aandacht voor de natuur had, is het wachten op W.'s terechtwijzing dat die aandacht er wel degelijk is. Net zoals het niet meer dan logisch is dat W., nadat R. de liefdesgedichten van Six (in ‘Roselle’) bespreekt zonder aandacht voor het petrarkisme of andere literaire conventies, juist wel inzoomt op de literaire vormgeving van liefdesgedichten in de vroegmoderne tijd.
Ik presenteer nu stelling en reactie direct naast elkaar, maar in het boek zit daar meestal een lange brief tussen, waarin ook nog een hoop andere punten aangesneden worden. Misschien ben ik teveel een kind van deze tijd, maar dat had wat mij betreft wel wat sneller en feller gemogen. Het ‘snelle’ medium e-mail had daarvoor kunnen zorgen. In reactie op een lange brief van R. had W. ook af en toe een snel mailtje terug kunnen sturen met het belangrijkste discussiepunt, waarop een korte mailwisseling had kunnen volgen. Daarna had uitgebreider gecorrespondeerd kunnen worden over de overige punten.
Meer echte discussie had ook best gemogen over de manier waarop je Six kunt (mag) interpreteren. In feite zijn Schenkeveld-van der Dussen en De Vries in de gedichten op zoek naar de werkelijke Six en dat is een lastige expeditie die een steviger theoretisch fundament had verdiend. Bij de vele discussies en studies die over dergelijke uitgangspunten gevoerd en geschreven zijn, hebben de auteurs bewust weinig aansluiting gezocht. Begrippen als ‘zelfbeeld’, ‘zelfpresentatie’ en ‘persona poetica’ worden zonder enige uitleg door elkaar gebruikt. De keuze om je afzijdig te houden van de theoretische kant van de zaak, is eigenlijk niet te rechtvaardigen als je een boek schrijft waarin bij herhaling de vraag gesteld wordt hoe ver je kunt gaan in het gelijkstellen van de ‘ik’ in de gedichten, en de auteur Six.
Hier staat gelukkig veel moois tegenover. De auteurs laten veelvuldig zien dat het mogelijk is om ingewikkelde discussies uit het vakgebied toegankelijk en beknopt te presenteren (ook voor een breed publiek). Dat het vormexperiment in mijn ogen niet helemaal geslaagd is, neemt niet weg dat er een intrigerend beeld geschetst wordt van de dichter Six, en in de achtereenvolgende hoofdstukken passeren veel belangrijke onderwerpen de revue: het zeventiende-eeuwse onderwijs, liefdespoëzie, reisliteratuur, geneeskunde, netwerken, politiek, religie, satire, stad en land en de klassieken. Het uitgangspunt bij dit alles is het onderzoek naar de leesbaarheid van Six, zowel in zijn eigen, als in onze tijd. Reflectie op hedendaagse en historische lezers komt dan ook regelmatig terug, en staat bovendien centraal in de laatste, synthetiserende hoofdstukken.
Het boek sluit af met een bloemlezing van de belangrijkste gedichten die in de brieven besproken zijn. De bloemlezing en de reflectie daarop vormen een gelukkige combinatie. Het boek biedt zo op een verantwoorde en aangename manier toegang tot Six' poëzie. Jammer is wel dat de paginanummers van de gedichten in de bloemlezing alleen in het register, en niet in de brieven zelf zijn opgenomen. Dat veroorzaakt een hoop onderbrekend heen en weer geblader.