Nederlandse Letterkunde. Jaargang 16
(2011)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||
[2011/1]Tussen feit en fictie
| |||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||
1. De zogenoemde FierabrasOmstreeks 1860 ontdekte E. De Coussemaker, voorzitter van het Comité flamand de France, een Middelnederlands literair fragment in de gemeentelijke archieven van het Noord-Franse Bourbourg.Ga naar eind2 Het betrof een perkamenten blad dat dienst deed als ‘couverture à un petit registre de reliefs de seigneurie’, zo is te lezen bij Blommaert, die het fragment kort na de ontdekking ervan editeerde.Ga naar eind3 Veel stelde de vondst op het eerste gezicht niet voor: het fragment telde slechts 372 verzen, waarvan vele door het verbleken van de inkt moeilijk leesbaar waren. Toch achtte Blommaert de vondst niet ‘sans intérêt pour la littérature ancienne de notre pays’.Ga naar eind4 In de vakliteratuur staat het (nu vermiste, maar mogelijk niet verloren) fragment momenteel bekend als de Fierabras, naar het personage dat in het fragment samen met Elegast en Myloen - Roelands vader, in het Oudfrans Milon - een hoofdrol speelt.Ga naar eind5 Kienhorst vat de inhoud van het fragment in zijn repertorium als volgt samen: ‘Fierabras, Elegast en Milo (Roelands vader) zijn gezamenlijk op jacht geweest en keren terug naar Vauclere. Deze stad wordt belegerd door de Saracenen onder Habugant. Er worden gevechten gevoerd in de legerplaats van de heidenen en voor Vauclere’.Ga naar eind6 Hoewel de tekst vertaald kan zijn uit het Frans, is tot op heden geen inhoudelijke parallel voor de verzen in de Franse Karelstof gevonden.Ga naar eind7 Hoewel de inhoud van het fragment op zich niet opzienbarend is, heeft men de Bourbourg-verzen niet zelden als belangrijke bouwsteen gebruikt in de Middelnederlandse literatuurgeschiedenis. Dat heeft alles te maken met onderstaande verzen. Aan het woord is Roelands vader die na het doden van een heiden in de gevechten nabij Vauclere plots het volgende uitroept: Ende hi riep met luder voes:
‘Hier comt die jonge grave van Bloes,
Die dor die vreeze van den payen
Niet eenen voet mach achter vlyen,
Of sine wapine ne waren verloren,
Die Partenoples wan hier te vorenGa naar eind8
Upden coninc Noblioen;
Al so hortem die lyoen
Toe, die ic mijn levedagen
In eeren hope [te] dragen,Ga naar eind9
Of ic blive inden wille doot.’
Hi seide waer, die genoot;
Hi hiltse in eeren, si u bekant.
So dede sijn sone, die grave Roelant,
Die welke was een ridder rene,
Den roden leeu eist dat ic mene,
Die int gout stoet rampant;
| |||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||
Hine was noyt so vaeliant,
Noch van herten also coene,
Hine hadder genouch an te doene
Soude hize dragen na haer recht.Ga naar eind10
Vooral de beschrijving van Roelands wapenschild in deze passage trok in het verleden de aandacht: Den roden leeu eist dat ic mene, / Die int gout stoet rampant (vs. 350-351). Knuttel merkte pienter op: ‘Het is duidelijk, dat wij hier te doen hebben met een uitbundige huldiging van het Hollandsche wapen, misschien bovendien met een poging het geslacht der graven van Holland of wel dat der heeren van Voorne van Roelant af te leiden’.Ga naar eind11 Knuttel verwees hier ook kort naar de roman van Jacob van Maerlant, Alexanders Geesten, waarin van Alexander wordt gezegd dat die eveneens in zijn wapenschild een rode leeuw op een gouden veld voerde. Ook in deze Alexanderroman, vinden we volgens Knuttel een duidelijke toespeling op het wapenschild van het grafelijk huis van Holland. Alexanders Geesten zal dus net als het fragment-Bourbourg voor een graaf van Holland zijn gedicht.Ga naar eind12 De dichter van de Bourbourg-verzen was volgens Knuttel echter niet van Hollandse afkomst. Niet alleen dook het fragment op nabij Duinkerke, hetgeen volgens Knuttel eerder naar Vlaanderen zou verwijzen, ook het dialect van de dichter was volgens hem eerder Vlaams, met enkele Brabantse vormen.Ga naar eind13 Hij concludeerde: ‘Maar al was hij dan geen Hollander, hij verbleef in Holland en draagt er toe bij aan te nemen dat het Hollandsche hof in de 13de eeuw als middelpunt van letterkundig leven niet zoo onbeduidend was als men wel eens gemeend heeft’.Ga naar eind14 Het is merkwaardig dat Knuttels visie zonder enige moeite ingang heeft gevonden in het vakgebied en tot op de dag van vandaag geldt als de stand van zaken omtrent het Bourbourg-fragment. Onder meer in Stemmen op Schrift wordt Knuttels visie uit 1937 eigenlijk zonder enige aanpassing overgenomen.Ga naar eind15 Anderen zijn Van Oostrom daarin vooraf gegaan. In 1987 stelde ook Jef Janssens: ‘Een rode, klimmende leeuw in gouden veld: zonder enige twijfel het wapen van de Hollandse graven. [...] De primaire publiekskring van de zgn. Fierabras moet dus logischerwijs in een Hollands hofmilieu worden gezocht’.Ga naar eind16 Hij noemt de heraldische knipoog in de tekst terecht een ‘toevalstreffer’, aangezien de verwijzing optreedt slechts enkele regels vooraleer het fragment afbreekt. Nog in 1995 is hij de mening toegedaan dat de Bourbourg-verzen bekend waren aan het hof van de Hollandse graaf en daar samen met Maerlants Spiegel historiael, Alexanders Geesten en Willem van Oringen in een dicht literair netwerk functioneerden. Hij verwijst daarvoor naar Maerlant die in zijn Spiegel historiael, opgedragen aan de Hollandse graaf Floris V, uitvalt naar Franstalige leugendichters, waaronder de Fierabrase:Ga naar eind17 Die scone Walsche poeten
Die meer rimen dan si weten,
Beliegen groten Karle vele,
| |||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||
In sconen worden, in bispele,
Van Fierabrase van Alisandre,
Van Pont Pautriple een andere,
Dat algader niet en was.Ga naar eind18
In 1992 lezen we bij Van den Berg en Besamusca eenzelfde opvatting: in de beschrijving van Roelands wapenschild valt het Hollandse wapen te herkennen en ‘daarmee wordt de graaf impliciet tot evenknie van Roelant verheven’.Ga naar eind19 Evert van den Berg was eerder Knuttels dialectologische analyse bijgetreden: hij oordeelde op basis van het dialect van de rijmwoorden dat de tekst in een (Oost-)Vlaams dialect zou zijn geschreven.Ga naar eind20
De wetenschappelijke balans is dat men over betrekkelijk betrouwbare aanwijzingen denkt te beschikken dat de tekst in het fragment-Bourbourg mag beschouwd worden als één van de weinige ridderepische werken ontstaan aan het Hollandse hof. In de tekst wordt immers via het schild van Roeland en diens vader schijnbaar gealludeerd op het wapenteken van de Hollandse graven, net zoals Maerlant dat deed in Alexanders Geesten, een tekst die eveneens met het oog op het Hollandse hof zou zijn gedicht. Bovendien verwijst Maerlant naar een Franse tekst over Fierabrase in de context van zijn Spiegel historiael, opnieuw opgedragen aan de Hollandse graaf Floris V. Hoewel deze literair-historische duiding op dit moment erg aannemelijk kan schijnen, wil ik de vraag opwerpen of het fragment-Bourbourg wel met een dergelijke stelligheid met het Hollandse hof kan verbonden worden. | |||||||||||||||||||||
2. De Haagse SpiegelBelangrijk in het licht van de Bourbourg-verzen en het wapenschild van Roeland (en voorouders) is het volgende. Van de Spiegel historiael, een Middelnederlandse berijmde wereldkroniek, is slechts één geïllumineerd handschrift bewaard gebleven. Het gaat om het zogenoemde ‘handschrift één’ of Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, KA XX waarvan de tekst volledig samenvalt met Maerlants aandeel in de Spiegel. Het handschrift zou in de eerste decennia van de veertiende eeuw zijn vervaardigd nabij Gent, dus in tijd niet heel ver verwijderd van Maerlant die zijn aandeel op het einde van de dertiende eeuw (te Damme?) schreef. In 2001 verzorgde Martine Meuwese een diepgaande studie naar de illustraties in dit handschrift en hun verhouding tot Maerlants tekst. In het bijzonder de heraldische elementen van de Haagse Spiegel trokken haar aandacht, want in de strijdminiaturen wordt een grote kennis van heraldische tradities tentoongespreid. Het meest opmerkelijke wapen in de Haagse Spiegel behoort toe aan Roeland, aldus Meuwese: hij voert in een miniatuur een ‘klimmende rode leeuw met een blauwe kroon in een gouden veld met een zwart getande rand’.Ga naar eind21 Meuwese merkt op dat Roeland traditioneel inderdaad een rode leeuw op een gouden veld krijgt toebedeeld in verschillende | |||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||
taalgebieden - al in 1180 draagt Roeland bijvoorbeeld dit schild in het Ruolandes Liet.Ga naar eind22 Toch is er in de Haagse Spiegel iets vreemd aan de hand: de blauwe kroon en vooral de zwarte, getande rand van het schild vormen een ‘iconografische uitzondering’ en passen niet in het traditionele plaatje. Volgens Meuwese is de afbeelding van Roelands schild hier identiek aan het wapenteken van het Zuid-Vlaamse geslacht van Gavere.Ga naar eind23 Meuwese ontdekte namelijk dat een edelman uit het geslacht van Gavere omstreeks 1278 een nieuw wapen ging dragen: een rode klimmende leeuw op een gouden veld met een zwarte getande rand. De bewuste edelman, Jan van Gavere-Hérimez, sneuvelde in de veldslag bij Bulskamp (Veurne) in 1297. Mooi is de lovende vermelding die de gesneuvelde krijgt in de Annales Gandenses als valentissimus miles maar nog veel opmerkelijker is wat Gillebert de Outre, tijdgenoot van Jan van Gavere, schrijft: Hic miles dictus Ioannes de Gavere fuit ictus / Qui prius invictus Rolandi gessit amictus (‘Hier werd de ridder genaamd Jan van Gavere geveld, die voordien onoverwinnelijk het wapen van Roeland droeg’). De man had blijkbaar bewust het schild van de epische held Roeland aangenomen; een gegeven dat goed bekend was bij zijn tijdgenoten. Een jongere, vijftiende-eeuwse plaatselijke kroniek, L'Histoire des Seigneurs de Gavre, licht de legende nader toe. Een verre voorouder, Guy van Gavere, zou ten tijde van Karel de Grote aan de zijde van Roeland hebben gestreden. De man verrichtte een heldendaad op een veldtocht naar Spanje bij het beleg van de heidense stad Luiserne en verloor daarbij zijn wapenuitrusting. Volgens de kroniek begroette Roeland Guy hartelijk bij zijn terugkeer: Guillaume, ce dist Rolans, des maintenant et a toujours voel que portés et ayés mes armes, exceptés que autour de l'escu mettés en difference une endenture de sable, et pareillement ceulx qui de vous dessenderont. In de vertaling van Lejeune en Stiennon luidt dat: ‘Willem, ik wil dat gij van nu af aan en voor altijd mijn wapen draagt en bezit; leg enkel ter onderscheiding een zwarte getande band rond het schild, en evenzo al uw afstammelingen’.Ga naar eind24 In 1456 werd een handschrift vervaardigd van deze kroniek, waarin een prachtige ingekleurde pentekening illustreert hoe Roeland Guy van Gavere zijn nieuwe wapenschild overhandigt.Ga naar eind25 Meuwese, die de aanleg van het handschrift alleszins nabij Gent situeert, blijft voorzichtig en wil geen al te directe relatie veronderstellen tussen het handschrift en het huis van Gavere. Volgens haar is de legende namelijk ‘breed’ bekend in de regio rond Gavere. Daarvoor verwijst zij naar het beroemde Veil Rentier d'Audenaerde, een in het Frans opgesteld renteboek voor Jan I van Oudenaarde, heer van Pamel in de periode 1275-1291. De verluchter van het renteboek heeft via ettelijke, ingekleurde pentekeningen rekeningposten in het boek op speelse wijze geïllustreerd. Bijvoorbeeld bij de toponiemen krijgt Leupenghien de tekening van een dorp en een wolf; Mellemont een merel op een berg, Groneberghe een groene berg etc.Ga naar eind26 Temidden de pentekeningen die in dit boek worden aangetroffen, vinden we opvallend genoeg een afbeelding van hetzelfde wapenschild als dat in de Haagse Spiegel: deze duikt op temidden van een aantal rekeningposten uit Vloesberg, het | |||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||
huidige Flobecq: een klimmende rode leeuw met blauwe kroon op een gouden veld met een zwarte, getande rand. Aanleiding daarvoor was in de rekeningposten het voorkomen van de topografische aanduiding Raulanmont of Rollanmont want ook naast de afbeelding vinden we een rubriek C'est en Rollanmont. De vermelding van ‘Roelandsberg’ zet de miniaturist dus aan tot aan tot een illustratie in de vorm van het wapenschild, waarvan wij weten dat het in deze periode samenvalt met dat van Gavere.
Nu is de vraag wat de exacte relatie is tussen de pentekening in het Oudenaardse renteboek, de miniaturen in de Haagse Spiegel en de legendevorming rond de Gaveres. Problematisch is dat de pentekeningen stricto sensu niet expliciet verwijzen naar Gavere zelf, slechts het wapenschild wordt afgebeeld en daarvan geeft de tekenaar niet expliciet aan dat het dat van Gavere is. Mogelijk was de legende rond de Gaveres tamelijk breed bekend en maakten de kunstenaars de enigzins vrijblijvende associatie tussen Roeland en het Gaverse schild. Meuwese blijft dus voorzichtig: ‘het lijkt er sterk op dat de populariteit van de wapenlegende van Gavere zo groot en verspreid was dat een laat-dertiende-eeuwse miniaturist er vrij op associeerde’.Ga naar eind27 Is de referentie in de Haagse Spiegel dan een losse flodder of is het verband, eventueel een maecenaatsrelatie, tussen handschrift en Gavere dwingender? Meuwese wil geen van de mogelijkheden uitsluiten. Dat het om een Middelnederlandse tekst gaat, wordt door Meuwese niet als problematisch ervaren. De heren van Gavere waren als buticularii of ‘schenkers’ van oudsher wel nauw verwant aan het sterk verfranste grafelijk hof van Vlaanderen, maar tweetaligheid sluit zij in navolging van Janssens niet uit. Het is namelijk bekend dat leenmannen van de heren van Gavere in 1244 een Latijnse brief hebben gekregen maar die niet begrepen. Ze kregen daarop van hun leenheren een vertaling vulgariter in teuthonica lingua oftewel in het Middelnederlands.Ga naar eind28 Gezien de kunsthistorische datering van het handschrift, gaat Meuwese ervan uit dat àls de Gaveres direct bij het handschrift van de Spiegel betrokken zijn geweest, dit onder het bewind van Jan II van Gavere zal zijn geweest. Deze Jan II, de oudste zoon en opvolger van de hierboven besproken Jan I, stierf in 1333 en werd begraven in de abdij van Cambron, waar op zijn graftombe het bewuste wapenschild eveneens werd afgebeeld. Meuweses duiding van de miniaturen in de Haagse Spiegel zijn intrigerend, ook wat betreft de Middelnederlandse Bourbourg-verzen.Ga naar eind29 Zoals zij duidelijk maakt, dragen de leden uit het huis van Gavere in de latere dertiende eeuw een wapenschild dat sterk gelijkt op dat van de graven van Holland. Bovendien is in en rond Gavere de legende bekend dat een voorouder van de plaatselijke heren dit wapen kreeg van Roeland zelf, wat toch erg doet denken aan de bewuste Bourbourg-verzen waarin zulk een aandacht wordt besteed aan de manier waarop Roelands vader op zijn beurt aan het bewuste schild kwam. Toegegeven, Roelands wapenschild heeft in deze verzen niet de voor Gavere typerende kenmerken, maar dat hoeft niet te | |||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||
verbazen: het is immers Roelands schild dat hier wordt besproken en niet dat van iemand anders. Gezien het dialect van de tekst kan men zich daarom toch afvragen of een milieu uit de brede omgeving rond Gavere niet veel betere kaarten heeft dan het Hollandse hof. Die hypothese wil ik hieronder verder verkennen. | |||||||||||||||||||||
3. Gavere in de medioneerlandistiekDe heren van Gavere zijn geen onbekenden in de geschiedschrijving van het graafschap Vlaanderen. Gavere lag tussen Oudenaarde en Gent op de oevers van de Schelde, in de overgangszone tussen Henegouwen en Rijks-Vlaanderen. De Gaveres blijken een uiterst belangrijke familie, die reeds vroeg het belangrijke, erfelijk ambt had verworven van de schenker of buticularius van het grafelijk huis van Vlaanderen.Ga naar eind30 Volgens historici was de erfopvolging voor een hofambt in Vlaanderen nergens zo goed verzekerd als in het geval van de Gaverse schenkers.Ga naar eind31 Luyckx noemt de schenkers van Gavere ‘ongetwijfeld de invloedrijkste der hofambtenaren in Vlaanderen’.Ga naar eind32 Over Raas VI (geboren rond 1190) stelt hij zelfs: ‘Na Arnulf van Oudenaarde is hij buiten allen twijfel de Vlaamsche persoonlijkheid, die het verreikendst in het beleid van Vlaanderen heeft ingegrepen’. Dat Middelnederlands tenminste als omgangs- en ambtstaal in het gebied rond Gavere al vroeg een belangrijke rol speelde, is uit verschillende bronnen bekend. Een vroeg voorbeeld is inderdaad de reeds vermelde brief uit 1244. Met deze leenmannen staan we blijkbaar voor een groep, die geen clericus in dienst hebben om het Latijn te vertalen.Ga naar eind33 Wel voelen zij zich niet te min om een Middelnederlandse vertaling te vragen aan hun leenheren, hetgeen vooral aanduidt dat Middelnederlands in Gavere omstreeks 1244 een relatieve ‘vanzelfsprekendheid’ is, want de bewuste vazallen kunnen de taal (laten voor) lezen en de administratie van de leenheren kan het schrijven en bovendien uit het Latijn vertalen. Van Oostrom, onder andere, ging zelfs vrij ver in zijn interpretatie van deze gegevens en concludeerde op basis van deze casus: ‘Het kan dus heel wel zijn dat menig Vlaams-Brabantse ridderroman bedoeld was voor adel van het tweede of derde echelon’.Ga naar eind34 Een ander gegeven dat hieraan makkelijk kan gekoppeld worden, is de eerste bewaarde Middelnederlandse oorkonde: de befaamde schepenbrief uit Bochoute, een plaatselijke meierij van Gavere.Ga naar eind35 Deze oorkonde dateert al uit 1249 en is een tweede aanwijzing dat het geschreven Middelnederlands rond Gavere al vroeg sterk(er dan elders) stond.
Wie het gebied rond Gavere met Middelnederlandse literatuur wil verbinden in de dertiende eeuw, kan moeilijk om de Sint-Salvadorabdij van Ename heen. Op het einde van de dertiende eeuw, werd mogelijk in (en zeker in de nabijheid van) deze abdij een fenomenaal handschrift aangelegd met Middelnederlandse berijmde teksten. Hoewel nog niet eens de helft van het handschrift de tand des tijds | |||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||
heeft overleefd, kan men op basis van de wel overgeleverde perkamenten bladen toch wat zeggen over de inhoud van deze Enaamse codex, ook wel het Oudenaardse rijmboek genoemd. Verscheidene teksten in het handschrift zijn op basis van hun colofons opvallend goed te situeren. Zo werden de heiligenlevens van Agatha en Maria Egyptiaca respectievelijk in 1286 en 1290 in de abdij voltooid, wat mogelijk nog belangrijker is dan de situering van het handschrift. Verder wordt ook de oorspronkelijke versie van Vandene Leven ons Heren in dit gebied gelocaliseerd en ook Martijn van Torhout - auteur van het De boec der biechte in de Enaamse codex - zou als monnik aan de abdij verbonden zijn geweest.Ga naar eind36 De codex kwam waarschijnlijk tot stand onder het abbatiaat van Gerard Strijpen (1273-1292), van wie de lokale abdijkroniek vermeldt ‘dat hij gewoon was om op zelfs voor middeleeuwse begrippen stuitende wijze verwanten te bevoorrechten en om aan tafel in de refter frivole liedjes aan te heffen’.Ga naar eind37 Milis voegde daar aan toe: ‘Ceci prouve que Martin [van Torhout, MK] n'était pas le seul à être doué pour la poésie. Il y a eu donc une activité littéraire considérable à Eename dans le dernier quart au XIIIe siècle’.Ga naar eind38 Van Oostrom brengt de codex opvallend genoeg vragenderwijs in verband met de heren van Gavere. Hij vraagt zich af of de codex een voorleesboek was voor bijzondere gelegenheden, ‘bijvoorbeeld bij verblijf van hoge gasten uit de wereld’ als een soort ‘wedergift aan weldoenders, zoals de voorname heren van Gavere, goede relaties van de abdij die in de voorbeelden van kuisheid en ascese een subtiele spiegel kregen voorgehouden’.Ga naar eind39
De huizen van Oudenaarde en Gavere - beide plaatsen zijn nog geen 15 kilometer van elkaar verwijderd - moeten overigens door de dertiende eeuw heen goede onderlinge relaties hebben onderhouden.Ga naar eind40 In 1212 bijvoorbeeld, spanden Arnulf van Oudenaarde en Raas VIII van Gavere samen om Ferrand van Portugal de toegang tot Gent te ontzeggen. Ook in de naweeën van de Slag bij Bouvines (1214) trekken Arnulf en ditmaal Raas IX aan hetzelfde zeel. Beide Vlamingen kiezen het kamp van Johanna van Vlaanderen en beschermen haar tegen de Valse Boudewijn. Ook Arnulfs zoon kan het goed vinden met de Gaveres, want Jan I van Oudenaarde (van het renteboek) en Raas IX van Gavere blijken opnieuw politieke bondgenoten. Ook hun opvolgers werken op hun beurt samen aan Vlaamse zijde als ‘Klauwaerts’ in de Vlaamse troebelen omtrent 1302. Verschillende leden van deze huizen waren via allerlei huwelijken overigens bloedverwanten, wat volgens De Liedekerke hun gezamenlijke belangen verklaart.Ga naar eind41 In een recente bijdrage heb ik uitgebreid belicht wat de rol van het huis van Oudenaarde in de Middelnederlandse literatuurgeschiedschrijving kan zijn geweest.Ga naar eind42 In het bijzonder de rol van Maria van Oudenaarde werd in die bijdrage besproken. Zij was de echtgenote van Godfried van Leuven-Gaasbeek, de Brabantse hertogszoon die mogelijk geïdentificeerd mag worden als opdrachtgever van Seghers bekende Trojeroman.Ga naar eind43 Men kan zich trouwens afvragen of de bekendheid van de associatie tussen Roeland en Gavere wel zo breed was als Meuwese veronderstelt: de pentekening duikt immers op in het | |||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||
renteboek van Jan van Pamele-Oudenaarde en hij en zijn familie stonden erg dicht bij de Gaveres. | |||||||||||||||||||||
4. Chanson d'AspremontEen in deze context erg interessant element is een fragment dat momenteel wordt bewaard te Antwerpen in de Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap als hs. Neerl. 15/1.Ga naar eind44 Ook de overlevering van dit fragment is armtierig te noemen, want slechts 97 verzen van de tekst zijn overgeleverd, waarvan maar liefst 64 beschadigd. Wel moet het een betrekkelijk duur handschrift zijn geweest want voor de versiering van de initialen werd gebruik gemaakt van bladgoud - een luxueuze praktijk die handschriften van Middelnederlandse ridderepiek niet vaak te beurt viel. Ondanks de schamele overlevering wisten de editeurs van de tekst aan te tonen dat de restanten een fragmentarische tekstgetuige vormen van een erg getrouwe Middelnederlandse vertaling van het Oudfranse Chanson d'Aspremont, meer bepaald de redactie die is terug te vinden in het handschrift W (Nottingham, University Library, Muniments Room, Mi.LM.6) of de zogenaamde deuxième génération bleue van de tekst. Het belang van dit fragment is volgens Van Oostrom gelegen in het feit dat met de vondst en identificatie van de tekst is aangetoond dat weer eens een van de meest verbreide Franse chansons de geste een Middelnederlandse bewerking heeft gekend.Ga naar eind45 Ook voor ons Bourbourg-verhaal blijkt de vondst echter van belang. In de Franse versie vormt de tekst als het ware een soort ‘enfances Roland’ of een ‘prequel’ op het Roelantslied. In het gedicht bezingt men de eerste wapenfeiten van de nog jonge Roeland en wordt onder meer beschreven hoe de held aan zijn uit het Chanson de Roland bekende attributen is geraakt, zoals zijn zwaard Durendal of zijn hoorn Olifant. Thematisch blijkt er alvast een grote gelijkenis te bestaan tussen enerzijds de Middelnederlandse vertaling - ervan uitgaande dat die ooit volledig was - van het Chanson d'Aspremont en anderzijds de hier besproken Bourbourgverzen, waarin wordt beschreven waar Roeland aan een ander belangrijk attribuut, namelijk zijn wapenteken, is geraakt. Maar er is meer. Kienhorst en Mulder merkten op dat het Franse handschrift W dat zo dicht staat bij de Middelnederlandse redactie uit ongeveer dezelfde periode moet stammen als de vertaling: eind dertiende eeuw.Ga naar eind46 In de romanistiek maakt men zich sterk dat de oorsprong (van het handschrift) van de tweede generatie van de tekst moet gezocht worden in de entourage van het Franstalige huis van Montmorency-Laval. Een jonge edelvrouw uit het bewuste geslacht bezat het handschrift W immers omstreeks 1500, blijkens een contemporaine eigendomsnotitie. Kienhorst en Mulder merken op dat Beatrix, de dochter van Raas X van Gavere, in 1286 in het huwelijk treedt met Guy de Montmorency, heer van Laval. Aangezien zij de taal van het fragment karakteriseren als zuidelijk Oost-Vlaams ligt volgende hypothese voor de hand: ‘Het is dus denkbaar, dat de Franse ridderroman op enigerlei wijze via de lijn Laval-Gavere in Zuidoost-Vlaanderen, het geboorteland van Beatrix van | |||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||
Gavere, is geïntroduceerd’.Ga naar eind47 De redenering van de editeurs is beknopt maar houdt steek: de Middelnederlandse vertaling gaat haast woordelijk terug op een Franse tekst die volgens romanisten circuleerde bij het geslacht van Laval (zeker omstreeks 1500).Ga naar eind48 Op nagenoeg hetzelfde ogenblik trouwen de Gaveres met de familie-Laval aan en worden de Middelnederlandse Aspremont-verzen (over)geschreven, hetgeen een duidelijke indicatie levert dat de tekst de taalgrens via deze banden kan hebben overgestoken. Kienhorst herhaalde zijn vermoeden in 1999: de restanten van het fraaie Middelnederlandse Aspremont-handschrift doen qua opmaak vermoeden dat de Zuid-Vlaamse adel te Gavere een belangrijke rol heeft gespeeld als mediator tussen Franstalige en Dietse middens.Ga naar eind49 Kienhorst lijkt op goede gronden steeds ernstiger rekening te houden met de mogelijkheid dat de Oudfranse grondtekst Vlaanderen met Gavere als intermediair heeft bereikt. | |||||||||||||||||||||
5. Gavere de leeuw?Van het huis te Gavere is bekend dat het eind dertiende eeuw het legendarische wapenteken van Roeland aanneemt. Uit ettelijke bronnen weet men dat de aanname van dit schild terugging op een plaatselijke legendevorming: Roeland, die zelf een rode leeuw op gouden veld voerde, zou aan een van de voorouders van het huis het wapenteken geschonken hebben, op voorwaarde dat hij ter heraldische onderscheiding het schild voerde met een zwarte, gekartelde rand. Opmerkelijk is dat dit wapenteken in twee onafhankelijke handschriften opduikt: in de Haagse Spiegel draagt Roeland dit wapenschild en in het Oudenaards renteboek dient het wapenteken als een verluchting van het toponiem Rollanmont.Ga naar eind50 Zoals Meuwese opmerkt, kan de legende breed bekend zijn geweest: de illustraties in de Haagse Spiegel bewijzen op zich dus geen band tussen handschrift en huis. Wat betreft het Oudenaards renteboek, is een directere link wél aannemelijk: zoals ruimschoots geattesteerd, onderhielden de huizen van Oudenaarde en Gavere meer dan uitstekende relaties. Het is onvoorstelbaar dat de Oudenaardse pentekenaar niet zou geweten hebben dat het wapenschild waarmee hij Roelandsberg illustreerde, eigenlijk dat van Gavere was. De nauwe relaties tussen Gavere en Oudenaarde doen veeleer uitschijnen dat de pentekening een speelse ‘knipoog-naar-de-buren’ was, veeleer dan een vrijblijvende en vage associatie, zoals dat mogelijk in het Spiegel-handschrift het geval was. Ik sluit niet uit dat de legende breed bekend kan zijn geweest, maar het wapenschild in het renteboek kan alleszins niet worden gebruikt als argument voor die stelling: daarvoor stond het huis van Oudenaarde veel te dicht bij dat van Gavere.Ga naar eind51 Waar het mij vooral om gaat, is dat de legendevorming rond Roeland en Gavere in de decennia rond 1300 erg levend was in de onmiddellijke omgeving van het huis, zeker tot in Gent. Ik wil daarom de vraag opwerpen of het fragment-Bourbourg niet veeleer met deze streek kan worden verbonden dan met het Hollandse hof. | |||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||
Waarom zou het Hollandse hof een Zuid-Vlaamse dichter aantrekken om een tekst te schrijven die genealogisch verwijst naar een afstamming die voor zover geweten op geen enkele wijze een vleierij inhield voor een Hollands hofpubliek? De opmerkelijke aandacht voor het schild én hoe Roeland aanvankelijk, via zijn vader, aan het schild is geraakt, lijken toch bij de laat-dertiende-eeuwse ‘Roeland-gekte’ in de ruime omgeving van Gavere aan te sluiten. Het wapenschild van Roeland heeft in de bewuste verzen niet de voor Gavere typerende kenmerken: enerzijds hoeft dat niet te verbazen want het is Roelands schild dat in de passage wordt besproken, niet dan van iemand anders - maar anderzijds ontberen we zo het ultieme argument om de tekst in Gavere zelf te situeren. Het gaat mij in deze bijdrage vooral om de situering van de roman in Zuid-Vlaanderen, niet zozeer om het verbinden van de roman aan een concrete plaats in Zuid-Vlaanderen. Gavere is natuurlijk een aantrekkelijke optie maar alternatieve, nabij gelegen plaatsen (zoals bijvoorbeeld Laarne) wil ik vooralsnog niet uitsluiten.Ga naar eind52 Naast het Zuid-Vlaamse dialect, verzetten ook andere gegevens zich helemaal niet tegen deze hypothese. Al vroeg is in het gebied rond Gavere heel wat Middelnederlandse, ook literaire, activiteit te bespeuren. Zo zijn er de voormelde ambtelijke documenten in het Middelnederlands en de berijmde geschriften in het nabijgelegen klooster te Ename. Erg opvallend is bovendien dat codicologen het ontstaan van de Middelnederlandse vertaling van het Chanson d'Aspremont eveneens rond Gavere situeren, een tekst die als ‘Enfances Roland’ trouwens thematisch toch wel heel sterk verwant is aan de Bourbourg-verzen.Ga naar eind53 Op die manier kan er toch een groot vraagteken worden geplaatst bij de situering van de Bourbourg-verzen in Holland. Het klimaat ca. 1300 in de streek tussen Gavere en Gent, waar de legende rond Roelands schild zo sterk leefde, zou toch een veel logischer functioneringsmilieu kunnen bieden? Daarbij valt in de eerste plaats te denken aan het huis van Gavere zelf, dat overigens genoeg kapitaal moet hebben gehad om het fraaie Aspremont-handschrift te laten vervaardigen, maar ook andere gelieerde publieksgroepen (hun vazallen?) mogen niet te snel terzijde worden geschoven.Ga naar eind54 Alleszins biedt een dergelijk milieu, nabij of in Gavere, een veel beter te beargumenteren publieksgroep voor de Bourbourg-verzen dan een Hollands milieu. Een situering van deze ridderroman in Zuid-Vlaanderen is op zich niet opmerkelijk, want daar is volgens de communis opinio het merendeel van de ridderromans geschreven in de dertiende eeuw.Ga naar eind55 Het ‘weghalen’ van de roman uit het graafschap Holland is echter belangrijker, want de roman was tot voor kort een van de weinige bouwstenen in de reeds pover beargumenteerde hypothese dat de ridderepiek in de dertiende eeuw een gevestigd en populair genre was in het noorden.Ga naar eind56 Afgezien van Jacob van Maerlant en Claes van Haerlem, die in de Hollandse context schitteren in eenzaamheid, heeft het er alles van dat de sowieso al kleinschalige ridderepiek in dit noordelijke graafschap grotendeels beperkt is gebleven tot de receptie van wat elders geproduceerd werd.Ga naar eind57 | |||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||
6. Verder onderzoekHopelijk kan deze bijdrage het startpunt bieden voor nieuw onderzoek naar de Middelnederlandse ridderepiek. Wat betreft het fragment-Bourbourg, is er in de inleiding geciteerde passage bijvoorbeeld nog een interessant detail dat tot op heden niet werd geproblematiseerd. Roeland zou volgens de Bourbourg-verzen afstammen van Parthonopeus van Blois, wat een anders ongeattesteerde genealogische afstamming is.Ga naar eind58 De manier waarop het verhaalcomplex rond Roeland en Parthonopeus in deze (zoals hier beargumenteerd Zuid-Vlaamse) tekst verstrengeld is, roept nog maar eens de vraag op of de Middelnederlandse Parthonopeus-bewerking wel zo ‘Brabants’ is als Anne Reynders indertijd heeft beweerd.Ga naar eind59 Bovendien kan deze verstrengeling van epische verhaalelementen mogelijk iets meer vertellen over dertiende-eeuwse literaire netwerken. Ter afsluiting van deze bijdrage wijs ik er in deze context op dat Godfried van Gaasbeek, de man wiens familie ik recent heb trachten te verbinden met Seghers Trojeroman, Raas VI van Gavere goed moet gekend hebben. Na de Slag bij Steppe had de Brabantse hertog zijn zonen, Hendrik en Godfried, als gijzelaars moeten meegeven aan de Vlaamse graaf Ferrand, die de jonge kerels op zijn beurt als gijzelaars had moeten afstaan aan de Franse koning na zijn verpletterende nederlaag bij Bouvines (1214).Ga naar eind60 Godfried van Gaasbeek was een uiterst belangrijke gijzelaar aan het Franse hof want zijn uitlevering wordt vernoemd in de eerste bepaling van het verdrag dat het bestand tussen Vlaanderen en Frankrijk beregelde.Ga naar eind61 Raas van Gavere, gevangen genomen bij Bouvines zat als ‘kroongijzelaar’ in hetzelfde schuitje: hij werd pas erg laat, na lange onderhandelingen en tegen een aanzienlijke borgsom vrijgelaten in maart 1217.Ga naar eind62 Raas en Godfried hebben samen dus lange tijd vastgezeten aan het Franse hof waar zij ruimschoots de kans gehad hebben elkaar te leren kennen. Mogelijk vormt hun vriendschapsband een deel van de verklaring waarom Godfried ca. 1235 verrassend genoeg in het huwelijk treedt met Maria van Oudenaarde, dochter van de met Raas bevriende Arnulf van Oudenaarde. In het bijzonder de relatie Gavere-Gaasbeek kan een vertaling hebben gevonden in een literair netwerk: de Bourbourg-dichter kende alleszins de Troje-stof, want hij vergelijkt de grote aanwezigheid van alle die wapine van hedenisse met al die van Troyen of dieregelike.Ga naar eind63 In de heraldische verzen die de aanleiding vormden voor deze bijdrage wordt Roelands schild bovendien expliciet verbonden met dat van de legendarische graaf van Blois, Parthonopeus van Bloys. Laat Parthonopeus nu net het hoofdpersonage zijn van de Middelnederlandse roman die op intertekstuele wijze zou verbonden zijn met Seghers Trojeroman: tussen beide werken bestaan ‘treffende overeenkomsten’ die doen vermoeden dat beide teksten in een gerelateerd milieu zijn tot stand gekomen.Ga naar eind64 Mogelijk zijn we hier een literair netwerk op het spoor en vormde de weg van Gavere over Oudenaarde naar Gaasbeek, een van de talloze paden waarlangs zoveel Vlaamse literatuur het hertogdom Brabant heeft bereikt. | |||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||
|
|