In vervolg op haar retorische vraag over het lijden van kleine wezens zegt zij bijvoorbeeld: ‘Voor een maaltje garnaal zijn een paar hon- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||
derd levens nodig en voor een portie babykreeft maar één. In die zin zou je zelfs kunnen verdedigen dat het eten van garnalen nóg misdadiger is’.Ga naar eind67. Behalve dat Do veronderstelt dat garnalen (en kreeften) aan de vereiste van sentience voldoen, wordt zodoende eveneens duidelijk dat dit voor haar morele gelijkwaardigheid aan de mens impliceert. Ze vergelijkt vissers met massamoordenaars en mensen die vlees willen eten moeten dat volgens Do vooral zelf weten: ‘Alleen moeten ze dan niet moeilijk doen over Dutroux of protesteren als ze zelf in de pan worden gehakt’.Ga naar eind68. Met andere woorden: morele verontwaardiging over doden past niet wanneer je zelf ook schuldig bent aan de dood van onschuldige wezens. Verschillen tussen mens en dier zijn daarbij niet moreel relevant. Do's mening getuigt bovendien van een deontologische visie, waarbij de waarde van elk individueel leven op zich staat en doden daarom niet gelegitimeerd kan worden met een beroep op andere waardevolle zaken.Ga naar eind69. En juist omdat elk leven evenveel waard is, beschouwt Do het eten van een babykreeft als minder erg dan het eten van een portie garnalen. In lijn daarmee is Maurice' conclusie wanneer hij denkt ‘aan alle oorlogen. Aan alle bombardementen. Aan alle veldslagen. Aan alle herdenkingen van alle oorlogen, alle bombardementen en alle veldslagen. Peanuts! Peanuts vergeleken bij wat dag in dag uit op zee werd uitgehaald’.Ga naar eind70. Een van de tegenwerpingen die Hugo Bousset aanvoert tegen de visie van Do is dat zij weliswaar veel om kreeften geeft, maar dat deze dieren zelf actieve rovers zijn. ‘Do en de voedselketen: ze heeft er kennelijk geen kaas van gegeten, bij wijze van spreken’, aldus Bousset.Ga naar eind71. Daarmee gaat hij echter voorbij aan een onderscheid dat Do maakt in de roman: terwijl mensen wel morele actoren zijn, geldt dat niet voor dieren. Maurice' hond Slava mag van Do daarom wel gewoon vlees blijven eten, want ‘die heeft als carnivoor geen keus. Bovendien heeft hij geen kennis van goed en kwaad. Wie die kennis wel heeft opgedaan moet daar ook de consequenties maar van dragen’.Ga naar eind72. Met andere woorden: wie zelf geen morele actor is, kan ook niet met de morele status van anderen rekening houden. Wie dat echter wel is, dient zich rekenschap te geven van zijn of haar omgang met anderen, of die zelf nu wel of geen morele actor zijn; die laatsten zijn dan weliswaar geen moral agents, maar wel moral patients.Ga naar eind73. Het is om die reden dat hond Slava vlees mag eten en tegelijkertijd morele consideratie verdient volgens Do. Een andere tegenwerping van Bousset betreft het gegeven dat Do niet strikt veganistisch is: ‘Do wil geen parelsnoer uit medelijden met de overleden oesters, maar draagt wel leren schoenen en een leren tas’.Ga naar eind74. Inderdaad maakt de verklaarde dierenactiviste gebruik van dierlijke producten. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||
Zo staat ze niet afkerig tegenover een broodje kaas of een omelet.Ga naar eind75. Dit is opmerkelijk, omdat in verband met de productie van eieren dagelijks vele (onnutte) eendagshaantjes worden vergast. Deze worden echter wel gebruikt als diervoeder, bijvoorbeeld in dierentuinen.Ga naar eind76. Is het om deze reden dat Do toch omeletten eet (althans zolang biologische eieren zijn gebruikt)? Ze vindt het immers ook geen probleem wanneer Slava door mensen verwerkt lam, rund en kalkoen nuttigt. En is het omdat leer een bijproduct van de vee-industrie is, dat Do er niet voor terugdeinst om leer te dragen? Het zijn vragen die onbeantwoord blijven in Koetsier Herfst, maar het is te gemakkelijk om - zoals Bousset doet in zijn bijdrage - Do op voorhand inconsequent gedrag te verwijten. Zij die moral patient zijn alsook - paradoxaal genoeg - de mensen die in hun behoeften voorzien, worden door Do geen verwijten gemaakt. Indien het echter het gerief van moral agents betreft, stelt Do zich zeer streng op. Een duidelijk voorbeeld daarvan vormt haar reactie als ze hoort dat in Afrika nijlpaarden gedood worden vanwege hun tanden. Als blijkt dat - vanwege gebrek aan mest - daardoor ook grote vissterfte optreedt, reageert ze verheugd: ‘Eigen schuld, dikke bult. [...] Net goed. Dan kunnen ze daar de vis van hun menu schrappen. En nu maar hopen dat het Westen zich onthoudt van voedselhulp’.Ga naar eind77. Niet alleen wordt geïmpliceerd dat het Do plezier doet dat de Afrikanen niet langer vis kunnen doden voor consumptie (hoewel er uiteraard in eerste instantie een groot aantal vissen zal sterven door het gebrek aan mest), maar ook beschouwt ze het als een vorm van vergelding als daardoor voedselschaarste zou ontstaan. Wanneer Bousset - verwijtend - opmerkt dat Do ‘[l]iever dode zwarten dan zwarten die vlees of vis eten’ ziet, klopt dat, maar dit is binnen het wereldbeeld van de dierenactiviste perfect te begrijpen: ze neemt immers de morele verantwoordelijkheid van mensen uiterst serieus. In Do's ogen dienen moral agents die in haar optiek geen goede invulling geven aan hun morele actorschap daarvoor gestraft te worden. Dieren plaatst zij dus niet boven de mens, zoals Bousset en Gielis menen - die indruk wordt slechts gewekt vanwege de meedogenloze houding die de dierenactiviste vanuit het oogpunt van moral agency inneemt ten opzichte van mensen die immoreel handelen. Er is dus een paradox werkzaam in het denken van Do: ogenschijnlijk hecht zij minder waarde aan het leven van mensen, maar in feite ziet zij mensen als verantwoordelijker dan dieren. Dat wil echter niet zeggen dat zij aan mensen daardoor een hogere morele status toekent dan dieren. Koetsier Herfst beantwoordt aan het idee van filosoof James Rachels dat ‘[t]here is no such thing as moral standing simpliciter. Rather, moral stan- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||
ding is always moral standing with respect to some particular mode of treatment’.Ga naar eind78. Do betuigt dieren respect waar het hun leven, hun fysieke welzijn betreft, maar kan dat uiteraard niet doen waar het gaat om moreel actorschap. Do huldigt het adagium gelijke monniken, gelijke kappen, maar in Koetsier Herfst blijkt dat mens en dier in sommige opzichten juist geen gelijke monniken zijn, zoals ook Heumakers terecht opmerkt.Ga naar eind79. Dientengevolge houdt Do mensen anders dan dieren wel verantwoordelijk voor hun handelen en rekent hen daar ook op af.Ga naar eind80. Wat opvalt is dat auteur Maurice en dierenactiviste Do behoorlijk van elkaar verschillen in hun benadering van mens en dier. Maurice wordt weliswaar vegetariër, maar zijn verlangen naar vlees blijkt een aantal malen te groot, in het bijzonder nadat Do om het leven is gekomen.Ga naar eind81. In lijn daarmee kan opgemerkt worden dat Maurice vooral belang stelt in mens en dier (en ding) wanneer hij daarmee een erotische relatie onderhoudt.Ga naar eind82. Dat laat onverlet dat hij - vooral in het middengedeelte van de roman - Do's argumenten aangaande morele status overneemt. Do is echter consequenter dan Maurice in haar overtuigingen en handelen: het vermogen tot lijden is in haar ogen wat mens en dier bindt en hen morele status verleent. Daarnaast is de wijze waarop zij de twee van elkaar onderscheidt van belang: terwijl mensen onderdeel zijn van een morele werkelijkheid die gekenmerkt wordt door begrippen als verantwoordelijkheid en schuld, kan datzelfde niet gezegd worden van dieren. | |||||||||||||||||||||||
5 ImplicatiesDe ontdekking van de hemel en Koetsier Herfst refereren niet in directe zin aan theorieën over morele status, noch wordt deze notie expliciet genoemd. Tijdens het lezen van deze romans wordt echter duidelijk dat de diverse personages zich wel degelijk met de met dit concept verbonden problematiek bezighouden. In Mulisch' roman komt dit voornamelijk tot uitdrukking in de aanwending van verschillende retorische figuren, zoals metaforen, vergelijkingen en paradoxen. Ada stemt in de ogen van de belangrijkste personages het meeste overeen met een plantje, ze wordt omschreven als een levende dode en door middel van een pars pro toto treedt verdinglijking op. Aan Ada wordt in de roman, gelet op de theorievorming over dit onderwerp, geen morele status toegekend. Toch kan niet zomaar worden geconcludeerd dat Mulisch' roman ethische kennis over morele status representeert. Weliswaar leidt de toepassing van deze kennis tot een nadere duiding van De ontdekking van de hemel, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||
daarmee is niet gezegd dat de roman ook daadwerkelijk ingaat op theorievorming over morele status. Het onderscheid met de referenties aan het elektro-encefalogram (EEG) kan daarbij wellicht verhelderend werken. De aard en functie van deze referenties kunnen namelijk bij uitstek bestudeerd worden door middel van een in ‘literatuur en wetenschap’ gangbare benaderingswijze. De roman van Mulisch onderhoudt immers, zonder dat er overigens sprake is van een concreet aanwijsbare intertekstuele relatie met een bepaalde tekst over medische beeldvormende technieken, een ondubbelzinnige relatie met het medisch-wetenschappelijk discours en vervult zodoende een interdiscursieve functie.Ga naar eind83. Kennis over medische beeldvorming wordt in de roman aangewend om het een en ander duidelijk te maken over de toestand van Ada. Aan de hand van concrete ‘signalen’ in de tekst - de gebeurtenissen en dialogen met betrekking tot EEG - wordt met andere woorden duidelijk dat wetenschappelijke kennis gerepresenteerd wordt en kan bestudeerd worden hoe dat gebeurt.Ga naar eind84. Met betrekking tot ethische kennis over morele status ligt dit anders: ook al verkondigen de personages opvattingen die in het licht daarvan beschouwd kunnen worden, zij reflecteren niet op een abstracter niveau over de toestand van Ada in relatie tot morele status en - in het verlengde daarvan - de rechtvaardiging van levensbeëindiging. Hoewel het heel goed mogelijk is om te onderzoeken hoe de personages in De ontdekking van de hemel zich verhouden tot bestaande theorieën over morele status, is de rol van de interpreet in het beargumenteren van het belang van deze theorievorming bij de bestudering van het werk relatief groter dan wanneer deze in de tekst zelf aan te wijzen zou zijn geweest. Daarin schuilt overigens niet het verschil met ‘literatuur en wetenschap’; deze houdt zich immers ook bezig met de literaire verwerking van in de cultuur circulerende denkbeelden als deze niet expliciet aanwezig zijn in de bestudeerde tekst.Ga naar eind85. Het verschil ligt veeleer in het gegeven dat de aanwending van een vorm van toegepaste ethiek vooral dient om het engagement van een tekst met een of andere normatief geladen discussie duidelijk te maken, dus niet zozeer om de ‘vertaalslag’ met betrekking tot bepaalde kennis of theorievorming te onderzoeken. Tegelijkertijd impliceert mijn analyse dat de focus op alteriteit die het onderzoek in ‘literatuur en ethiek’ momenteel kenmerkt, voor wie zich richt op het concrete engagement van literaire teksten met ethische en politieke kwesties beter verlaten kan worden ten gunste van een bredere, meer algemene oriëntatie op de toegepaste ethiek. Interpreten kunnen dan per tekst bepalen welke theorievorming het meest relevant is - in het geval van de bemoeienis van De ontdekking van de hemel met de discussie over | |||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||
levensbeëindiging en van Koetsier Herfst met de dierethiek gaat het dan om het denken over morele status. Zo maakt de geboden interpretatie van de roman van Mutsaers duidelijk dat achter de ferme en ogenschijnlijk eendimensionale uitspraken van Do en - in mindere mate - Maurice een complexe verkenning van de notie van morele status plaatsvindt, al wordt die notie (zoals ook bij Mulisch) niet expliciet getheoretiseerd. Hoewel mijn interpretatie zich beperkt tot de elementen van de roman die betrekking hebben op morele status, wordt wel zichtbaar dat de theorievorming hieromtrent fungeert als een nuttig kader waarbinnen geëxpliciteerd kan worden op welk criterium het principe van gelijke monniken, gelijke kappen in Do's ogen berust, en waarbinnen het tegelijkertijd mogelijk is om te articuleren in welk opzicht mens en dier toch ook van elkaar verschillen. Een dergelijke interpretatie weerlegt Boussets claim dat in Koetsier Herfst sprake is van ‘nogal incoherente cafépraat’Ga naar eind86. met betrekking tot de thematiek van mens en dier; en deze kan bijvoorbeeld ook de interpretatie van Heumakers, die nochtans de moeite waard is, problematiseren. Het morele verschil tussen mens en dier dat hij in de roman ontwaart en waarop zijn duiding ervan berust, is - zonder daar nu verder op in te gaan - volgens mijn interpretatie namelijk niet correct.Ga naar eind87. Intrigerend aan Mutsaers' roman is bovendien dat deze laat zien dat morele status niet noodzakelijk verbonden is aan één criterium of set criteria, maar dat het eveneens is op te vatten als een gedifferentieerd begrip waarop verschillende maatstaven van toepassing zijn. In dat opzicht kan Koetsier Herfst ook beschouwd worden als een interessante aanvulling op de wijze waarop morele status wordt geconceptualiseerd in De ontdekking van de hemel. Wat overblijft is het verwijt van reductionisme dat gemaakt wordt aan het adres van interpreten die het engagement van teksten bestuderen. Zo meent Buikema dat Vaessens een fout begaat die eerder is gemaakt binnen de ideologiekritiek, die zich richt op de kritische interpretatie van de representatie van allerlei aspecten van identiteit (zoals klasse, gender en etniciteit): ‘Politieke gedrevenheid tout court kent het risico dat wat kunst tot kunst en met name literatuur tot literatuur maakt bij voorbaat over het hoofd wordt gezien als een pragmatische lezing niet ogenblikkelijk leidt tot het door de lezer gewenste politieke effect’.Ga naar eind88. Ik beaam dat de keuze van een interpreet voor een welbepaalde morele of politieke positie aan de hand waarvan hij of zij de tekst beoordeelt - een opstelling die bijvoorbeeld de inleiders van de bundel De canon onder vuur voorstaanGa naar eind89. - kan leiden tot reductionistische interpretaties die onvoldoende oog hebben voor de ambiguïteit van de tekst.Ga naar eind90. Een alternatieve invulling van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||
ideologiekritiek, waarin de lezer niet bepaalt wat al dan niet deugt aan een tekst, maar veeleer tracht bloot te leggen welke visie(s) een tekst dient, is echter ook mogelijk.Ga naar eind91. Een dergelijke descriptieve opstelling past meer bij de wijze waarop ik in deze bijdrage het engagement van De ontdekking van de hemel en Koetsier Herfst met de kwestie van morele status heb trachten te analyseren. Tegelijkertijd zijn er twee cruciale verschillen met de ideologiekritiek, waaruit overigens eveneens blijkt dat deze twee wijzen van de bestudering van literatuur wel degelijk aan elkaar raken. Ten eerste richten mijn lezingen zich niet louter op een aspect van identiteit (bezit Ada wel of geen morele status; hoe moet de relatie tussen mens en dier worden bezien?), maar zijn deze tegelijkertijd verbonden met een concreet maatschappelijk debat, namelijk dat over respectievelijk levensbeëindiging bij wilsonbekwame patiënten en het doden van dieren voor consumptie. Daaraan gerelateerd is het gegeven dat, ten tweede, de normativiteit van opvattingen over deze onderwerpen in de twee romans geenszins verhuld wordt. Zo wordt er in De ontdekking van de hemel immers voortdurend van gedachten gewisseld over de vraag of Ada nu wel of geen morele status bezit en het daarom al dan niet gerechtvaardigd is om haar te doden dan wel te laten sterven.Ga naar eind92. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking op het moment dat - nadat bij Ada baarmoederhalskanker is geconstateerd - arts Kloosterboer zegt dat ze haar zeker hadden geopereerd indien dat medisch zinvol zou zijn geweest. Max acht deze opvatting verwerpelijk: ‘Een vrouw die [...] als een plant leeft, die ga je toch niet opereren. Ook al had het zin, dan had het nog geen zin’.Ga naar eind93. Om dezelfde reden noemt hij de arts ‘een christelijke fundamentalist’.Ga naar eind94. De ontdekking van de hemel confronteert verschillende zienswijzen met elkaar en door de wijze waarop - met gebruikmaking van metaforen, paradoxen en andere retorische middelen - gedacht en gediscussieerd wordt over morele status en levensbeëindiging, kenmerkt de roman zich door de nodige ambiguïteit. Ogenschijnlijk ontbreekt dat laatste in Koetsier Herfst, maar naast het gelijkheidsdenken waarvan het principe van gelijke monniken, gelijke kappen blijk geeft, staat de roman juist ook in het teken van het verschil tussen mens en dier. Dat verschil, dat voor Do bij uitstek van belang is, maakt het boek moreel ambivalent. Immers, zou de uitvoering van haar ideeën over gepaste vergelding aangaande mensen die voor dierenleed zorgen, zoals zelf in de pan gehakt worden of de hongerdoodGa naar eind95., niet net zo immoreel zijn gelet op het menselijk vermogen tot lijden? Of mag leed met leed vergolden worden, zoals Do meent? Het is de paradoxale combinatie van mede- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||
lijden met het dier en meedogenloosheid voor de immorele mens die Koetsier Herfst mede zo interessant maakt. Terwijl het onderzoek binnen ‘literatuur en wetenschap’ sterk gericht is op de wijze waarop kennis wordt gerepresenteerd, geldt dat de aanwending van een ethiek van alteriteit niet altijd even adequaat is voor de beschouwing van de normatieve aspecten van een werk. Een benadering die uitgaat van een vorm van toegepaste ethiek (die uiteraard wordt bepaald door de thematiek van de betreffende tekst) om deze aspecten te bestuderen kan, zo hoop ik duidelijk te hebben gemaakt, daarentegen recht doen aan het concrete engagement van werken met ethische of politieke vraagstukken zonder te leiden tot een - in de woorden van Buikema - ‘geëngageerde toeëigening [sic]’ van de tekst.Ga naar eind96. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
Over de auteurWouter Schrover is docent moderne Nederlandse letterkunde aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. E-mail: w.schrover@vu.nl |
|