Nederlandse Letterkunde. Jaargang 16
(2011)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe literair internationalisme organiseren?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ous research has already pointed out that, in spite of the noble aspirations of the International Committee on Intellectual Cooperation and the related International Institute of Intellectual Cooperation, it has never been possible to become detached from the power politics of governments and from affinities with such categories as race, nation, religion, class and so on. In addition, it was all too easily assumed that resourceful institutions with complex information networks and equally complex decision-making processes would smooth away any differences. Another of the principles of the PEN Club was to encourage intellectual cooperation and in this way it expressed the cultural internationalism that first saw the light in the shadow of the First World War. Such equally ingenious constructions as the voting procedures used in the International Committee on Intellectual Cooperation regulated the balance between the large and small PEN centres with their proportional expectations. There are nevertheless also major differences between the PEN Club and the ICIC. In the first place there were few indications of direct political involvement in PEN by the great powers (the symbolic significance of PEN was too small to warrant it). Another difference is that in the view of the protagonists in PEN the cultural world order was not defined by a dialogue between major ‘civilisations’. There was little or no talk in the PEN Club of any ambition to mediate between civilisations. The literary world order was defined by dialogue between autonomous literatures. The basic entities involved in the organisation of literary internationalism were literatures and cities. These were supplemented by such additional entities as (native) countries, nations, world empires and regions, but the basic foundations consisted of a metropolitan literary culture. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gians were especially uncomfortable with the self-confident Flemish writers in their ranks. There was never any doubt about the autonomy of French and Dutch literature in the international PEN Club. But Belgium was by no means the only country where it was hard to implement the original PEN model with its single coordinating branch in each nation state. The organisation of a Yiddish PEN (a literature without territory) saw to it that for a long time two separate branches were not tolerated in a single city. This was compounded by the fact that the problems with national and regional attachment and the urge for independence always manifested themselves together with and building on other fault lines, including those between generations and political persuasions. This was the case in Germany even before the breakthrough of fascism. It was not easy to organise literary internationalism, let alone define it. In 1926 publiceerde Stefan Zweig een interessante analyse over het verschil tussen internationalisme en kosmopolitisme, een onderscheid dat gangbaar was tijdens het interbellum.Ga naar eind1 Beide termen werden volgens hem al te vaak als een synoniem gebruikt, terwijl ze dat allerminst waren. Kosmopolitisme was volgens hem een ‘sorte d'hospitalité reciproque existant entre les nations au point de vue des relations mondaines et par suite d'une convention’. Het was vrijblijvend en kon enkel van toepassing zijn in een stabiel internationaal politiek kader en in vredestijd. Internationalisme daarentegen ging volgens hem uit van het principe van de ‘unité indestructible’ van naties. In zekere zin was oorlog de ultieme uitkomst van internationalisme, maar tegelijkertijd gingen internationalisten uit van de wil om onvermijdelijke conflicten op te lossen zonder oorlog. Ze geloofden ook in de fundamentele intellectuele eenheid van het universum. Het artikel van Zweig was een duidelijke vingerwijzing naar de in 1921 opgerichte PEN-club en het onvermogen van veel Europese schrijvers om het recente verleden achter zich te laten. De club van ‘Poets, Playwrights, Editors and Novelists’ was zoals bekend een initiatief van de Britse schrijfster Catherine Amy Dawson Scott. Met de steun van John Galsworthy werd de Engelse gezelligheidsvereniging omgevormd tot een wereldwijde associatie die als doel had grensoverschrijdende verstandhouding te promoten.Ga naar eind2 Voor Zweig mochten de ambities aangescherpt worden. De club-leden deden er goed aan duidelijk te kiezen voor een oprecht internationalisme: ‘ce qu'il nous faut, c'est un internationalisme sincère, prêt à tous les sacrifices, une fidélité durable et indissoluble à la seule véritable patrie, qui est pour nous la communauté de l'esprit européen’.Ga naar eind3 Zweig en zijn vriend en pacifistische geestesgenoot Romain Rolland waren het idee van de PEN nochtans genegen. In 1922 aanvaardde Rolland het erelidmaatschap, hij was een jaar later ook aanwezig op het eerste congres in London. Na het congres waarschuwde Rolland wel voor dezelfde gevaren. Tot zijn tevredenheid had hij vastgesteld dat er in twaalf verschillende landen afdelingen waren die het basisprincipe van de PEN-club onderschreven, met name ‘le principe de confraternité internationale’. Tot zijn ergernis had Rolland op het congres kunnen vaststellen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat op het Europese vasteland nog steeds schrijvers waren die er niet in slaagden de oorlog achter zich te laten. Met name de Belgische schrijversvereniging stelde zich onverzoenlijk op tegenover hun Duitse collega's, ik kom daar verder op terug. Indien men internationaal inperkte tot ‘interallié’, dan kon niet gesproken worden van een ‘société mondiale des travailleurs de l'esprit’ en zou Rolland geen andere keuze hebben dan ontslag te nemen.Ga naar eind4 Naar analogie met de Volkenbond en tal van andere internationale federaties en verenigingen, was de PEN-club geen toonbeeld van internationale harmonie en vrede. De internationale intellectuele ruimte werd bovendien beheerst door een strijd tussen metropolis en provincie, tussen metropolen als Londen, Parijs, New York en Berlijn onderling én door een ideologische strijd.Ga naar eind5 Onder die strijd liggen vaak verschillende en soms tegenstrijdige noties van regionalisme, nationalisme en internationalisme. Maar ook al zijn die noties op het eerste gezicht tegenstrijdig, ze kunnen niet onafhankelijk van elkaar besproken worden.Ga naar eind6 Internationalisme kunnen we samen met Laqua en Clavin ruwweg omschrijven als een impuls om nieuwe netwerken en verbanden te creëren die de natiestaat overstijgen.Ga naar eind7 Cultureel internationalisme, zoals het gedefinieerd werd door Akira Iriye, kan gezien worden als een specifiek onderdeel daarvan: de wil van cultuurproducenten om verbanden te creëren die de natiestaat overstijgen en tot meer onderling begrip te komen. Dat kreeg een vertaling in allerlei structuren, vaak in de schoot van de Volkenbond.Ga naar eind8 In een onderzoek naar ‘intellectual workers’ en intellectuele samenwerking, uitgevoerd door de International Labour Organisation, werd vermeld dat de PEN-club niet de ambitie had om gezien te worden als een internationale beroepsvereniging.Ga naar eind9 De PEN werd echter beschouwd als een schoolvoorbeeld van een succesvolle manier om over de grenzen heen tot intellectuele samenwerking te komen en die ook te organiseren. Deze bijdrage focust op de vigerende opvattingen op literair internationalisme en de manier waarop het institutioneel georganiseerd en uitgebouwd werd in de Belgische PEN-club. De organisatie van de Belgische PEN en de manier waarop het internationalisme geconstrueerd werd, kan niet onafhankelijk van de ontwikkeling in de rest van het internationale intellectuele veld besproken worden. Zoals Andrea Orzoff en Megan Doherty (elders in dit tijdschrift) aantoonden met respectievelijk de Praagse casus en met de kwestie waar en hoe Jiddische schrijvers een eigen afdeling konden oprichten, liet literair internationalisme zich niet makkelijk organiseren.Ga naar eind10 De centrale vraag in deze discussie, met name ‘wether a PEN centre can be established to represent a literature which is not attached to a homogenous territory’, is ook de centrale vraag in deze bijdrage.Ga naar eind11 Welke argumenten werden gebruikt om autonome gehelen van elkaar af te bakenen binnen een internationaal intellectueel veld dat tijdens het interbellum in toenemende mate geïnstitutionaliseerd werd? De Belgische casus is interessant voor het beantwoorden van deze vragen. Pas in 1930 (formeel in 1931) gingen de wegen van de Nederlandstalige en Franstalige auteurs in België na een lange discussie uit elkaar. Ik zal de geschiedenis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de laatste Belgische unitaire schrijversvereniging (van 1923 tot 1931) dus benaderen als een ‘vervlochten’ of ‘entangled’ transnationale geschiedenis.Ga naar eind12 Dit ligt in het verlengde van de oproep van Boschetti om een reflexief-comparatief reflexief perspectief te hanteren bij de studie van de transnationale culturele ruimte.Ga naar eind13 Ik zal mij hierbij beperkten tot een vergelijking met andere landen en literaturen waar het oorspronkelijke PEN-model met één coördinerende afdeling per natiestaat moeilijk te implementeren was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Literair internationalisme ‘à la belge’: liefst zonder Duitsland en politiek geëngageerdDe manier waarop de Belgische afdeling opgericht werd, is exemplarisch voor zowel de strategie die Dawson Scott hanteerde bij de uitbouw van de PEN-club als voor het profiel van de intermediaire actoren die ze hiervoor aansprak. Daar waar Galsworthy voor de verschillende landen mogelijke ereleden aansprak in de hoop de organisatie hiermee de nodige legitimiteit te geven, richtte zij (en nadien de vaste secretaris Hermon Ould) zich op de werkelijke organisatoren. Het was niet erelid Maurice Maeterlinck die de Belgische PEN-club zou uitbouwen. Een van de eerste personen die ze aansprak en ook aanwezig was op het eerste congres van de PEN-club was Emile Cammaerts. Net zoals verschillende progressief-liberale generatiegenoten groeide hij in Brussel op in de invloedssfeer van Elisée Reclus.Ga naar eind14 Hij was dichter, toneelauteur, journalist en vertaler (van onder meer Gezelle en Ruskin). Hij verzeilde in Londen na zijn huwelijk met Shakespeare-actrice Tita Brand, de enige dochter van operadiva Marie Brema, en ontpopte zich op enkele jaren tijd als één van de belangrijkste intermediaire actoren tussen Engeland en België. Deze functie werd in 1933 zelfs geformaliseerd met een leerstoel Belgian Studies aan de University of Londen, een functie gefinancierd door de Belgische ambassade. Zijn culturele en sociale kapitaal bouwde hij voornamelijk op in de schaduw van zijn schoonmoeder. In haar salons en premièrefeestjes zou hij het netwerk opbouwen waarmee hij zijn reputatie in Londen zou maken, ook als correspondent. Hij maakte onder meer kennis met G.K. Chesterton (die hij ook zou vertalen), George Bernard Shaw en Edward Elgar. De Eerste Wereldoorlog zorgde bij Cammaerts niet alleen voor een opstoot van Belgisch patriottisme, zijn vaderlandslievende gedicht Le Carrillon werd in 1914 op muziek gezet door Elgar en zou hem ook buiten Londen en Brussel enige bekendheid bezorgen.Ga naar eind15 Hij was de geknipte persoon om op te treden als liaison officier tussen het centrum in Londen en een nog op te richten Belgische afdeling. Het is iets wat we ook bij andere afdelingen zien, vooral afdelingen op respectabele afstand van Londen. Personen als Cammaerts en in het geval van Nederland ook Pieter Geyl fungeerden als een soort culturele ambassadeur, ook in de PEN-club.Ga naar eind16 Niet zelden onderhielden ze ook uitstekende contacten met de ‘echte’ ambassade van hun land van herkomst. Cammaerts zou zich ook na | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de oprichting van de Belgische PEN de rol van intermediair laten welgevallen.Ga naar eind17 Wie eveneens sterk geïnteresseerd was in het uitbouwen van de ‘Anglo-Belgian intellectual relations’ was zijn goede vriend Paul De Reul (1871-1945), professor Engelse taalkunde aan de Brusselse universiteit en een echte anglofiel. Cammaerts introduceerde hem zowel bij Galsworthy als bij Dawson Scott.Ga naar eind18 Hij zou later voorzitter worden van de Belgische PEN.
Begin 1922 komt alles een eerste keer in een stroomversnelling. Eerst werd met Maurice Maeterlinck door Dawson Scott en Galsworthy contact opgenomen om erelid te worden. Die reageerde vereerd: hij vond de PEN ‘extrèmement louable’, uiterst lovenswaardig.Ga naar eind19 De suggestie om een Belgische afdeling van de PEN op te richten zou van Émile Vandervelde gekomen zijn.Ga naar eind20 Voor de praktische uitwerking van een Belgische afdeling werd Louis Piérard (1886-1951) om assistentie gevraagd. Schrijver, journalist en criticus Louis Piérard was sinds 1919 parlementslid voor de Belgische Belgische Werkliedenpartij (BWP). Onder de hoede van Jules Destrée animeerde hij de Waalse regionalistische, humanistische en internationalistische vleugel van de BWP. Hij gaf - net zoals Vandervelde en later ook Vermeylen - aan zijn intellectueel engagement dus een duidelijke partijpolitieke vertaling. Voor de oorlog verdiende hij zijn literaire sporen met het tijdschrift Antée, waarvan de fundamenten later door André Gide gebruikt werden voor La Nouvelle Revue Française. Louis Piérard was het idee van een Belgische PEN-club sterk genegen en beloofde verdere stappen te nemen.Ga naar eind21 Voor het voorzitterschap dacht hij aan Grégoire Le Roy, ‘the great friend of Maeterlinck’ en kenner van de Engelse literatuur.Ga naar eind22 Een bijkomend voordeel was dat Le Roy aanvaardbaar zou zijn voor zowel Nederlandstalige als Franstalige auteurs. Het was immers de bedoeling om beide groepen onder één koepel te verenigen. Begin maart werd een datum vastgelegd voor het ondertekenen van de statuten en voor het eerste diner.Ga naar eind23 Dat bleek moeilijker dan gedacht, ook Piérard was niet de juiste persoon om alles praktisch georganiseerd te krijgen. Hij sprak de Brusselse dichter Raymond Limbosch (1884-1953) aan om deze taak op zich te nemen. Limbosch was net zoals Cammaerts als geëngageerd intellectueel gesocialiseerd in de middens rond de Brusselse Université Nouvelle.Ga naar eind24 In juni 1922 liet hij aan Dawson Scott weten dat de inaugurale bijeenkomst uitgesteld was omdat men er niet in slaagde om de vereniging tot een representatief geheel te smeden: ‘we are working just now at grouping Belgian writers so as to make our club really representive of our national literary movement’, schreef Limbosch.Ga naar eind25 Volgens Cammaerts was er eenvoudigweg te weinig animo voor een nieuwe schrijversvereniging.Ga naar eind26 De zomer van 1922 zorgde voor een kentering. De statuten van de Club des Écrivains Belges (de naam waaronder de Belgische PEN opereerde), werden uiteindelijk op 1 oktober 1922 goedgekeurd. Er werd voorzien dat naast ‘les hommes ou femmes de lettres [...] à leur actif des oeuvres de littérature (romans, contes, poèmes, théâtre, essais)’ ook universitairen gespecialiseerd in Belgische of bui- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tenlandse literatuur lid konden worden. Journalisten konden geen lid worden. De belangrijkste doelstelling van de Belgische afdeling was net zoals die van de moedervereniging het creëren en onderhouden van collegiale contacten tussen buitenlandse en Belgische schrijvers. Ten slotte volgden nog een aantal bepalingen over de lidmaatschapsbijdrage (10 frank) en over wie kon deelnemen aan de diners (partners en vrienden).Ga naar eind27 De statuten van de Franse PEN-club stonden model voor de Belgische, al waren er een aantal belangrijke verschillen. De Belgen specificeerden duidelijker wat bedoeld werd met ‘une position reconnue d'homme ou femme de lettres’ en er bestond geen Comité van dertig leden waar nieuwe leden minstens twee peters bij dienden te vinden.Ga naar eind28 In de statuten van de Belgische PEN werd geen gewag gemaakt van de ambitieuze doelstelling om beide taalgroepen te verenigen, iets wat bij eerdere ‘unitaire’ verenigingen wel het geval was. Vlaamse stichtende leden waren onder meer Karel van de Woestijne, Cyriel Buysse, August Vermeylen, Fernand Toussaint van Boelaere en een erg enthousiaste Felix Timmermans. Herman Teirlinck aanvaardde het lidmaatschap ‘puisqu'il s'avère (sic) que ce club n'exclut pas les gens-de-lettres flamands’.Ga naar eind29 De band tussen de Belgische en de Franse PEN-club werd bezegeld met een groots opgezette ontvangst van Belgische schrijvers in Parijs.Ga naar eind30 Toen in 1923 onder het motto van de internationale verbroedering de Belgische schrijvers gefêteerd werden in Parijs, waren in een omvangrijke delegatie Vermeylen en Buysse de enige Nederlandstalige auteurs die zich konden vrij maken.Ga naar eind31 Per kerende werden drie Franse auteurs (Edmond Jaloux, Jean Giraudoux en Paul Morand) naar Brussel uitgenodigd om de ‘commerce intellectuel’ tussen de beste schrijvers van beide landen te bevorderen.Ga naar eind32 Tijdens het eerste jaar werden naast Paul Valéry ook John en de Francofiele Nederlander Johan De Meester ontvangen, maar het was duidelijk dat het Belgische literaire internationalisme vooral gericht was op Parijs. De Frans-Belgische entente was verantwoordelijk voor de eerste belangrijke discussie over het apolitieke karakter van de PEN en de positie van de Duitse schrijvers, voornamelijk de drieënnegentig intellectuelen die in 1914 de befaamde ‘Aufruf an die Kulturwelt’ hadden ondertekend. In deze open brief werden de vernietigingen van cultuurgoederen in België door de Duitse troepen krachtig ontkend, samen met de algemene verantwoordelijkheid voor de oorlog.Ga naar eind33 Het was de Fransen en de Belgen een doorn in het oog dat Gerhart Hauptmann, één van de ondertekenaars, door de Engelsen gekozen werd als Duits erelid van de internationale PEN. In 1923 weigerden ze deel te nemen aan het eerste internationale congres in Londen indien hij aanwezig zou zijn. ‘I am a little disturbed by the news that Gerhardt Hauptmann will attend the meeting of the PEN’, liet Louis Piérard aan Dawson Scott weten. ‘I, personally, am sure that we will resume the relations with the German writers, and I think that the sooner will be the better.’ Voor hem en de Belgische sectie deed men er beter aan een jonge Duitse schrijver als spreker uit te nodigen die het manifest niet ondertekend had.Ga naar eind34 Dit veto tegen Hauptmann kwam ook Rolland ter ore. Het was voor hem onbegrijpelijk. Hij had tijdens de oorlog Hauptmann gedwongen tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer uitleg over zijn patriottische stellingnames, maar hij had altijd respect behouden voor hem. Dat een in zijn ogen onbeduidende figuur als Piérard zich durfde te meten met iemand van het kaliber van Hauptmann was te gek voor woorden. Voor Rolland was Piérard een prima voorbeeld van ‘un des bellipacistes que j'ai toujours combattus, plus que les francs bellicistes’.Ga naar eind35 Het was niet de laatste keer dat het ‘onvoltooide’ oorlogsverleden een schaduw wierp op de werking van de Belgische afdeling. Dat was ook het geval bij de secretaris van Club des Écrivains Belges (CEB). Limbosch was persoonlijk niet ongeschonden uit de oorlog gekomen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog zat hij om politieke redenen verschillende maanden in de gevangenis. Ook al herstelde hij vrij snel na de oorlog zijn amicale relaties met zijn Duitse vrienden en vriendinnen van weleer, het bleef moeilijk om over te gaan tot de orde van de dag. In maart 1924 laat Limbosch aan het Londense coördinatiecentrum weten dat naast de gebruikelijke ontvangsten en ‘thé d'honneurs’ (voor Jean Tharaud en Thibaudet van de Nouvelle Revue Française, in aanwezigheid van Paul Valéry), ook gepraat was over de kwestie over de Belgische invulling van ‘literair internationalisme’. ‘L'internationalisme littéraire des PEN-clubs’ bleef een delicate zaak voor de schrijvers uit een land dat neutraal was geweest en de agressie ondervonden had van een volk waarvan een groot aantal gerespecteerde schrijvers die agressie goedkeurden. De CEB was in principe voorstander van het herstellen van intense uitwisseling en samenwerking, maar vroeg toch om een ernstig onderzoek naar de werking en de leden van de Duitse PEN. Limbosch deelde ook mee dat de Belgen een resolutie goedgekeurd hadden waarin aandacht gevraagd werd voor het lot van de Spaanse schrijver Miguel de Unanumo.Ga naar eind36 Bijna simultaan stuurde de secretaris van de Franse PEN, Benjamin Crémieux, een vrijwel identieke brief met de vraag om een onderzoek naar de Duitse afdelingen (waar Belgen en Fransen niet welkom waren) en een duidelijke stellingname ‘contre le déportation de Miguel de Unamuno’. De Fransen en de Belgen hadden op voorhand duidelijk de violen gelijkgestemd. Alle PEN-clubs zouden tegen de veroordeling van de Unanumo moeten protesteren. Pas dan zou dat indruk maken.Ga naar eind37 Het was volgens Thomas von Vegesack de eerste keer dat een politieke kwestie zo nadrukkelijk ter sprake kwam binnen de PEN-club. Galsworthy hield de boot af: dergelijk protest behoorde niet tot de kerntaken van de vereniging.Ga naar eind38 De PEN-club was en bleef in beginsel (en dus in theorie) apolitiek. De Belgische PEN stond ook hier dus al vroeg aan de zijde van Frankrijk. De Franse PEN nam een centrumpositie in, maar zowel langs de linker- als de rechterflank werd de druk opgevoerd om duidelijk politiek stelling in te nemen. De Belgen Piérard en Limbosch waren overigens niet alleen actief in de PEN, ze waren al vóór de Eerste Wereldoorlog actief in de Belgische afdeling van de Ligue des Droits de l'Homme, in het begin van de jaren 1920 heropgestart onder de auspiciën van de alomtegenwoordige intellectueel-politicus Vandervelde.Ga naar eind39 In 1924 werd De Unamuno door de dictator generaal Miguel Primo de Rivera ontzet uit zijn ambt van rector van de Universiteit van Salamanca en naar het Canarische eiland | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fuerteventura verbannen. Het was het begin van een internationale campagne waarin ook het lot van Rodrigo Soriano (1868-1944) aangekaart werd. ‘Le CEB affirme son souçi de rester à l'écart de toute considération politique, mais aussi sa volonté de défendre les droits essentiels pour l'écrivain d'exprimer sa pensée en toute indépendance’, schreef Piérard.Ga naar eind40 Veel indruk maakten deze woorden niet op het Engelse coördinatiecentrum van de PEN. Met Franse hulp wist De Unamuno uiteindelijk Fuerteventura te ontvluchten. Korte tijd nadien en onder internationale druk werd zijn verbanning officieel opgeheven. Tussendoor werd hij in verschillende Europese steden als een held ontvangen. In augustus 1924 werd De Unamuno gefêteerd in de Brusselse kring La Lanterne Sourde.Ga naar eind41 Deze internationaal georiënteerde modernistische kring (1921-1931) was door de Brusselse student Paul Vanderborght opgericht met als doel een tijdschrift uit te geven en via tentoonstellingen, lezingen en andere activiteiten de internationale naoorlogse artistieke vernieuwing naar een breder publiek te brengen. Vanderborght vond dat de activiteiten van de PEN-club en Lanterne Sourde sterk overlapten. Zijn kring (vooral hijzelf) was ook actief in Egypte en Griekenland, waar hij tevergeefs probeerde een afdeling van de PEN op te richten. Hij gebruikte het netwerk van de PEN vooral om het Rupert Brooke Memorial Committee, zijn belangrijkste internationale wapenfeit, de nodige armslag te geven.Ga naar eind42 De internationale commotie rond de veroordeling van de ‘Spaanse Multatuli’Ga naar eind43 weerklonk met enige vertraging ook in Nederland, waar zijn werk werd uitgegeven door Van Loghum. Dirk Coster, actief lid van PEN Nederland en graag geziene gast in Brussel, werd naast de hispanist G.J. Geers (1891-1965) een van zijn belangrijkste promotoren in het Nederlandse taalgebied. Toen het negende congres van de PEN-club in Nederland georganiseerd werd, ontving de Unamuno een uitnodiging om het congres bij te wonen, iets waar hij onmogelijk op kon ingaan. Zijn invulling van (literair) internationalisme was inmiddels ook sterk veranderd.Ga naar eind44 Hij zag regionalisme en internationalisme lange tijd als de ware vorm van patriottisme, al dan niet in combinatie en als tegengewicht voor de kapitalistische natiestaat. Langzaam maar zeker raakte hij er van overtuigd dat de Spaanse cultuur afgesloten moest worden van zielloos kosmopolitisme, iets waarmee hij de PEN blijkbaar associeerde. De persoon die binnen de PEN verantwoordelijk was voor de eerste discussie over de vervolging van schrijvers, hield er dus een opvatting op na die op gespannen voet stond met de beginselen van de stichters. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. ‘What are we going to do with those Latin Centres!!’ Het congres van Brussel in 1927In 1927 viel de Belgische PEN de eer te beurt om het vijfde internationale congres te organiseren. Vanuit Centraal en Noord Europa en vanuit Jiddische hoek waren de jaren voordien vragen gekomen om af te stappen van het centralistische model | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met centrale afdelingen per land, waarop ik nog terugkom. Ook in de Belgische afdeling weerklonk de vraag steeds luider of het niet opportuun was om twee afdelingen op te richten. Piérard kreeg de opdracht het congres voor te bereiden en voorstellen af te tasten. Aangezien hij in 1926 en 1927 geregeld in het buitenland vertoefde, was dit niet evident.Ga naar eind45 Onder meer door de afwezigheid van Piérard liep de voorbereiding niet van een leien dakje. Bovendien kwam het befaamde manifest weer op de agenda te staan. In L'indépendence Belge verscheen een artikel waarin gewezen werd op het feit dat Ludwig Fulda, de eerste president van de PEN Duitsland, een van de 93 ondertekenaars was van het befaamde manifest, iets wat Piérard over het hoofd had gezien. Misschien was het toch beter om zelfs nu, bijna tien jaar na de oorlog, de Duitse delegatie met zorg te selecteren: ‘if there were writers as Kerr, Heinrich Mann etc..., who were not amongst those famous 93 and who are known as being “international” in spirit since a long time, it would be better’.Ga naar eind46 Hij stelde aanvankelijk voor om Fulda een publieke verontschuldiging te laten publiceren. Ould uitte zijn twijfels over dit voorstel in een brief aan Galsworthy: ‘I don't see how Fulda can be expected to make a public confession of stupidity. This seems to be unreasonable’.Ga naar eind47 Het dreef Ould tot wanhoop. In zijn vertrouwelijke rapporten aan voorzitter Galsworthy beklaagde hij zich geregeld over de halsstarrige houding van de Fransen en de Belgen: ‘what are we going to do with those Latin Centres!!’ liet hij zich op een bepaald moment ontvallen.Ga naar eind48 Dat de Fransen en de Belgen zich ook mengden in de interne strijd binnen de Duitse PEN was de spreekwoordelijke druppel. Omgekeerd hadden de Duitsers zich eerder verzet tegen de suggestie om Maeterlinck als voorzitter van de Belgische PEN te kiezen wegens zijn weinig verzoenende houding ten opzichte van de Duitsers.Ga naar eind49 Fulda stelde uiteindelijk zelf voor niet te komen, tot grote vreugde van Piérard.Ga naar eind50 In de voorbereiding van het congres van Brussel waren de Belgen en Piérard in het bijzonder grote pleitbezorgers van een resolutie met betrekking tot de missie van de PEN: ‘its duty in time of peace and war’. De organisatie mocht deze vraag niet langer uit de weg gaan.Ga naar eind51 Piérard ging actief op zoek naar medestanders voor een ontwerp van resolutie dat hij voorbereidde.Ga naar eind52 Een compromisvoorstel werd op aangeven van Ould al voor het congres voorgelegd aan Crémieux en de Duitse PEN.Ga naar eind53 Galsworthy voelde zich verplicht om zelf positie in te nemen en bereidde ook zelf een resolutie voor. Naast de vraag naar de organisatie van de PEN-clubs (één club per land, taal of nationaliteit), was de houding van schrijvers in geval van oorlog het tweede belangrijke punt op de agenda van het Brusselse congres. Het derde belangrijke punt was de organisatie van een internationale vertaaldienst in samenwerking met het International Institute of Intellectual Cooperation. Dat Instituut was in 1925 in Parijs opgericht als een uitvoerend orgaan van het in de schoot van de Volkenbond opgerichte Committee on Intellectual Cooperation. Zij voerden beslissingen uit van het Committee en verrichten ook studiewerk. Het Instituut werd gefinancierd met Frans geld, waardoor het in Engeland en Duitsland | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verdacht werd als een vehikel om de Franse culturele belangen te behartigen.Ga naar eind54 Deze discussie kwam dus ook de PEN binnengeslopen. In de Nieuwe Rotterdamse Courant werd uitgebreid gerapporteerd over het congres van de PEN. Naast het congres zelf werd ook de sociale en culturele randanimatie geapprecieerd door de correspondent. In Brussel nam Vanderborght het gezelschap op sleeptouw; in Antwerpen viel de groep een ontvangst te beurt in het stadhuis, waar burgemeester Frans Van Cauwelaert voor een warm onthaal zorgde.Ga naar eind55 Er werd in het bijzijn van de socialistische excellenties Vandervelde en Camille Huysmans ook uitstekend getafeld. Honderdvijftig aanwezigen tekenden present, met grote delegaties uit Nederland en Frankrijk. Het merendeel van de op dat moment 34 afdelingen van de PEN waren vertegenwoordigd. De eigenlijke conferentie vond plaats in de marmeren zaal van het Paleis der Academiën.Ga naar eind56 De belangrijkste discussie op het congres werd ingeleid door August Vermeylen - die de wens uitdrukte om tot een eigen Vlaamse afdeling te komen - en Louis Piérard. De centrale vraag was ‘celle de savoir si une base territoriale aussi bien qu'une base de littérature est nécessaire pour admettre la formation d'un centre du PEN-club’. Crémieux hield vast aan het territoriale beginsel met Parijs als pars pro toto voor het volledige Franse grondgebied. Voor hem was de werking van het centrum in Parijs een toonbeeld voor de andere afdelingen. In Parijs waren er zelfs Japanse leden. Volgens hem was het in tegenspraak met ‘l'esprit du PEN-club de favoriser des nationalismes littéraires’. Vermeylen repliceerde dat het niet de bedoeling was van de Vlamingen om verschillen met de Franstaligen uit te diepen, maar integendeel bij te dragen tot ‘un grand esprit de conciliation’. Hij kreeg onder meer de steun van de Zwitserse, Jiddische en Hongaarse vertegenwoordigers. In Canada en Spanje zouden zich op dat moment geen problemen gesteld hebben. Crémieux drong niet verder aan, maar bleef wel vasthouden aan de bekommernis dat er in één stad geen twee afdelingen mochten komen.Ga naar eind57 Hij forceerde uiteindelijk een beslissing die unaniem goedgekeurd werd. Er mocht slechts één afdeling per stad komen en indien er meerdere afdelingen per land opgericht werden dan waren die verplicht om een centraal comité te verkiezen dat de ‘federatie’ representeerde. De enige die zich bleef verzetten tegen elke mogelijke invulling van het territorialiteitsbeginsel was de Hongaar Antal Rado (1862-1944), dit vooral met het oog op de Hongaarse schrijvers in Roemenië. Hongaarse schrijvers moesten de mogelijkheid krijgen zich binnen Roemenië te organiseren, al dan niet als afdeling van het Centrum in Boedapest. De twee andere punten op de agenda in Brussel (het Translation Bureau en de motie over het doel van de club) verliepen door het voorbereidende werk een stuk vlotter. De Engelse en de Belgische motie over literaire relaties in oorlogstijd lagen niet ver uit elkaar. De resolutie van Galsworthy werd goedgekeurd en zou later de geschiedenis ingaan als de basis van het hedendaagse PEN-charter.Ga naar eind58 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot slot werd tijdens het congres van Brussel nog een resolutie goedgekeurd waarmee aan het internationaal uitvoerende comité een mandaat gegeven werd om een kenniscentrum voor literaire vertalingen op te richten. De uitvoering van de Brusselse resoluties zou nog even op zich laten wachten. Niet iedereen vond Parijs een geschikte locatie voor het Translation Bureau. Vooral in Engeland en Duitsland keek men met de nodige scepsis naar de poging om verschillende internationale culturele instellingen te centraliseren in de Franse hoofdstad. Galsworthy trachtte Fulda te overtuigen met het argument dat het een Amerikaans idee was: ‘Paris is the American suggestion for the situation of the bureau, because all Americans pass through Paris’. Dit was een gedroomde kans, ook voor Duitse schrijvers, ‘to introduce European work to the American markets’. Galsworthy zelf had natuurlijk liever Londen gehad, al kende Londen in Parijs zijn gelijke ‘in its indifference for foreign literature’. Doorslaggevend voor Galsworthy was de aanwezigheid van het Institute of Intellectual Cooperation, dat een lokaal ter beschikking zou stellen en volledige onafhankelijkheid garandeerde. Niet alleen kleine literaturen zoals de Belgische, maar ook Duitse schrijvers zouden er baat bij hebben.Ga naar eind59 Crémieux toonde zich bijzonder handig in het op elkaar afstemmen van de plannen van het Instituut en de PEN. Hij was bevriend met de directeur (Julien Luchaire), die hem informeerde over het voornemen om een internationale federatie van verenigingen op te richten die zich bezig hielden met ‘les échanges littéraires internationaux’. Zijn goede vriend Luchaire meende dat die federatie al bestond: de PEN-club. Als ze dat wilden kon de PEN de rol krijgen van technisch expert voor de Volkenbond ‘en matière d'échange littéraires internationaux’.Ga naar eind60 Die kans konden ze toch niet laten liggen, nog steeds volgens Crémieux. Wat ten slotte ook een rol gespeeld heeft in de toewijzing van het expertisecentrum voor vertalingen in Parijs, zijn de duizenden dollars die Amerikaanse stichtingen in het vooruitzicht stelden. Zolang de Engelse literaire wereld de Verenigde Staten als een ‘semi-detached colony’ beschouwden, moesten ze niet op deze dollars rekenen.Ga naar eind61 De discussie over de locatie van het Bureau toont andermaal aan hoe moeilijk het was de nationale belangen te overstijgen bij de organisatie van literair internationalisme. Tijdens het volgende congres in Oslo (in 1928), waar vooral gediscussieerd werd over de stemprocedures en de verhoudingen met andere internationale organisaties, stond de manier waarop de PEN georganiseerd diende te worden niet prominent op de agenda. De Duitse vertegenwoordiger Werner Mahrholz maakte ophef | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met de mededeling dat Schotland, Australië en Zuid-Afrika in zijn ogen ‘merely derivatives of England’ waren. ‘If Scotland, South Africa, Australia (and Canada if present) voted independently of England; this would mean that the Anglo-Saxon vote would be four or five strong’.Ga naar eind62 Een jaar later, in Wenen (congres van 1929), pikten Vermeylen en Piérard de draad van het congres in Brussel weer op. Ze bereidden samen een motie voor waarmee ze ‘the international organisation of the PEN clubs’ op de agenda wilden plaatsen. Tijdens de eerste sessies, voorgezeten door Julien Benda, werd uitgebreid aandacht besteed aan de vertegenwoordiging van ‘kleine’ landen binnen organisaties als de PEN en het International Committee on Intellectual Cooperation. Ze konden op begrip rekenen. Indien men bleef uitgaan van een eenheid van taal, territorium en staat was volgens Ould de ultieme consequentie dat respectievelijk de Verenigde Staten (als onderdeel van het Engelse literaire bestel), het Jiddische Centrum en het Catalaanse, geen stemrecht zouden krijgen. Canby vatte het kernachtig samen: ‘Who has the power to vote, whom do the various centres of the PEN represent? Do they represent nations or literatures?’Ga naar eind63 De discussie werd naar goede gewoonte doorverwezen naar een subcommissie, die twee jaar nodig had om resultaat te boeken. Er werd op het congres wel een consensus bereikt rond het feit dat deze kwestie van groot belang was voor kleine landen en minoritaire literaturen. ‘The PEN lays it down as a principle that the method of dividing the International PEN in sections and the right of voting at congresses, should be based upon literary and cultural ground’, luidde de Weense resolutie. De praktische implicaties zouden uitgewerkt worden door het internationale uitvoerend comité, waar de Belgen dat jaar deel van uitmaakten.Ga naar eind64 Voor de Belgen volstond deze principiële beslissing. De voorbereiding van een tekst waarin de algemene principes praktisch werden uitgewerkt duurde nog eens enkele jaren. Op het congres van Den Haag en Amsterdam in 1931 kwam Crémieux in naam van het internationaal uitvoerend comité met een ontwerp op de proppen. In grote lijnen bouwde het comité verder op afspraken van het congres in Brussel en Wenen. Restte de vraag welke centra volledig autonoom waren en in die hoedanigheid stemrecht hadden. Het voorstel was om enkel autonome literaturen te erkennen als volledig onafhankelijk. Anticiperend op Belgisch weerwerk erkende Crémieux de Vlaamse literatuur als autonoom. Nog voor hij het voorstel volledig had kunnen toelichten, ontstond er beroering. Hij begreep die commotie niet: ‘le principe des nations n'est pas complètement supprimé, mais renforcé et remplacé par le principe de la littérature’, beweerde hij. Literatuur was volgens hem ‘une voix de la patrie’, wat een concrete en tastbare werkelijkheid was en dit in tegenstelling tot het concept van een natie. Bovendien: ‘l'idée de la nation devient dangereuse quand on y ajoute le suffixe “isme”’, een duidelijke verwijzing naar de evoluties in Duitsland, Italië en Frankrijk zelf. Piérard kon zich vinden in de geest van wat werd voorgesteld, maar had toch bedenkingen bij de invulling van wat Crémieux als een literair vaderland omschreef en het idee dat per land één afdeling stemrecht zou krijgen. ‘Quand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
on parle de l'internationalisme, on doit considérer que l'internationalisme présuppose l'existence des nations.’ Daarmee was hij het eens. In Belgie was het doel echter altijd geweest om in dezelfde organisatie Franstaligen en Nederlandstaligen te verzamelen, volgens het principe van de ‘lits-jumeau’ (twee eenpersoonsbedden naast elkaar). ‘Chez nous il y a l'existence indéniable de deux cultures, de deux âmes’, kortom: twee naties. Het recht van schrijvers om zich te organiseren op basis van taal en cultuur was voor Piérard een absoluut recht. Het lag ook in het verlengde van de manier waarop het culturele internationalisme gepromoot werd door het International Committee on Intellectual Cooperation. Als consensus tussen de grote en kleine literaturen stelde hij een systeem voor met meervoudig stemrecht, waardoor het gewicht van bijvoorbeeld Frankrijk bij stemmingen zwaarder zou doorwegen. Crémieux antwoordde geprikkeld. Er was zes jaar werk in deze tekst gekropen. Organisatie op basis van ‘taal’ in plaats van ‘natie’ diende te worden uitgesloten. De taal kon voor Crémieux nooit geheel het volk zijn. Ook Schotland en Ierland, waar Engels gesproken werd, verdienden immers autonomie. Vermeylen zag het probleem niet. Hij pleitte ervoor de tekst zo vaag mogelijk te houden en casus per casus af te wegen. Dat was de enige manier om uit de impasse te raken. De Fransen tergden de Belgen nog meer door aan te dringen op een verbod om meer dan één afdeling per stad te creëren, waardoor Brussel uit de boot viel. De discussie ging nog even verder, tot ergernis van een groeiend aantal aanwezigen dat zat te wachten op het rijk gevulde sociale programma dat de Nederlandse organisatoren voorbereid hadden. De zitting werd geschorst, zodat achter de schermen naar een compromis kon worden gezocht. De bepaling dat er nooit meer dan vijf afdelingen per natie (‘nation’) konden komen, werd in het compromis vervangen door de bepaling dat er niet meer dan vijf afdelingen per land (‘pays’) actief konden zijn. De enige voorwaarde was dat elke afdeling minstens twintig schrijvers in haar rangen telde, ‘représentant une littérature spécifique et distincte’. De beschrijving bleef dus vaag. Als onderdeel van het compromis steunden de Belgen een dag later het Franse voorstel dat landen met meer dan tien miljoen inwoners tot drie stemmen konden krijgen op de congressen. Crémieux herhaalde na kritiek van een Joegoslavische en Chinese vertegenwoordiger dat het Frankrijk weinig moeite zou kosten om in alle uithoeken van het koloniale imperium (‘van in Indochina tot in elke provincie’) een afdeling op te richten. Maar dat wilden ze niet. Hij richtte zich nog een laatste keer tot de ‘petites nations’. Als ze dit voorstel niet goedkeurden dan mochten ze zich verwachten aan artificiële splitsingen van afdelingen. Het meervoudige stemrecht werd uiteindelijk goedgekeurd. Na jaren discussie was het literaire internationalisme georganiseerd geraakt op een manier die weinig verschilde van andere - politieke - internationale organisaties. Vermeylen en Piérard keerden tevreden terug naar Brussel, waar ze aan hun afdelingen konden rapporteren dat ze nu ook officieel autonome afdelingen waren en dat geen enkel reglement dit kon verhinderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Brussel als hoofd van een Siamese tweelingSommige Nederlandstalige en Franstalige schrijvers zullen ongetwijfeld geloofd hebben dat een unitaire vereniging het best spoorde met de doelstellingen van de PEN. Veel wijst er evenwel op dat de Belgische PEN-club tot 1930 een unitaire vereniging bleef wegens de onmogelijkheid van de Vlaamse en Franstalige afdeling om als onafhankelijke entiteiten op te treden in officiële organen en wegens de onmogelijkheid om twee afdelingen in één stad - Brussel - te hebben. Een goed en door de internationale schrijversgemeenschap bejubeld compromis was ondertussen het alternerende voorzitterschap. De secretaris bleef wel permanent een Franstalige. Eind 1924 nam Limbosch ontslag, hij werd opgevolgd door de eveneens Franstalige Robert Vivier.Ga naar eind65 De constructie van het alternerende voorzitterschap werd opgezet na het congres van Brussel, dus ondanks de principiële goedkeuring om een afzonderlijke afdeling op te richten.Ga naar eind66 De plannen voor een nieuwe afdeling in Antwerpen waren nochtans ver gevorderd.Ga naar eind67 Vermeylen werd in 1928 de eerste Nederlandstalige voorzitter. Hij was van bij de aanvang een enthousiast PEN-lid, een engagement dat zonder twijfel groter werd nadat hij in april 1926 naar Londen uitgenodigd werd om (op voordracht van Pieter Geyl) als vertegenwoordiger van de Vlaamse literatuur erkend te worden als erelid van het centrum in Londen.Ga naar eind68 In een lange brief gaf hij uitleg bij de Belgische beslissing om als één centrum de activiteiten verder te zetten.
Er zouden volgens Vermeylen in de schoot van de Brusselse PEN een Vlaamse en een Franstalige subcommissie opgericht worden om zich te buigen over de vertaalproblematiek. Ze stonden er wel op dat ze dan ook twee vertegenwoordigers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kregen wanneer het Translation Bureau samenkwam in het Institute of Intellectual Cooperation (waar Vermeylen overigens gedelegeerde was). Hij meende begrepen te hebben dat dit op het congres van 1925 goedgekeurd was. België telde twee literaturen ‘qui ne se développent pas dans les mêmes conditions et qui n'ont pas les mêmes intérêts’. Vermeylen bevestigde dat het jaar voordien pogingen ondernomen waren om een Vlaamse PEN te creëren in Antwerpen. Door zijn interventie was die er niet gekomen: ‘grâce à mon intervention, j'ai pu obtenir que les écrivains flamands se réunissent en un PC unique aux écrivains français de Belgique’. Hij hoopte hierdoor te kunnen rekenen op enige welwillendheid.Ga naar eind69 Vermeylen was niet de enige die met het coördinatiecentrum communiceerde. Ook Robert Vivier deed dat tot diens ergernis. Vermeylen was het beu dat de communicatie niet via hem maar onrechtstreeks via Piérard of via anderen verliep.Ga naar eind70 Hij en niemand anders was dat jaar de voorzitter. Er werd inderdaad niet erg vlot gecommuniceerd. Pas in oktober 1929 vernam Ould dat de anglofiel Paul De Reul de nieuwe voorzitter was, drie maanden voor die op zijn beurt vervangen zou worden door Fernand Toussaint.Ga naar eind71 De Franstaligen waren voorstander om alle correspondentie onafhankelijk van het voorzitterschap via Vivier te laten verlopen. Voor de Vlamingen strookte dit niet met het Belgische compromis.Ga naar eind72 De zwanenzang van het Belgische centrum werd ingezet. Het was voor niemand een verassing dat de Belgische PEN-club in november 1930 in ‘alle vriendschap’ scheidde. De procedure om in onderlinge overeenstemming over te gaan tot een scheiding ging uit van de Franstaligen.Ga naar eind73 Toussaint deelde Ould mee dat de nieuwe naam ‘Vlaamsche PEN-club’ zou zijn en dat de zetel in Brussel gevestigd zou worden.Ga naar eind74 Ould antwoordde dat het helaas niet mogelijk was om in één en dezelfde stad twee afdelingen op te richten. Bovendien diende de oprichting te worden geratificeerd door het uitvoerend comité.Ga naar eind75 Toussaint reageerde als door een wesp gestoken. Volgens hem was het Vlaamse Centrum impliciet goedgekeurd op het congres van Wenen: de afdelingen waren immers ‘enfants jumeaux d'une même mère’. Daarom was het volgens hem niet nodig dat de beslissing geratificeerd werd. Wat betreft Brussel. Dat was de enige literaire en culturele hoofdstad van Vlaanderen die naam waardig. De Vlaamse PEN-club had op dat moment 51 leden, ‘tous écrivains et aucun dilettant parmi eux’ en men mocht niet vergeten dat Brussel geografisch en historisch een Vlaamse stad was en is. Daarom was een vestiging elders dan in Brussel niet te verantwoorden. Brussel was een tweetalige stad, en daarom zag hij niet in waarom het niet mogelijk was om twee afdelingen te hebben die vreedzaam konden co-existeren. Trouwens: dit verbieden zou indruisen tegen de basisprincipes van de PEN, het zou een politieke beslissing zijn.Ga naar eind76 In een latere - vertrouwelijke - brief gaf hij nog meer uitleg bij de splitsing van de Belgische club. De splitsing kwam er op vraag van Louis Piérard. Het grootste probleem volgens Toussaint, was het onvermogen van de Franstaligen om deel te nemen aan activiteiten georganiseerd door Nederlandstaligen. Ze kenden de taal niet en sommigen wilden zelfs geen moeite doen om Nederlands te leren. Een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laatste reden was de verschillende ledensamenstelling. Bij de Vlamingen was er - nog steeds volgens Toussaint - een duidelijke strategie om enkel gerenommeerde schrijvers te aanvaarden als lid, dit in tegenstelling tot de Vlaamse Vereeniging van Letterkundigen, waar hij ook voorzitter van was en die op dat moment naar eigen zeggen 160 à 170 leden telde. De Franstaligen hadden een totaal andere opvatting over wie er lid kon worden. Er mochten dan wel meer Franstalige leden zijn, het waren ‘écrivains qui n'ont jamais rien publié de quelque importance’. Iedereen met een vage interesse in literatuur kon lid worden, bij de Vlamingen enkel schrijvers met een zekere naam.Ga naar eind77 We zien hier dus dat culturele en politieke problemen voor een gedeelte doorkruist werden met aloude distinctiemechanismen en manifestatiedrang. Er was geen andere optie dan elk een eigen weg in te slaan. Toussaints uitleg over de moeilijkheid om simultaan het Nederlands en het Frans te gebruiken werd bevestigd door de uitleg die Robert Vivier gaf bij de splitsing: ‘voulant éviter certaines difficultés d'ordre administratif résultant de la nécessité d'employer les deux langues nationales’ hadden ze tijdens de laatste zitting van 1930 beslist zich conform de besluiten van het congres van Wenen op te splitsen in twee autonome afdelingen.Ga naar eind78 De Belgen stelden een laatste keer het begripsvermogen van hun internationale collega's op de proef met de vraag van de Franstaligen om niet langer ‘Walloon centre’ genoemd te worden. Piérard, een Waalse regionalist afkomstig uit de Borinage, had er geen enkel probleem mee. Hij maakte Ould duidelijk dat er ook Franstaligen in Vlaanderen woonden (‘who are not all walloon like me’). Ze wensten niet langer als Walloon centre omschreven willen worden, wel als ‘French Writing Belgians’.Ga naar eind79 Ould nam er kort akte van. Hij had in Duitsland en Italië grotere zorgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Andere meertalige regio's en probleemgevallenHet Belgische voorbeeld werd door andere PEN-clubs geregeld aangehaald, zowel in positieve als in negatieve zin: soms als na te volgen voorbeeld, soms als indruisend tegen het internationalistische karakter van de PEN. Het internationale organisatiemodel van PEN kende het eerste decennium eigenlijk maar één constante en dat is dat de basis van de organisatie de steden waren. Eind 1929 was er meer dan één afdeling in Duitsland (Berlijn, Hamburg, Keulen en München), Canada (Toronto en Montréal), Joegoslavië (Belgrado, Zagreb en Ljubljana), Spanje (Madrid en Barcelona), Schotland (Edinburgh en Glasgow) en Zuid-Afrika - (Kaapstad en Johannesburg). De Jiddische PEN viel wat uit dit schema omdat Jiddische schrijvers niet aan een territorium gebonden waren (Vilna, Warhau en New York). In Zwitserland, Italië en België was er in 1929 nog altijd maar één afdeling. In Canada (Montréal) probeerde men aanvankelijk eveneens om een afdeling op te richten die zowel Franstalige als Engelstalige auteurs verzamelde. Dit lukte de eerste jaren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrij aardig, al moest Jessie Sime (1868-1959, van oorsprong een Schotse) toegeven dat de leden geen ‘real authors’ waren, maar ‘cultivated men and women’ geïnteresseerd in literatuur.Ga naar eind80 Blijkbaar lag dat bij ‘echte’ auteurs iets moeilijker dan bij dilettanten. Naast de afdeling in Montréal kwam er op aangeven van de hoogleraar literatuurwetenschap Oscar Pelham Edgar (1871-1948) ook een afdeling in Toronto. Dat moest volstaan. Montréal zou instaan voor Québec; Toronto kon een culturele centrumfunctie vervullen voor Ontario en het westen. Op die manier was het grondgebied netjes verdeeld en was er ook een taalevenwicht.Ga naar eind81 Canada werd zo het eerste land waar alles peis en vree leek te zijn en waar naar verwezen werd als een voorbeeld voor de rest van de wereld, ook voor België.
Wanneer op het congres van Brussel in 1927 de problematiek van de basis waarop afdelingen georganiseerd moesten worden ter sprake kwam, was dat niet het minst door de spanningen in Joegoslavië en andere Centraal-Europese en Oost-Europese jonge staten. De Belgen mogen dan wel de discussie gemonopoliseerd hebben, hun problemen lagen niet aan de oorsprong van de discussie. In Joegoslavië (Belgrado) had Henri Baerlein (1875-1960) in 1926 een lokale schrijversvereniging kunnen overtuigen om over te gaan tot de oprichting van een centrum.Ga naar eind82 De afdeling in Belgrado ontpopte zich als overkoepelend centrum waaronder ‘chapters’ ressorteerden in de Kroatische hoofdstad Zagreb en de Sloveense hoofdstad Ljubljana.Ga naar eind83 De afdeling in Ljubljana werd opgericht in 1926, enkele maanden na de andere twee.Ga naar eind84 Aan Ould werd gevraagd de drang naar autonomie van de Slovenen in te perken: ‘there is only one PEN-club and therefore the three sections must cooperate’. Bovendien klopten ook andere ‘large provincial towns’ aan de deur.Ga naar eind85 De Servische secretaris Aleksandar Vidakovic dokterde een systeem uit, waarbij steden en nationaliteiten vertegenwoordigd waren in het centraal bestuur. De internationalistische ‘PEN spirit’ liet het niet toe dat Joegoslaven onderling verdeeld waren.Ga naar eind86 Er waren niet alleen problemen tussen de steden onderling, ook binnen de Centra zelf entten communautaire problemen zich op generatie- en andere problemen (en vice versa). Eind 1926 liet Vidakovic weten aan Ould dat de problemen in Zagreb onhoudbaar werden. Ook hier bouwden verschillende spanningen op elkaar voort en bleken taal- en culturele problemen ook generatieproblemen te zijn: ‘The two chief bodies are the Society of Croatian Writers and the Society of Yugoslav writers, the first smaller and composed of older writers, the second larger and younger’.Ga naar eind87 Toneelauteur Milan Begovic trachtte beide groepen zonder al te veel succes te verzoenen.Ga naar eind88 Het congres van Brussel kwam ook hier op het juiste moment. Na het congres van Brussel wachtte de Sloveens afdeling niet lang met de afscheuring van het Joegoslavische ‘moedercentrum’. De Sloveense PEN-club, zo schreef Stanislas Leben, telde 21 schrijvers met de Sloveense ‘nationaliteit’: ‘les écrivains groupés dans notre club sont les représentants d'une langue, d'une littérature et d'une culture originale et autonome’, zo besloot hij.Ga naar eind89 De Balkan was ook om andere redenen een regio waar de oprichting van PEN- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
centra niet evident was. De culturele barrières met het West-Europese epicentrum van de PEN waren soms hoger dan gedacht en de kritische meertalige massa navenant klein. De belangrijkste pion in het verspreiden van de PEN in de Balkan en de Arabische wereld was de Hongaarse islamoloog en professor Julius Germanus (1884-1979, later bekend als Abdul-Karim Germanus). Hij was in 1926 verantwoordelijke voor de oprichting van een Centrum in BulgarijeGa naar eind90, HongarijeGa naar eind91 en Kroatië.Ga naar eind92 Overal waar hij dat jaar naar toe ging liet hij een spoor achter in de vorm van een PEN-centrum. In Turkije was hij minder succesvol, al had hij er aanvankelijk goede hoop: ‘there is a very decided tendency in Turkey to be Europeanised and the literary circles are very eager for European influences’.Ga naar eind93 Hij zag de PEN-club dus als een Europees project. Zijn hoop bleek ijdel: ‘the literary and social situation is so desolate, that it will be a hard task to bring contradictory tensions into harmony’. In Constantinopel, zo vervolgde hij; was er bovendien geen ‘literary society’ en geen ‘Academy’ om gesprekken mee aan te knopen. Dat was de strategie die succesvol was gebleken in alle andere landen waar nieuwe centra waren opgericht.Ga naar eind94 Dit caleidoscopische beeld van de Balkan afsluitend kan nog gewezen worden op de verschillen met Roemenië. Daar was er discussie over de oprichting van ‘sous-sections magyares et allemandes’. Volgens Emanoil Bucutƫa (1887-1946) kon de situatie onmogelijk vergeleken worden met ‘le cas du centre Catalan, flamand ou Jiddisch’. In hun geval ging het om minderheidsgroeperingen die in een zekere zin behoorden tot een groter en dominant literair systeem (respectievelijk het Hongaars en Duits). Er stelden zich ook problemen in de Britse Commonwealth. Herhaalde pogingen om in Zuid-Afrika een afdeling op te richten mislukten. Ould kreeg uiteindelijk de vraag van de populaire Sarah Gertrude Millin (1889-1968) of ze geen lid kon worden van het London Centre. De afstanden tussen de Zuid-Afrikaanse steden waren niet alleen groot, er waren bovendien niet veel schrijvers. Waarom een afzonderlijke afdeling oprichten? Hier zien we dus het tegenovergestelde als in veel andere landen.Ga naar eind95 Ould adviseerde de vraag positief. Hetzelfde probleem stelde zich mutatis mutandis bij de Jiddische schrijvers. Ook zij werkten verspreid over verschillende territoria, waren schrijvers ‘without territory of their own’ en zouden de mogelijkheid moeten krijgen zich symbolisch in één stad te organiseren. De vraag van Millin werd snel van tafel geveegd; er dienden in Zuid-Afrika afzonderlijke afdelingen te worden gevormd. Ould maakte een tactische flater door de koppeling met het Jiddische dossier. Dat dossier lag immers erg gevoelig in veel Europese landen. In mei 1927 was vanuit van de ‘Klub der Schriftsteller beim Verband der jüdischen Schriftsteller und Journalisten in Warschau’ de vraag gekomen om erkend te worden als afdeling en om die erkenning voor te brengen in Brussel.Ga naar eind96 Leo König (1889-1970), als journalist en criticus actief in London, werd aangeduid als vertegenwoordiger op het congres van Brussel. De vraag voor de oprichting van een Jiddische PEN-club ging dus uit van een vereniging met een duidelijk stedelijke verankering. Het probleem was dan ook niet zozeer dat er een Jiddische club kwam, maar wel dat er in Warschau al een Poolse afdeling bestond. Daarom stelde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Klub der Schrifsteller zelf voor om in Vilnius (‘dem uralten Zentrum Jüdischen Geistigkeit’) een ‘moedercentrum’ op te richten waaronder afdelingen in New York en Warschau zouden ressorteren.Ga naar eind97 Zoals al viel af te leiden uit de discussies tijdens de PEN-congressen waren de Fransen de grootste voorstanders van een centralistische en rigide invulling van het bestuursmodel. Voor Crémieux, zelf van Joodse afkomst, was een tweede afdeling in Warschau uitgesloten. Hij vroeg toch ook geen afzonderlijk joods centrum in Parijs? De gebrekkige werking van de Duitse PEN-club toonde ook aan dat enkel afdelingen met ‘les bons et vrais écrivains’ goed konden functioneren binnen de internationale PEN.Ga naar eind98 Hiermee gaf hij te kennen te twijfelen aan de literaire verdiensten van de Jiddische schrijvers. De Jiddische schrijvers reageerden met meertalige brochures om de internationale schrijversgemeenschap ervan te overtuigen dat er een hoogwaardige en autonome Jiddische literatuur bestond. Toch zou het nog tot 9 februari 1928 duren tot het executief comité van de Internationale PEN de constructie goedkeurde om vanuit Vilnius alles te coördineren. Er was immers geen correspondent in Vilnius en het was voor iedereen duidelijk dat het epicentrum van de Jiddische literatuur in Warschau lag. Dit was een groter probleem dan de erkenning van een Jiddische autonome literatuur. Het toelaten van meer dan één afdeling per stad zou bovendien een precedent scheppen in Berlijn, waar Heinrich Mann aanstuurde op een nieuwe afdeling, nadat hij niet verkozen werd als voorzitter.Ga naar eind99 Een regio waar de resoluties van de congressen in Brussel, Wenen en Amsterdam met argusogen gevolgd werden, was Noord Europa. De oprichting van de Finse afdeling is op zich al vermeldenswaardig wegens de parallellen met België. Een eerste belangrijke parallel is het mobiliseren van vergelijkbare intermediaire actoren. De veelzijdige Finse schrijfster Kersti Bergroth (1886-1975) werkte met haar man een tijd in de ambassade van haar land in Londen. Na haar terugkeer richtte ze een tijdschrift op waarin ze Britse literatuur introduceerde bij Finse lezers (Sininen kirja, 1927-1930). Bergroth was ook bevriend met een Aino Kallas (1878-1956), eveneens in Londen verzeild geraakt door haar huwelijk met een diplomaat (de ambassadeur van Estland).Ga naar eind100 Terwijl de Fins-Estse auteur Kallas in Estland de zaadjes zaaide ‘led to the growth of a new centre’Ga naar eind101, deed Bergroth hetzelfde bij grote taalbroer Finland. Naast de gebruikelijke moeilijke zoektocht naar bestuursleden en een voorzitter wiens reputatie onderlinge tegenstellingen kon overstijgen, zorgde ook daar de aanwezigheid van twee taalgroepen voor moeilijkheden. Schrijvers opererend in het Zweeds en het Fins leefden in onmin met elkaar; het was twijfelachtig dat ze ooit zouden opereren in ‘a common centre’.Ga naar eind102 De principiële beslissingen gemaakt op het congres in Brussel boden ook voor hen een uitweg. Bergroth begreep dat er afzonderlijke centra konden komen voor taalminderheden, wat ‘a separate Swedish-speaking centre’ zou toelaten.Ga naar eind103 In november 1927 zag ze haar opdracht als volbracht en trok ze zich terug als stichtend voorzitter. Gegeven de opzet van de PEN-club bleef ze de voorkeur geven aan een tweetalig centrum dat in plaats van toe te geven aan de tegenstellingen, ze trachtte op te lossen. Het Belgische voorbeeld om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alternerend een Zweeds schrijvende en Fins schrijvende voorzitter en ondervoorzitter te kiezen mislukte. Extremistische schrijvers domineerden volgens Bergroth de publieke opinie, wat weinig verbazingwekkend was: ‘literary workers of Finland have traditionally been political workers also’, analyseerde ze.Ga naar eind104
Ook de affiliatie van individuele schrijvers stelde het PEN-model op de proef. Rolland nam vrij snel afstand van de Franse PEN. Kosten nog moeite werden gespaard om hem aan boord te houden van de internationale PEN. ‘This matter is of considerable importance to the whole PEN movement’, schreef Ould hem in een vertrouwelijke brief, waarin hij om meer uitleg vroeg.Ga naar eind105 Zijn brief verbaasde Rolland. Had Crémieux dan niet gezegd dat hij al twee jaar voordien, in 1926, ontslag had genomen uit de Franse PEN? ‘Il est un peu délicat pour moi de vous exposer les raisons [...] Qu'il me suffise de dire qu'une mésentente d'esprit assez profonde existait entre moi et la section française du PEN. Et comme mon éloignement de Paris ne me permettant pas de prendre part aux réunions et décisions, je devais en dégager nettement ma responsabilité. Quant à la section de Genève, il m'est impossible d'en faire partie. Je suis très heureux et honoré de faire partie d'une association internationale universelle, comme le PEN Club. Mais je ne puis pas, comme Français être membre d'une section nationale Suisse de cette Association Internationale. Ce serait, à bon droit, mal interprété dans mon pays.’Ga naar eind106 De internationalist en pacifist Rolland hield indirect dus vast aan zijn Franse nationaliteit. De oplossing die Ould en Galsworthy uit hun hoed toverden was dat gerespecteerde schrijvers erelid konden zijn van de Engels PEN zonder ergens anders werkend lid te zijn. Wat ongetwijfeld ook een rol speelde, is het feit dat de afdeling van de PEN-club in Genève bepaald niet in blakende gezondheid verkeerde. In de hoofdstad van het internationalisme was geen plaats voor nog eens een verenging. Op papier bestond er sinds 1925 een afdeling, maar die ondervond grote concurrentie: ‘le mouvement internationaliste a créé des groupements qui se rattachent à certains égards du moins, aux tendances du PEN club’, liet Auguste Bouvier aan Ould weten.Ga naar eind107 Crémieux had geen zin de zaak verder op de spits te drijven: ‘Il est certain quand le jour ou Rolland ne sera plus là, la paix des pacifistes y gagnera beaucoup’, liet hij zich ontvallen.Ga naar eind108 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Conclusie: een translokale schrijversclubIs de PEN-club ooit in de buurt gekomen van het ideaal geschetst door Zweig, om een oprecht internationalisme te realiseren, trouw aan slechts één vaderland, ‘la communauté de l'esprit européen’? Tot op zekere hoogte eigenlijk wel, aanvankelijk was de invulling van dat internatonalisme een hoofzakelijk Europese | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangelegenheid. In andere opzichten helemaal niet. Daniel Laqua wees er al op dat ondanks de nobele ambities van het International Committee on Intellectual Cooperation en het verwante International Institute of Intellectual Cooperation, men er toch nooit in geslaagd is om los te komen van de ‘power politics’ van regeringen en affiniteiten met categorieën als ras, natie, religie, klasse, enzovoort. Bovendien ging men er al te gemakkelijk van uit dat vernuftige instituties met complexe informatienetwerken en al even complexe besluitvormingsprocessen alle verschillen zouden wegmasseren.Ga naar eind109 Ook de PEN-club wilde in beginsel de intellectuele samenwerking bevorderen en was dus een uiting van het culturele internationalisme van na de Eerste Wereldoorlog. Al even vernuftige constructies als de stemprocedures gebruikt binnen het International Committee on Intellectual Cooperation regelden het evenwicht tussen de grote en kleine centra van de PEN, met navenante verwachtingspatronen. Toch zijn er ook grote verschillen tussen de PEN-club en dat International Committee on Intellectual Cooperation. In de eerste plaats zijn er in de PEN weinig aanwijzingen van directe politieke inmenging door de grote mogendheden (daarvoor was het symbolische gewicht van de PEN te klein). Een ander verschil is dat de culturele wereldorde voor de protagonisten binnen de PEN niet bepaald werd door een dialoog tussen grote ‘beschavingen’. In de PEN-club was weinig of geen sprake van een ambitie om te mediëren tussen beschavingen. De literaire wereldorde werd bepaald door een dialoog tussen autonome literaturen. De basiseenheden waarmee het literaire internationalisme georganiseerd werd waren literaturen en steden. Daar bovenop kwamen andere eenheden als (vader)landen, naties, wereldrijken, regio's, maar de basis werd gevormd door een metropolitane literaire cultuur. Het literaire wereldsysteem is complexer dan een economisch wereldsysteem met een duidelijk aanwijsbaar dominant centrum en (semi)perifere gebieden. De PEN-club past niet in een model met Parijs als absoluut centrum. Parijs was tijdens het interbellum nog hoogstens één van de centra. Als dan toch verder geredeneerd moet worden in het door Casanova gehanteerde centrum-periferie-model, dan staat de PEN-club symbool voor de teloorgang van het Franse centralistische cultuurmodel voor de oude natiestaten van de negentiende eeuw. Wat autonome literaturen waren werd door de PEN nooit duidelijk vastgelegd, onder meer de Belgen met Vermeylen op kop waren vragende partij voor een vage definitie. In se zien we hier op macroniveau dezelfde mechanismen als die voor de bepaling wie als ‘echte’ schrijver erkend kon worden: alles gebeurt in de vorm van coöptatie. ‘Echte’ schrijvers bepalen via allerlei consecratiemechanismen en -media wie de andere ‘echte’ schrijvers zijn. Binnen de PEN bepaalden vertegenwoordigers van ‘autonome’ literaturen wat de andere autonome literaturen waren. Conform dit organische proces werden in de loop van de jaren 1920 de reglementen waarmee men de organisatie van het literaire internationalisme wenste te organiseren herhaaldelijk ter discussie gesteld. Het duurde tot het congres van Den Haag en Amsterdam in 1931 tot men een consensus bereikte. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Samen met de discussie over de organisatie van de internationale PEN-club hield ook de unitaire Belgische afdeling eind 1930 op te bestaan. Met het brede, vervlochten perspectief op de Belgische PEN-club is aangetoond dat het Belgische compromis met een alternerend voorzitterschap en vreedzame co-existentie ook gezien kan worden als een noodgedwongen keuze, mede bepaald door centrifugale literaire krachten in andere landen. Vooral de Franstalige Belgen hadden het moeilijk met de zelfbewuste Vlamingen in hun gelederen. Binnen de internationale PEN-club heeft men nooit getwijfeld aan het autonome karakter van de Franse en Nederlandse literatuur. België was echter lang niet het enige land waar het moeilijk was om het oorspronkelijke PEN-model met één coördinerende afdeling per natiestaat te implementeren. De organisatie van een Jiddische PEN (een literatuur zonder territorium) zorgde ervoor dat twee afdelingen in één stad lange tijd niet getolereerd werden. Daar kwam bij dat de problemen met nationale en regionale gehechtheid en drang naar zelfstandigheid zich altijd manifesteerden samen met en voortbouwend op andere breuklijnen, waaronder breuklijnen tussen generaties en politieke breuklijnen. Dat was nog voor de doorbraak van het fascisme het geval in Duitsland. Literair internationalisme liet zich niet gemakkelijk organiseren, laat staan definiëren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie (primaire bronnen enkel in eindnoten)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|