breed gedeeld theoretisch kader over auteurschap ontbeert, terwijl omringende landen daar wel over lijken te beschikken.
De andere bijdragen in dit themanummer proberen het begrip dan ook verder te omschrijven. Mathijs Sanders onderzoekt welke heuristische functies het concept posture van Jérôme Meizoz kan hebben om de zelfpresentatie van auteurs in brieven te onderzoeken. Het onderzoeksobject zijn de onlangs uitgegeven brieven van Herman Gorter aan zijn ‘geheime geliefden’. Sanders vraagt zich af hoe Gorters schrijverschap daarin wordt geënsceneerd, en vooral: door wie? Een eenduidig antwoord op die vragen is onmogelijk. Geliefden en tijdgenoten maar ook latere tekstbezorgers, literatuurhistorici en schrijvers dragen aan die enscenering bij.
Sinds de tweede helft van de twintigste eeuw wordt ons idee van ‘auteurschap’ in een aanzienlijke mate mee bepaald door het beeld dat we van schrijvers in de media, zoals op televisie, te zien krijgen. Kunnen we het concept posture ook gebruiken indien wordt bestudeerd welk beeld we van een auteur krijgen door hem of haar op televisie te zien? Jeroen Dera zoekt het uit door te kijken naar de manier waarop Jacques Hamelink in de late jaren zestig op de Nederlandse televisie is geportretteerd. Naast posture blijkt ook imago in dat verband een theoretisch belangrijke term.
Méér termen worden geïntroduceerd en gehanteerd door Matthieu Sergier. Hij vertrekt van een vraag die alleen schijnbaar eenvoudig klinkt: wat voor dichter is Peter Verhelst? Sergier tracht de vraag te beantwoorden door termen uit de discoursanalyse, zoals ethos, scenografie en paratopie, te hanteren. Dat instrumentarium blijkt erg vruchtbaar en toch nog ontoereikend: met zijn avontuurlijke werk en meanderende literaire parcours ontsnapt Verhelst telkens weer aan een bepaald ‘auteurs’-kader.
Ramsey Nasr ten slotte laat zich ook moeilijk in één beeld vatten. Als voormalig stadsdichter van Antwerpen en Dichter des Vaderlands in Nederland heeft hij het voorbije decennium een bijzondere rol gespeeld in het literaire landschap van ons taalgebied. Als publieke intellectueel bepaalde hij gedurende een zekere periode mee het beeld van een geografisch gebied, maar ook van zichzelf als dichter. Door sommige verwachtingen in verband met poëzie retorisch op te rekken, slaagt Nasr erin om zijn eigen politieke opvattingen met succes uit te dragen, wat ook gevolgen heeft voor de beeldconstructies van zijn schrijverschap in de media en elders. Volgens Odile Heynders illustreert Nasr daarmee hoe de dichterlijke autoriteit in een complexe maatschappelijke context als kritisch referentiepunt kan fungeren.
Deze vijf gevalstudies laten de disparaatheid zien van onderzoek dat zich zowel richt op de wijze waarop schrijvers het eigen auteurschap in