haar artikel luidt:) ‘Allegorische uitbeeldingen van het geheugen’ in twee versies van die tekst, Rob Brouwer over Dante Alighieri's Goddelijke Komedie worden in Op reis met memoria aangevuld met studies van Annelies van Gijsen over de Pèlerinage op toneel en een stuk waarin Thom Mertens een Middelnederlandse bewerking van Robert de Sorbons De tribus dietis identificeert en duidt.
Het achttal wordt gecompleteerd door de tot inleidende beschouwingen omgewerkte lezing van Peter de Wilde over (alweer) de Pèlerinage en memoria. Deze inleiding is minder goed dan de andere essays in de bundel. De aspecten die erin aan bod komen zijn allemaal de aandacht waard, maar doordat De Wilde zoveel elementen in één inleiding heeft willen proppen, ontstaat een vogelvlucht met te weinig diepgang. In slechts dertien pagina's (inclusief twee illustraties van een halve pagina en de voetnoten) komen (uiteraard beknopt) inleidende woorden over de memoriastudies, de inhoud, positie en het belang van de Pèlerinage en de Middelnederlandse vertaling, en de functie van de allegorie, filosofische beschouwingen daarover incluis, langs. Dit zijn in het licht van het onderzoeksproject waar deze bundel een vrucht van is wellicht inleidende beschouwingen, maar als opmaat naar de rest van Op reis met memoria is het iets te veel van het goede. Een opsplitsing in een grondiger inleidend stuk enerzijds en een bijdrage over de allegorie anderzijds was misschien een helderder alternatief.
Hoewel dat nergens expliciet wordt, is de bundel vermoedelijk geschreven voor een publiek met weinig voorkennis inzake de middeleeuwse memoria, maar wel met enig verstand van de Middeleeuwen, middeleeuwse literatuur in het bijzonder. Verwijzingen en terminologie zijn van een niveau dat het boek lastig te begrijpen maakt voor een publiek zonder enige kennis van zaken. Vraagtekens zijn mogelijk op een aantal punten, bijvoorbeeld waar het de keuze van de besproken teksten betreft. De opmerking dat Rob Brouwer door de redactie is gevraagd om over ‘de bekendste literaire reisallegorie, De goddelijke Komedie’ (8) te schrijven doet vermoeden dat de redactie een bepaald (verlang) lijstje van te behandelen werken had. Dat wordt echter nergens expliciet, en de vraag waarop een dergelijk lijstje, of anders: waarop de tekstselectie voor deze bundel is gebaseerd, blijft onbeantwoord.
Een punt van kritiek is de redactionele afwerking. Die is in principe zoals veel lezers die gewend zijn van Verloren: basic, duidelijk, zakelijk, goed. Het aantal misstappen (-stapjes) valt echter op: zo lijkt een klein aantal voetnoten niet te kloppen (bijvoorbeeld Willaerts verwijzing in noot 3 naar noot 7, waar noot 8 bedoeld wordt) en worden cursivering en onderstreping niet consequent toegepast (in sommige bijdragen alleen Latijn, in andere ook terminologie, et cetera). Met name dat laatste zorgt voor verwarring, omdat de status van de wél gecursiveerde of - onderstreepte woorden nu niet duidelijk is. Voorts is het opmerkelijk dat Latijnse, Italiaanse, Middelnederlandse en (middeleeuwse) Duitse tekstfragmenten vertaald zijn, en Franse niet.
Maar, het moge benadrukt worden, dit