Nederlandse Letterkunde. Jaargang 19
(2014)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||
AbstractRejecting internal analyses of the end of literature like the one by William Marx, the article argues that in order to assess the current position of literature an external scope is paramount. The book market seems to be the proper context to analyze the phenomenon literature. On the basis of recent research on literary institutions and using the latest data concerning trends in the book market, it is shown that the selling of books in the Netherlands has decreased significantly, and, moreover, that the function and use of literature in the age of new media has changed considerably. Yet, allegations vis-à-vis the market having marginalized literature and the predominance of a media-driven mass culture can easily lead to unfounded presentism. It is argued that the perspective might be reversed by looking at the literary past from the 19th century onwards as a period in which market, commercial drives and media culture came to the fore as well. This approach may result in a more encompassing attention to the societal embeddedness of literary culture, past and present. De literatuur helpt! Met deze slogan prees een paginagrote advertentie in NRC Handelsblad in februari 2014 De boekenapotheek aan, een bibliotherapeutisch werk dat soelaas biedt voor allerlei fysieke en psychische problemen des levens. De kwalen vinden we in een alfabetische opsomming die de hele pagina beslaat. Ik beperk me tot de letter r: racisme / rancune / reislust / relatie verbreken / relatieproblemen / risico nemen, niet genoeg / risico nemen, te veel / roekeloosheid / roem, verlangen naar / roken, stop- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||
pen met / romantisch, hopeloos / rouw / ruggengraat, geen hebben / rusteloosheid / ruzie, met je beste vriend(in). Literatuur is medicijn en versterkend middel. Zonder literatuur kunnen we niet goed leven. Medisch Contact geeft het boek aandacht en verklaart dat het lezen ervan inderdaad helpt, en ‘dat is geen placebo-effect’.Ga naar eind1. Deze boodschap staat in schril contrast met de nieuwsfeiten over literatuur die de afgelopen jaren in dezelfde krant hebben gestaan. Die nieuwsberichten brengen een heel andere boodschap: de literatuur ligt op apegapen. Bestsellerisering, popularisering gecombineerd met onder andere een onzuivere verlustiging in autobiografische stof in plaats van esthetische contemplatie via pure fictie, commercialisering, te weinig engagement of juist te veel, mediatisering - de auteur als bekende Nederlander of Vlaming (de Zwager- of Brusselmannen met het daagse populaire praatprogramma op de Nederlandse televisie DWDD als belangrijkste podium in plaats van De Revisor) - en in cultuurpessimistisch perspectief minder spectaculair maar in feite veel ingrijpender: de daling van de boekenverkoop, de algemene ontlezing, het verdwijnen van literatuur uit het leven van de eenentwintigste-eeuwse mens. De krant geeft een dubbelzinnige boodschap: literatuur helpt, literatuur is passé. In het algemeen vertellen nieuwsberichten meer de waarheid dan het illusieverwekkende genre van de advertentie, wat zou betekenen dat we het einde van de literatuur meemaken. Nu is zolang de literatuur bestaat haar einde aangekondigd. Sinds het aanbreken van het nieuwe millennium klinkt de onheilstijding echter wel erg luid en duidelijk. De literatuur is veranderd qua positie, status, gebruik, aandeel, belang. Met William Marx kunnen we dit een ‘Afscheid van de literatuur’ noemen.Ga naar eind2. Om de context van deze bijdrage over de veranderde plaats van literatuur te leveren: dit is de licht bewerkte tekst van de slotlezing op het congres Achter de Verhalen 2014 dat onder het motto ‘Terug naar de tekst?’ in maart 2014 in Brussel (VUB) werd gehouden. De slotlezing van Achter de Verhalen is traditioneel bedoeld om een vooruitblik te geven op het congres van twee jaar daarna, in dit geval Achter de Verhalen 2016, dat in Groningen zal worden gehouden.Ga naar eind3. Het einde van de literatuur zal ik niet zo radicaal aanzetten dat de Nederlandse letterkundigen in Groningen 2016 niet meer bijeen hoeven te komen. De Groningse organisatoren willen ‘Het einde van de literatuur’ liever laten uitlopen op een positiever thema. Einde zou ook doeleinde moeten worden. De boodschap van de advertentie - ‘De literatuur helpt!’ - is niet alleen maar illusoir, maar bevat ook aanknopingspunten voor een verdere reflectie op de betekenis van literatuur anno nu. Maar alvorens die stap te kunnen zetten is het nodig het | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||
einde, of het zogenoemde afscheid, nader te analyseren. En voor die analyse zijn visies als die van William Marx minder bruikbaar. Marx zegt in feite dat het de schuld is van de schrijvers dat literatuur aan belangstelling en status heeft ingeboet. Auteurs sinds Flaubert hebben het publiek de rug toegekeerd, zijn duister gaan schrijven en hebben zich daarmee willens en wetens de ivoren toren in gewerkt. Literatuur werd tot het belangrijkste van alles gemaakt - de maximalisering van de kunst zoals dat in de door Schiller ingezette traditie heet,Ga naar eind4. maar Marx noemt het de survalorisation, uiting van een schadelijke hybris waarmee de auteur zijn autonomie wilde vestigen - met als dialectische consequentie dat de gesacraliseerde literatuur van haar maatschappelijke functie werd ontdaan, waarmee paradoxalerwijs ook een dévalorisation werd opgeroepen. Survalorisation leidt tot dévalorisation, elitaire hybris leidt tot verlies aan maatschappelijke urgentie en belangstelling. Voor die survalorisation in het Nederlandse taalgebied denken we natuurlijk direct aan Tachtig, het symbolisme, modernisme en de zogenoemde autonomistische poëtica van vóór en na de oorlog met in haar kielzog een universitaire close-readingpraktijk. Als de academische poststructuralistische en deconstructivistische kritiek nog eens de laatste betekenis uit de literatuur heeft geperst, is de lezer allang vertrokken. Literatuur heeft hem of haar niets meer te vertellen.Ga naar eind5. Hierop volgt een verlies aan prestige, aan invloed, aan waarde, kortom het einde van de literatuur. In Nederland is een vergelijkbare redenering opgezet in Thomas Vaessens' De revanche van de roman, alleen is de conclusie in dit boek optimistischer: de literatuur neemt revanche door voor het engagement te kiezen, waarmee zij haar betekenis terugwint.Ga naar eind6. De vraag is of dat zo simpel kan. Of beter, de vraag is of dit zo simpel gesteld kan worden. Anders gezegd, klopt deze analyse wel? Marx is sterk gekritiseerd. Dominique Vaugeois bijvoorbeeld - en ik volg hier haar argumentatie - vindt de analyse schromelijk tekortschieten omdat deze zich beperkt tot intern-literaire factoren.Ga naar eind7. Overigens signaleert Vaugeois ook dat Marx' verhaal intern niet klopt. De literatuur vanaf Flaubert was niet alleen maar autonoom, van het publiek afgewend en ontoegankelijk, zoals het maatschappij-gerelateerde werk van Proust, Céline, Malraux en de surrealisten aantoont. Kern van de kritiek echter is dat in exposés als die van Marx allerlei externe factoren buiten beschouwing worden gelaten. Zo wordt er niets gezegd over het secundair en universitair onderwijs (verantwoordelijk voor een bepaalde ‘autonome’ benadering van literatuur); ook de concurrentie met andere culturele consumptiegoederen (die het lezen zijn geprivilegieerde vorm van vrijetijdsbesteding ontneemt) blijft buiten beeld, evenals veranderingen in het lezerspubliek (ni- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||
vellering van smaakpatronen). Wat kortom in de analyse ontbreekt, is de context van een grote hoeveelheid parameters. De argumentatie à la Marx blijft zo binnen de autonome krijtlijnen die in het gekritiseerde object worden waargenomen. | |||||||||||||||||||||||||
1 Enkele recente ontwikkelingen op de markt van het literaire boekEr zit niets anders op dan de vraag opnieuw te stellen. Wat is de positie van de literatuur nu? Welke veranderingen zijn er aan te wijzen? Welke factoren zijn daarbij in het spel? Uiteraard kan ik hier niet dat hele complex van factoren onder ogen zien. Ik concentreer mij in eerste instantie op datgene wat de interne analyse à la Marx grotendeels buiten beschouwing laat, de boekenmarkt. Dat daar de laatste jaren wat aan het veranderen is, weet iedereen die door de winkelstraten loopt en in 2013 en begin 2014 de nieuwsberichten heeft gevolgd: het faillissement van Polare dat een aantal iconen van het boekenvak in haar val meesleepte, zoals prominente winkels met een grote culturele uitstraling, maar ook de geliefde snuffelzone van boek minnend Nederland en Vlaanderen, de Slegte;Ga naar eind8. de verkoop van prestigieuze panden, zoals Singel 262, van vooraanstaande literaire uitgevershuizen in Amsterdam;Ga naar eind9. de nieuwe visies op het uitgeven die ook in het concern WPG Uitgevers, met gevestigde literaire smaakmakers als Querido en De Bezige Bij, worden uitgedragen:Ga naar eind10. de uitgever als literair agent die de marketing voor de auteur verzorgt en ook de auteur ertoe aanzet zijn boeken zo in te richten dat er een publiek voor is;Ga naar eind11. de verzelfstandiging van enkele uitgeverijen/literaire imprints van WPG Uitgevers: Querido, de Arbeiderspers, Nijgh & Van Ditmar en Athenaeum - Polak & Van Gennep, waarbij de omzetdaling van het literaire boek een belangrijke factor was;Ga naar eind12. de lancering van een Spotify voor het algemene boek in elektronische vorm;Ga naar eind13. en, misschien nog wel het belangrijkste, de afname in Nederland van de verkoop van het algemene, en dus ook het literaire, boek - in omzet en aantallen titels een daling van zo'n 5% per jaar sinds 2009 (in 2013 een afzetdaling van ruim 8%). Dat gaat dan om ruim 20% van de omzet, een afzetdaling van meer dan 22%, van 51 miljoen naar 41 miljoen exemplaren, wat tot dusver nog niet gecompenseerd wordt door een substantiële toename van het (betaalde) digitale boek.Ga naar eind14. De dreiging die boven de markt hangt dat in Nederland de wet op de vaste boekenprijs verdwijnt, maakt het toekomstperspectief van het boekenvak qua ‘inkomenszekerheid’ er niet rooskleuriger op, ook al heeft de Raad voor Cultuur continuering van | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||
de wet bepleit - zij het slechts voor vier jaar en onder strikte voorwaarden, zoals inzage in de relevante bedrijfseconomische gegevens van de ondernemingen, die moeten aantonen dat de ‘interne kruissubsidie’ echt werktGa naar eind15. (te vrezen valt dat zoiets moeilijk cijfermatig valt hard te maken). Uitgeverijstudies geven de nodige verklaringen van de ontwikkelingen op de hedendaagse boekenmarkt en ook een historisch perspectief. Hun verhaal luidt - en ik baseer me hier voornamelijk op werk van Frank de Glas die veel (nationaal en internationaal) onderzoek samenvat - dat naar de afgelopen eeuwwisseling toe het uitgeverijbedrijf van karakter veranderde.Ga naar eind16. Ook het internationale boekenvak bleek toen een nieuwe fase in te gaan. Bourdieu spreekt voor Frankrijk in de jaren negentig al van een ‘révolution conservatrice’; de Franse boekhistoricus Yves Mollier ziet rond de laatste eeuwwisseling het einde van de republiek der letteren optreden, een regiem dat zo rond 1880 was begonnen; voor Duitsland signaleert Günther Fetzer ‘Das Ende des Publikumsverlag’, dat na de oorlog het veld van fictie en non-fictie heeft gedomineerd en nu een ‘Fachverlag für Unterhaltung’ is geworden. In de VS geschiedde dat al eerder: in de jaren tachtig, stelt André Schiffrin, is de boekproductie deel gaan uitmaken van de entertainment industry. De meeste van deze onderzoekers onderbouwen hun observaties met het nodige empirische materiaal.Ga naar eind17. Ondanks de toenemende globalisering behoudt elke nationale markt voor een deel zijn eigen dynamiek. De Glas geeft voor Nederland een beknopte geschiedenis van het boekenvak, vooral van de uitgeverij, vanaf 1900. Hij stelt daarbij vast dat de jaren zeventig en tachtig een hoogconjunctuur voor het boek vormden. Bestsellers, ook literaire, bereikten een voordien ongekend groot publiek. Er was veel aandacht voor literatuur in kranten en tijdschriften maar ook op radio en tv, er waren literaire cafés, literaire festivals kwamen op, verfilmingen van literaire romans werden schering en inslag. Hierbij valt aan te tekenen dat in die bloeiperiode van het boek, ook van het literaire boek, tegelijkertijd al tendensen merkbaar werden - popularisering of verbreding - die later de nivellerende veranderingen op de markt zouden gaan kenmerken. Anders gezegd, op haar hoogtepunt vertoonde de literaire cultuur al de symptomen van haar neergang. Sterker nog, en heel paradoxaal, haar hoogtepunt werd voor een belangrijk deel bepaald door factoren die later voor haar tocht bergafwaarts verantwoordelijk worden gehouden. Die verandering ziet De Glas in de jaren tachtig/negentig, wanneer volgens hem het tij gaat keren, en hij noemt als elementen: concern- en ketenvorming, het kleiner worden van het aantal partijen dat beslist over het aanbod, de opkomst van bestsellerlijsten, top tienen, de concentratie van de aandacht op een steeds beperkter aantal | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||
titels, het niet meer automatisch toepassen van het principe van de interne subsidiëring, de opkomst van steeds commerciëlere marketingstrategieën, het feit dat het boek om aandacht moet vechten bij de massaal opkomende oude en nieuwe media na uitbreiding van de (commerciële) tv-zenders en, ten slotte, de computergames en de sociale media als vorm van het nieuwe, interactieve lezen.Ga naar eind18. De positie van het literaire boek wordt hierdoor natuurlijk sterk bepaald - zelfs tot op de kernvraag wat als literair boek geldt, dus wat de identiteit van literatuur is, want die is al even volatiel (als het Letterkundig Museum een tentoonstelling wijdt aan de selfies van Heleen van RoyenGa naar eind19. hebben we te maken met een andere literatuuropvatting dan die onder het besluit ligt een pagina over Hans Faverey in het ‘Pantheon’ van hetzelfde museum op te nemen).Ga naar eind20. Niet alleen literatuuropvattingen maar ook de opvattingen over wat een boek materieel is en hoe daarmee om te gaan zijn aan sterke verschuivingen onderhevig: het plaatjesloze, door kwaliteitsfilters getoetste papieren object (dat diepgaande aandacht verdient) zonder veel concurrentie in het vrijetijdsaanbod, heeft, zeker voor de jongere lezers, grotendeels afgedaan. Aan wat docenten aan universitaire opleidingen Nederlands zeggen te ervaren over de leeshouding van in ieder geval beginnende studenten, zou op te maken zijn dat deze populatie, in beginsel de ruggengraat van het toekomstige boeken kopende publiek, weinig boeken c.q. lange teksten leest en ze nauwelijks meer koopt.Ga naar eind21. Om deze ontwikkelingen allemaal toe te schrijven aan schrijvers en critici die zich van de wereld hebben afgewend en zichzelf buiten spel hebben gezet is de plank misslaan, zoals ook de oplossing dat schrijvers boeken moeten schrijven die er maatschappelijk toe doen om weer mee te tellen op drijfzand is gebouwd. Schrijvers worden ondertussen vooral uitgedaagd consumentenbehoeften te bevredigen. Deze boekenmarktfactoren zijn essentieel om een beeld te krijgen van de literaire situatie. Producenten op een markt reageren op de economische, sociale en culturele beperkingen en mogelijkheden van hun afzetgebied en geven die ook vorm, of, anders gezegd, cultuurproducenten verhouden zich dynamisch tot veranderende sociale en materiële omstandigheden, en dat geldt zeker ook voor de literaire en algemene uitgeverij. Ik verwijs voor die bredere aanpak met betrekking tot Nederland graag - zoals De Glas ook doet - naar het werk van Kees van Rees, Susanne Janssen en Marc Verboord, die specifiek gericht op de boekenmarkt en met wederom een stevige empirische onderbouwing laten zien hoe het literaire veld niet meer onderhevig is aan de klassieke distinctiemechanismen à la Bourdieu. Kern van hun doorwrochte argumentatie is dat de gelegitimeerde legitimatie-instanties als onderwijs en literaire kritiek door allerlei maat- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||
schappelijke factoren (de vergroting van de deelname aan het onderwijs, de toenemende welvaart, de opkomst van concurrerende media) hun invloed hebben zien verminderen en dat het proces van symbolische productie steeds meer wordt bepaald door materiële producenten (de uitgeverij) en door consumentenaandacht. Er is een afname van het gezag van de geijkte smaakmakers (literaire kritiek, literatuuronderwijs, academische kritiek), en de breed gerespecteerde consensus over een culturele waardehiërarchie erodeert. Ter verheldering zetten Van Rees c.s. de omnivoorhypothese in: hoge statusgroepen doen niet meer alleen aan wat traditioneel hoge cultuur werd geacht, maar participeren in een breed scala van culturele vormen, zodat er een afname is van hiërarchie, en culturele grenzen qua afgrenzingskracht worden afgezwakt. Er treedt anders gezegd culturele nivellering op. Er komen enerzijds meer legitieme genres (jeugdliteratuur, literaire thrillers, graphic novels) en anderzijds neemt de onderscheidende kracht af van wat legitiem is en wat niet.Ga naar eind22. Die nivellering van culturele grenzen (en van de daarbij behorende culturele gedragspatronen, waaronder leesgewoonten) is te karakteriseren als een route van literatuur als gesacraliseerde praktijk naar lezen als amusement. In den brede beschouwd kan die aanduiding correct zijn, maar met lezen is het nog grimmiger. Niet alleen het literaire boek heeft het moeilijk (en alle actoren en instanties die zich met dat boek bezighouden: auteurs, redacteuren, uitgevers, boekhandels, critici, literaire tijdschriften), maar ook het entertainmentlezen zelf. De bladenmarkt, in ons taalgebied gedomineerd door Sanoma, bleek herfst 2013 totaal ingezakt (met een verlies over dat jaar van ruim 330 miljoen euro); talloze commerciële glossy's werden opgeheven of in de uitverkoop gegooid.Ga naar eind23. Literatuur mag deel van een entertainmentindustrie zijn geworden, maar die industrie staat als het om de ‘populaire bladen’ gaat zelf onder grote druk. En dat heeft natuurlijk in de eerste plaats met de afhakende lezer te maken, vooral de jonge lezer. Al in 2007 (voor deze problematiek lichtjaren geleden) wees Frank Huysmans met cijfers onderbouwd (o.a. op basis van SCP-gegevens) erop dat de plaats en aard van lezen en leescultuur in het leven van mensen drastisch aan het veranderen is. Uitleningen van de OB laten gedurende de jaren zeventig en tachtig een groei zien, maar daarna zet een geleidelijke neergang in die in de eerste jaren van de nieuwe eeuw versnelde (in 2013 kan worden vastgesteld dat die is gedaald van 170 miljoen in 1991 tot 85 miljoen in 2012). Die daling weerspiegelt natuurlijk de trend van wat in Nederland en Vlaanderen ontlezing heet. SCP-onderzoek leert dat in Nederland al sinds de jaren tachtig minder wordt gelezen. Er is wel kritiek op de SCP-cijfers geweest - de boekverkopen stegen in die tijd immers nog - | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||
maar in feite is de boekverkoop langjarig wel gedaald (al is er invloed van hoogconjunctuur), en het uitleengedrag laat echt een forse daling zien.Ga naar eind24. Juist na 2007 gaat ook de boekverkoop zoals gezegd onmiskenbaar bergafwaarts. Als je bovendien de leeftijdsverschillen erbij betrekt dan wordt het beeld echt schokkend: elke nieuwe generatie stapt op een lager niveau in en gaat met het ouder worden niet méér lezen. De allerjongste generaties dalen nog eens extra, onder andere vanwege de toenemende populariteit van computergames en sociale media. In 1975 was er een tijdsbesteding aan gedrukte media van 6,1 uur per week (met 96% van de Nederlanders die aangaven te lezen) naar 2,5 uur per week in 2011 (met 67% lezende Nederlanders).Ga naar eind25. Door cohortvervanging nemen generaties die weinig lezen toe, de wel lezende generaties worden steeds ouder en nemen hun boeken mee in het graf. Nederland scoort bovendien internationaal slecht op leesmotivatie van basisschoolleerlingen en middelbare scholieren: zij hebben in vergelijking met kinderen uit andere landen een negatieve houding tegenover het lezen. Hun gemiddelde leesattitude schommelt rond ‘neutraal’. Als kinderen ouder worden, gaan ze lezen zelfs als minder leuk beschouwen en wordt hun houding negatief. Lezen blijft uiteraard bestaan, want het lezen geschiedt steeds meer via andere media; voor ontspanning, nieuws en informatievoorziening zijn er alternatieven voor de printmedia, maar het literaire boek, het literaire lezen, heeft het steeds moeilijker.Ga naar eind26. Analyses als deze, vanuit het perspectief van de boekenmarkt en de door maatschappelijke omstandigheden veranderende leesgewoonten, leveren naar mijn idee meer op dan de interne cultuurfilosofische overpeinzingen die ik aan het begin aanhaalde. Degenen die de nationale en internationale literatuur ter zake bijhouden, hebben ondertussen niets nieuws geleerd. Maar tegelijkertijd, waarom dringen deze inzichten zo slecht door in het openbare debat, als dat gevoerd wordt door letterkundigen? | |||||||||||||||||||||||||
2 De markt en de literaire cultuur vroegerSociaal-culturele en marktfactoren zijn verantwoordelijk voor de verandering van de status en positie van literatuur. Als we nog eens naar de markt kijken dan strookt bovenstaand verhaal met de alom gehoorde observatie dat de markt leidend is geworden, en de cultuur, de literatuur, heeft gemarginaliseerd en er een mediagedreven massacultuur voor in de plaats heeft gesteld. Uiteraard past hier enige nuance om niet in een gemakkelijk en onvruchtbaar cultuurpessimisme te vervallen. Ondanks de toenemende | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||
ontlezing en de dalende boekenverkoop, werden er vorig jaar nog 41 miljoen exemplaren verkocht en lijkt het aandeel van het digitale boek eindelijk een beetje toe te nemen. Er zijn dus nog heel wat mensen die belang blijven hechten aan boeken en aan literatuur. Bovendien moet bij dit alles bedacht worden dat er opmerkelijke verschillen lijken te zijn tussen landen. De verkoop in Duitsland zou bijvoorbeeld minder gedaald zijn dan in Nederland. Andere landen (inclusief België) scoren hoger op leesmotivatie dan Nederland. In de VS is het e-boek booming - ook omdat Amazon als bijna-monopolist de prijs kunstmatig laag zou houden om klanten voor het elektronisch lezen te winnen; los daarvan is er een heel andere schaalgrootte voor het Engelstalige boek, waardoor er andere verdienmodellen kunnen bestaan dan in ‘kleine-taalmarkten’ - en er bestaat een levendige productie van zogenaamde indies en individuele auteurs-uitgevers die zelfs aan hun gepubliceerde titels zouden verdienen. Ook in Nederland en Vlaanderen ontstaan nieuwe vormen van publiceren, elektronisch en op papier, onder andere via self-publishing, en ook hier zijn kleine niche-uitgeverijen aan een opmars bezig.Ga naar eind27. Iemand als Peter Swirski is, voor het Engelstalig gebied, allerminst somber over de toekomst van literatuur in het tijdperk van de nieuwe media,Ga naar eind28. al stellen andere onderzoekers dat het nieuwe lezen en de daarmee gepaard gaande literatuuropvattingen grondig van aard aan het veranderen zijn: meer interactief, collectief, verbonden met multimediale contexten, in plaats van reflectief meer gericht op ervaring, passend bij de experience culture.Ga naar eind29. Maar al deze uitspraken over trends in de hedendaagse cultuur verdienen enige argwaan. Zij leiden gemakkelijk tot een presentisme, dat wil zeggen dat in de eigen tijd een radicale wending wordt gezien (het einde van de literatuur, bijvoorbeeld, of de opmars van de ervaringscultuur), die dan wordt gecontrasteerd met het verleden waarin alles nog anders (meestal beter) was (toen was er nog echte literatuur, toen las iedereen nog precies en met de juiste reflectieve aandacht). In plaats daarvan zouden we het perspectief kunnen omdraaien: situaties in het heden en analyses daarvan kunnen uitdagen het verleden juist opnieuw te onderzoeken en na te gaan in hoeverre en op welke wijze factoren die verantwoordelijk worden gehouden voor veranderingen nu, toen ook al werkzaam waren.Ga naar eind30. Dat levert nieuwe perspectieven op. Op het verleden maar ook op het heden, dat we dan genuanceerder bekijken. Mijn voorstel is die perspectieven op verleden en heden een thematische rol te laten vervullen in het letterkundig onderzoek dat op Achter de Verhalen 2016 wordt gepresenteerd. Ik verken hierna wat mogelijkheden. Om te beginnen moeten we het verleden van zijn clichés ontdoen. Die | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||
clichés komen, denk ik, voort uit de focus op hoe een kennelijke verandering in het heden te identificeren valt. Het einde van de literatuur wekt de indruk dat er vroeger altijd een literatuur was. De verbreding van het literatuurbegrip, het ontstaan van een zogenaamde middenliteratuur of van hybride literaire praktijken op dit moment, lijken te impliceren dat er vroeger alleen een smalle, monolithische literatuur was. De dominantie van de commercialisering, van de markt, in de vroege eenentwintigste eeuw suggereert dat er in de negentiende en twintigste eeuw geen commercie, geen markt was. De mediatisering inclusief de rol van massamedia geeft de gedachte in dat er de afgelopen anderhalve eeuw geen massamedia en massacultuur bestonden. Die implicaties zijn natuurlijk logisch incorrect en ook empirisch ongegrond. De markt - met haar economische wetten van vraag en aanbod - is altijd een factor van betekenis geweest, sterker nog: zij staat aan de basis van het ontstaan van literatuur. Terzijde: markt of economische wetten zijn geen zuivere, op zichzelf staande fenomenen, maar zijn op hun beurt sociaal en cultureel ingebed, zoals onder anderen Mark Granovetter en Paul DiMaggio hebben betoogd.Ga naar eind31. Ik wil dus niet alles terugbrengen tot de economie, maar wel de economie als invloedrijke factor, in samenspel met technologische, sociale en culturele voorwaarden (beperkingen en impulsen) recht doen. Eerder heb ik, in navolging van en geïnspireerd op Amerikaans, Duits, Engels en Frans onderzoek, de these beargumenteerd dat een boekenmarkt aan de literatuur ten grondslag ligt.Ga naar eind32. Voorwaarden voor het ontstaan van een literaire wereld zijn daarbij een Ausdifferenzierung van institutionele rollen, een relatief afzonderingsproces ten opzichte van politieke, religieuze en direct-economische invloeden, distinctieprocessen ten opzichte van een industriële literatuur en de ontwikkeling van complexe ambigue attitudes tegenover een bredere journalistieke mediacultuur en de daarmee opkomende nieuwe vorm van openbare ruimte. Steun voor deze visie is te vinden in een boek over massa- en mediacultuur in de tweede helft van de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw, Culture de masse et culture médiatique.Ga naar eind33. Hier ligt de focus nu eens niet op de ‘legitieme’ literatuur maar op de massa- en mediacultuur, inclusief de journalistieke cultuur, en dat blijkt een vruchtbaar perspectief. Het mooie van dit boek is ook dat het verschillende landen in Europa en Amerika bespreekt waardoor een dubbel beeld ontstaat: overal voltrekken zich min of meer dezelfde processen, maar elk land heeft zijn eigen dynamiek, vanwege allerlei geografische, demografische, politieke, religieuze, logistieke, technologische, wettelijke, educatieve, linguïstische of institutionele omstandigheden. Franstalig België of Zwitserland is nu | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||
eenmaal een ander verhaal dan Frankrijk, Groot-Brittannië of de VS. Overal worden die processen door dezelfde factoren bepaald, maar met verschillende uitkomsten. Culture de masse et culture médiatique laat ten eerste weer eens zien dat toen (tweede helft negentiende en eerste helft twintigste eeuw) net als nu de markt, met de variëteit aan factoren die ik zojuist noemde, de ruimte was waar culturele processen zich afspeelden. Ten tweede toont het boek dat er toen, ook net als nu, een essentieel samenspel was tussen leescultuur, literaire cultuur en media: de journalistieke pers, de (populaire) geïllustreerde pers, de modieuze, spektakelgerichte stadscultuur en haar venues waar men zich aan elkaar liet zien, de film, de radio. In het tijdperk van de nieuwe (digitale) media spreken we over mediaconvergentie om dit samenspel aan te duiden: inhoudelijk, institutioneel, consumptief, technologisch convergeren media, mediagebruik en mediaorganisatie.Ga naar eind34. Een vergelijkbare mediaconvergentie zien we echter ook zodra zich een mediacultuur in gang zette in de negentiende eeuw, in die zin dat media in vorm, productie en gebruik zich op elkaar afstemmen. De contouren van massacultuur zijn, volgens Pascal Durand, al in de negentiende eeuw waarneembaar in mediaformats en mediahybriden die hand in hand gaan met een discours over deze cultuur dat tot de dag van vandaag opgeld doet en waarvan op den duur het onderscheid ‘pure literatuur’ tegenover ‘onzuivere literatuur’ deel uitmaakt. De paradox is dan dat de pure, ‘autonome’ literatuur en de houding van de belangeloze auteur juist opkomen als er een breder publiek verschijnt, samen met een effectief, commercieel publicatiesysteem dat zich daarop richt. Literatuur voor de markt is daarmee zowel een van de repoussoirs als het fundament voor de literatuur.Ga naar eind35. Dan ontstaan er allerlei institutionele differentiaties en distinctieprocessen, en doemen er allerlei specifieke subvelden, netwerken en specifieke groepen op (bijvoorbeeld een groep dichters rond een tijdschrift) die zich van tendensen uit de bredere mediacultuur afwenden. Tegelijkertijd zijn zij, ook in dat afwendings- of distinctieproces, onderdeel van die ruimere mediacultuur. Anders gezegd, er ontstond in de tweede helft van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw een nieuw soort publieke ruimte, of publieke sfeer, onder andere door de ontwikkeling van een journalistieke cultuur. En die publieke sfeer vormde een eigen mediagedreven conceptuele en cognitieve wereld waar meningen circuleerden, waar men zich kon tonen, waar de massamedia het geluid vele malen versterkt in bepaalde frames ging zetten, waar het spel van cultureel onderhandelen tot grotere hoogte werd opgevoerd. Literaire cultuur maakt onderdeel uit van dat spel, ook als zij zich ertegen afzet, want dat hoort bij het spel. De wijze waarop de literatuur - de actoren en instituties - zich | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||
positioneren in die mediacultuur is een fascinerend aandachtsgebied. Markt en mediacultuur (met de convergentieprocessen en verdere ontplooiing van de publieke ruimte) zijn dus de aangewezen context waarbinnen literaire cultuur vruchtbaar kan worden bestudeerd. | |||||||||||||||||||||||||
3 Het belang van literaire cultuurHet bovenstaande is bedoeld om het thema voor Achter de Verhalen 2016 alvast in de grondverf te zetten. Tegelijkertijd denk ik dat de ambitie voor de letterkundige Neerlandistiek groter moet zijn. Met meer ambitie bedoel ik dat het hoog tijd is de letterkundestudie opnieuw te definiëren.Ga naar eind36. Gezien de ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, de vermaatschappelijking van het wetenschappelijke bedrijf, de noodzaak aan te sluiten bij de maatschappelijke uitdagingen, voor alle wetenschapsgebieden, kan de literatuurstudie niet achterblijven. Er zijn overigens al enige Europese beleidsdocumenten waarin een richting daarvoor wordt aangegeven, zoals Cultural Literacy in Europe Today van Cost/ESF uit 2013. Maar dat is onvoldoende. Wij moeten zelf ook de handen uit de mouwen steken en ons afvragen wat het belang van literaire cultuur is en hoe we dat belang kunnen bevorderen. Daarmee heb ik meteen de titel voor Achter de Verhalen 2016 gevonden: ‘Het belang van literaire cultuur’. De inbreng van dit artikel en van het congres in 2016 is uiteraard bescheidener, omdat de ontwikkelingen waarvan ik hiervoor de contouren schetste natuurlijk in ons veld - ook met andere termen, concepten, benaderingen - al een plaats aan het krijgen zijn. Vele vakgenoten zijn al naar nieuwe, maatschappelijke wegen aan het zoeken. Toch denk ik dat er nog veel te winnen valt. ‘Het belang van literaire cultuur’ is de koepel. Deze formulering geeft een perspectief op het object: niet literatuur, maar de literaire cultuur is het object, zoals die door actoren binnen institutionele contexten wordt gepraktiseerd, waarbij de culturele objecten (en hier komen teksten in hun materiële en symbolische eigenheid wel degelijk aan de orde) in de dynamiek van hun betekenis, gebruik en effecten een plaats krijgen. Literaire cultuur impliceert gebruik van literatuur, cultuur impliceert ook, als gezegd, aandacht voor de wijze waarop literatuur zich situeert in de mediacultuur tout court, en gebruik richt de blik op het belang dat mensen die wij bestuderen, maar tot wie we zelf ook behoren, aan literatuur hechten. Tot besluit leg ik enkele gezichtspunten voor van waaruit literaire cultuur en haar belang kunnen worden bestudeerd. Dit overzicht is tentatief | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||
en zeker niet uitputtend. Het geeft slechts enkele denkrichtingen die naderhand scherper kunnen worden geformuleerd en verder kunnen worden ingevuld. Het eerste thema betreft als gezegd de literatuur in de brede mediacultuur. Historisch gezien is de these te verdedigen dat in Nederland en Vlaanderen rond 1900 de volgende drieslag werkzaam werd. Er was ten eerste een boekenmarkt die, ten tweede, via institutionele middelen een doxa voortbracht van een autonome literatuur ver van religieuze of politieke ideologie of van het bedienen van de commercie, en die doxa leidde, ten derde, tot een omvangrijke bemiddelings- en reproductiepraktijk voor grotere groepen lezers. Dat geschiedde via projecten van uitgevers en tijdschriften uit idealistische (Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur / Wereldbibliotheek), commerciële (Elsevier, Hollandia) en religieus-politieke overwegingen, en diezelfde onderling vaak verweven impulsen leidden tot andere bemiddelingsactiviteiten en -instanties zoals verenigingen, volksuniversiteiten, het literatuuronderwijs, cultuurbeleid, lezingen, de Boekenweek, radio-uitzendingen, verfilmingen et cetera. Het nationale en internationale onderzoek naar middlebrow of gebruiksliteratuur kan zich daarin situeren. Een subthema zou dan kunnen zijn: literaire mediacultuur op de markt, met aandacht voor verschillende publieken, verschillende bemiddelaars, verschillende vormen van mediatie - verschillende media, verschillende functies. Hier zou ook vertaalde literatuur, die natuurlijk deel uitmaakt van deze bemiddeling, een plaats kunnen krijgen. Het werk van de werkgroep CODL, die onderzoek doet naar de transnationale verspreiding van Nederlandse literatuur, past hieronder, maar ook het onderzoek van vertaalde en niet-vertaalde literatuur in Nederland en Vlaanderen. Het is al eerder bepleit, deze buitenlandse literatuur voor zover zij in vertaling of anderszins in de cultuur circuleert, maakt integraal onderdeel uit van het object.Ga naar eind37. Onnodig te zeggen - het is in feite al gemeengoed in ons veld - dat ook qua genres en/of tekstsoorten die verbreding moet worden doorgevoerd. Een tweede thema, dat zich aan die openbare ruimte en mediacultuur vasthecht, is de wijze waarop literatuur zich meer specifiek in verschillende media manifesteert. Te denken valt aan het de laatste jaren populaire onderzoek naar auteursopstelling (front, posture, self-fashioning), naar literaire interviews, auteurs in de audiovisuele en nieuwe media, het prijzencircus, waarbij issues als celibrity culture en het prestige van mediakapitaal aan de orde komen.Ga naar eind38. Het derde thema heeft te maken met functies en legitimaties. Dit is een netelig gebied waarop ik me niet goed thuis voel, maar dat wel cruciaal is | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||
om het literaire belang van literaire cultuur te benaderen. Belang moet dan ook opgevat worden als: relevant voor een groep van medeburgers.Ga naar eind39. Conceptuele kaders die zich expliciet met legitimaties en institutionele logica's bezighouden kunnen hierbij nuttig zijn, zoals het analytisch kader van Boltanski & Thévenot. Zij onderscheiden verschillende ‘werelden’, legitimatielogica's of waarderegimes en analyseren de wijze waarop die logica's met elkaar kunnen conflicteren en de manieren waarop die conflicten kunnen worden bedwongen via duurzame compromissen of wankele arrangementen.Ga naar eind40. Ik denk dat het bij dit thema goed is een dubbel perspectief in te zetten. Aan de ene kant zijn er de legitimaties die op objectniveau worden voltrokken (bijvoorbeeld claims van auteurs, critici en pedagogen over de functie van literatuur). Die claims moeten we ook als zodanig, als behorend tot het object, onderzoeken, als deel dus van het toe-eigeningsproces van mensen in een bepaalde situatie. Aan de andere kant zijn er functies van literatuur die zijn aangetoond. Of beter, waarvoor enige empirische ondersteuning lijkt te zijn gevonden: keiharde ‘bewijzen’ voor de functie van literatuur in het dagelijks leven vinden we eigenlijk nooit, omdat empirisch onderzoek vaak laboratoriumsituaties betreft, en omdat gericht empirisch onderzoek naar die functie(s) nog in de kinderschoenen staat. Hier valt dus nog veel te winnen. Zo zijn er aanwijzingen dat lezen (inclusief voorlezen) voor kinderen vanaf jonge leeftijd bijdraagt aan woordenschat, algemene leesvaardigheid en informatieverwerkende capaciteit, en een belangrijke variabele is van later opleidingsniveau en maatschappelijk succes.Ga naar eind41. Ontegenzeggelijk een indicatie van het belang van literaire cultuur. Er is nogal wat onderzoek dat het effect van het literaire lezen op het ontwikkelen van empathie bestudeert (wie leest leeft zich daarna beter in de gevoelens van anderen in) of op het stimuleren van moreel besef.Ga naar eind42. Hierbij zijn weliswaar allerlei kanttekeningen te plaatsen - onder welke voorwaarden of in welke contexten wordt er gelezen? Is iets als gereguleerde reflectie (door een docent, een gespreksleider, de uitvoerder van het onderzoek) tijdens of na de lectuur feitelijk niet verantwoordelijk voor de effecten? -, maar, opnieuw, dit soort onderzoek is broodnodig om meeslepende retoriek te overstijgen.Ga naar eind43. Het moge duidelijk zijn dat nogal wat door velen letterkundig vanzelfsprekend onderschreven functies van literatuur berusten op aannames, een ideologische parti pris en literatuuropvattingen, en niet op ook maar een begin van empirische ondersteuning. Een legitimatie die gemeengoed is, luidt dat literatuur - de omgang met literatuur, het onderwijs in literatuur - een kritische functie heeft, aanzet tot een kritische houding ten | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||
opzichte van retorische, manipulatieve technieken in maatschappelijke discoursen, doet reflecteren op de kracht van verhalen en mythen die in hun verhaal ideologische vanzelfsprekendheden aanbrengen, leidt tot reflectie op ethische kwesties en dergelijke. Ik wil deze visie op de functie van literatuur niet zomaar ontkennen, maar door dat niet te doen stel ik mezelf op een normatief standpunt en heb ik de vraag ontweken of literatuur - of een bepaald soort literatuur, of een bepaald soort omgang met een bepaald soort literatuur: de normatieve aannames stapelen zich op! - wel die functie heeft of op enige tijd had. Hoe dan ook verdienen deze functies of legitimaties kritische aandacht. Ik som hierna (zonder verdere referenties) wat functies op die volgens mij interessante aanknopingspunten bieden voor verdere reflectie en onderzoek. Dat kan empirisch of theoretisch onderzoek zijn, maar ook heel praktisch, door inpassing in een persoonlijke praktijk: door literatuur bij (kleine) groepen van medeburgers te brengen, door literatuur een sociaal leven te geven.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||
In mijn lijstje is er een behoorlijke overlap tussen de verschillende functies en bovendien valt het eenvoudig uit te breiden. Veel van de genoemde functies komen natuurlijk terug in de rechtvaardiging van het literatuuronderwijs, longitudinaal, van kleuters tot bejaarde participanten in leesclubs. We kunnen vaststellen dat die legitimaties worden ingezet, ook door onszelf, maar dat wil niet zeggen dat literatuur ook daadwerkelijk de functie vervult en de daarbij beoogde effecten bereikt. Daar is nader onderzoek voor nodig. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||
4 SlotMet de aandacht voor de feitelijke werking van literatuur ben ik weer terug bij het begin. We beleven een einde van de literatuur en een einde van een vakpraktijk, maar dat moet een impuls zijn ons object anders te definiëren en meer te kijken naar de maatschappelijke effecten. Waar gaat het om? Om ‘het belang van literaire cultuur’. Dit belang moeten we in ons onderwijs en onderzoek centraal stellen, met zijn verschillende dimensies: mediacultuur, de bemiddeling van literatuur, ook in het onderwijs, en de functies en legitimaties van literatuur in maatschappelijke settings. Achter de Verhalen 2016 is een podium, maar hopelijk niet het enige, waarop dit belang over het voetlicht kan worden gebracht. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||
Over de auteurGillis Dorleijn is hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij zit in de redactie van Nederlandse letterkunde. |
|