Nederlandse Letterkunde. Jaargang 11
(2006)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Een Hollands-Franse verwantschap
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
nagedragen, als intermediair voor de Franse letterkunde in Nederland een rol van betekenis gespeeld, zoals in de inleiding bij dit nummer reeds is aangegeven. De eerste publicatie van zijn hand waarin een element uit de Franse cultuur centraal staat, verscheen in 1913 in De Nieuwe Gids. Het is een uitgebreide bespreking van een boek van Octave Uzanne uit 1910, Parisiennes de ce temps, en leurs divers milieux, états et conditions. Tielrooys tekst draagt de titel ‘Hedendaagsche Parisiennes’.Ga naar eind4 Het is tevens een opmerkelijke bespreking omdat er naast pikante wetenswaardigheden en ferme meningen over uiterlijk en gedrag van de Parijse vrouw in het algemeen, ook een aantal standpunten over de vrouwelijke auteur in zijn te ontdekken die duidelijk vooruitlopen op zijn latere kenschets van Nederlandse schrijfsters in het Panorama de la littérature hollandaise. Geheel conform de mode van de dag worden schrijvende vrouwen als een klasse apart beschouwd, een klasse die soms welwillend, meestal neerbuigend, maar altijd geïsoleerd bekritiseerd wordt.Ga naar eind5 In het jaar van zijn dood schreef hij onder andere in De Vlaamse Gids over Voltaire en recenseerde hij voor het Critisch Bulletin een studie van Jean Guéhenno over Rousseau.Ga naar eind6 In de vier decennia tussen 1913 en 1953 publiceerde hij korte en langere stukken over Franse literatuur en cultuur in De (groene) Amsterdammer, in Elseviers Maandschrift, in De stem, in Neophilologus en in een reeks andere kranten en tijdschriften. Hij schreef over Honoré de Balzac, Anatole France, Victor Hugo, Ernest Renan, Pierre de Ronsard en vele anderen. Een Franse auteur voor wie hij echter een speciale bewondering lijkt te hebben gehad, is Paul Valéry. De romanist Sem Dresden noemde in het levensbericht dat hij in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde over Tielrooy schreef, diens belangstelling voor Valéry karakteristiek: Het kon niet anders of de figuur van de grote dichter-theoreticus, die omstreeks 1925 nog niet of nauwelijks bekend was in Nederland, moest hem zeer na staan. Met alle omzichtigheid en subtiliteit, die hem eigen waren, heeft Tielrooy dan ook iedere keer opnieuw niet alleen op Valéry gewezen, maar er tevens naar gestreefd zijn theoretische opvattingen te doorgronden, zich deze eigen te maken en te verwerken in wat hij zelf over de grondslagen der letterkunde dacht.Ga naar eind7 Tielrooy heeft inderdaad vele malen over Valéry geschreven en toch worden Ter Braak en Du Perron, ook al is het dan hoofdzakelijk in negatieve zin, eerder met de Fransman geassocieerd dan hij. De hegemonie van de Forumianen is er zeker ook debet aan dat Jan Fontijn in zijn uiterst subtiele weergave van een aantal essentiële standpunten van Valéry, die zijn opgenomen in zijn essaybundel Kijk naar de vis uit 2003, de uitspraken van Ter Braak, Du Perron, Vestdijk en Van Vriesland weergeeft, maar de door Forum verguisde Tielrooy overslaat.Ga naar eind8 In de onderstaande bijdrage wordt onderzocht op welke wijze het werk van deze enigmatische Franse dichter en prozaïst via kranten en tijdschriften in de Nederlandse literatuur is geïntroduceerd tot aan zijn dood in 1945. De receptie van Valéry werd in 1926 door Tielrooy in De stem op gang gebracht en in 1933 in Forum door Vestdijk voortgezet. Hun beider visie komt hieronder aan de orde. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
2. ‘Maar kent ge ook Paul Valéry, den dichter?’Met honderd procent zekerheid is het niet vast te stellen, maar de naamsbekendheid van Paul Valéry lijkt in 1922 via De Amsterdammer een aanvang te nemen. In de rubriek ‘Tijdgenooten’ beschrijft de criticus W.G. Byvanck hoe een ontmoeting met Gide eindigt met de volgende woorden van de bewonderde auteur: Denk niet dat Frankrijk thans vertegenwoordigers van het klassieke beginsel mist. Gij kent natuurlijk Marcel Proust met den eigen stijl en het eigen gezichtsvermogen en onder het allerbijzonderste toch geheel het algemeen menschelijke. Maar kent ge ook Paul Valéry, den dichter?Ga naar eind9 Byvanck, wiens bemiddelende rol ten gunste van de Franse letterkunde in Nederland aan het eind van de negentiende eeuw wel enige overeenkomsten vertoont met die van Tielrooy twintig jaar later, kende de naam van Valéry zonder twijfel.Ga naar eind10 Of zijn lezers in De Amsterdammer ook al zo ver waren, vroeg hij zich kennelijk af, gezien de wijze waarop hij Gides vraag hier retorisch presenteert. Zijn twijfel was terecht want er was tot dan toe nog niet over Valéry geschreven in de Nederlandse pers en het zou ook nog even duren voordat de auteur werd geïntroduceerd. Drie jaar later, in 1925, is Tielrooy de volgende die Valéry in De Amsterdammer noemt. Met name in de rubriek ‘Nieuwe Fransche Boeken’, die van 1917 tot 1951 onder zijn verantwoordelijkheid viel, lijkt hij de naam te vermelden zodra hij daartoe een reële aanleiding ziet. Tussen 1925 en het jaar waarin Jan van Nijlen de rubriek van hem overneemt, laat Tielrooy Valéry dertien maal in het weekblad aanwezig zijn. In januari 1925 bespreekt hij in zijn rubriek achter elkaar twee Nederlandse overzichten (van de romanist Valkhoff en van de criticus Greshoff) en een Franse studie (van de criticus Crémieux) over de Franse letterkunde, boeken die alledrie in 1924 zijn uitgekomen.Ga naar eind11 Terloops vermeldt hij in een lange rij namen Valéry als één van degenen aan wie Crémieux terecht aandacht besteedt. Deze eerste maal is het nog niet meer dan de naam van de auteur die Tielrooy noemt. In mei 1925, in een recensie van de Anthologie de la nouvelle poésie française, die kort daarvoor bij de uitgever Kra is verschenen, past Valéry echter al in een rijtje preferente dichters, waartoe onder anderen ook Baudelaire, Claudel en Cendrars behoren.Ga naar eind12 Opmerkelijk is dat Tielrooy in dit stuk Nijhoff aanhaalt die de bloemlezing zes weken eerder heeft besproken in de NRC. Hij lijkt hier bewust of onbewust een Frans-Nederlandse/Nederlands-Franse letterkundige ruimte te creëren, waarin zonder onderscheid wordt gesproken over studies over de Franse letterkunde of die nu uit Nederland of Frankrijk afkomstig zijn. Het is een mediërende strategie die hij op verschillende manieren veel vaker zal gaan toepassen.Ga naar eind13 Aan het eind van het jaar toont Tielrooy voor het eerst onomwonden zijn bewondering voor de Franse auteur. Vier nieuwe Franse boeken bespreekt hij en in de ultrakorte ‘Berichten en aanteekeningen’ waarmee de rubriek iedere keer besluit, staat te lezen: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Voorop sta de vermelding van een der beste daden die de Académie Française sinds jaren verrichtte, de verkiezing van den belangrijken dichter der Charmes, den eminenten prosateur die Eupalinos schiep. Spoedig meer over deze schrijver, die recht heeft op een studie, uitvoeriger dan ik tot nu toe heb kunnen leveren. Door toedoen van de Alliance Française heeft Valéry onlangs in Nederland lezingen gehouden.Ga naar eind14 Steeds weer duikt de naam van Valéry op in Tielrooys stukken met als doel zijn lezers daardoor te doordringen van het feit dat hij als één van Frankrijks belangrijkste auteurs moet worden beschouwd. Als Carry van Bruggen Valéry's naam (met die van vele anderen) overslaat in een bespreking van Franse literatuur wijst Tielrooy haar op haar ‘fout’, ‘Nu heb ik toch wel lust, de gaatjes van Mevrouw van Bruggen's douchetoestel half dicht te knijpen en den kouden straal in haar eigen richting te dirigeeren’.Ga naar eind15 En in een bespreking van de Anthologie de la nouvelle prose française in juni 1927 polemiseert hij met de Nederlandse kritiek in het algemeen met het verwijt dat deze haar taak soms te licht opvat. Hij stelt de vraag waarom er voor een Nederlands publiek over Franse literatuur geschreven zou worden en beantwoordt deze met het Horatiaanse utile dulci. Het enige verdedigbare doel is de Nederlandse lezer scherper te doen beseffen in hoeverre het aangenaam en nuttig is dat hij bepaalde, door de criticus geselecteerde, Franse werken leert kennen. Zelf kan een lezer vervolgens beoordelen of die werken iets voor hem zijn. De rol van de criticus is belangrijk, want boeken aan te bevelen die dat niet waard zijn, is een nutteloze bezigheid. Romain Rolland en de Hollandsche dames vinden elkaar wel zonder critiek in de bladen! Omgekeerd, Fransche schrijvers kortaf veroordeelen omdat de Hollander hun diepste wezen niet aanstonds begrijpt is roekeloos. Men gooit geen juweelenkistje weg om de ingewikkelde gesteldheid van het slot. Als wij eeuwig voortgaan Barrès en Valéry duister of gewrongen te noemen, loopt Nederland gevaar in het litteraire eeuwig de mindere van Frankrijk te blijven; en een litteraire genieting van hooge orde wordt den Nederlandschen lezer in ieder geval al dadelijk onthouden.Ga naar eind16 Drie aspecten van Tielrooys kritisch profiel zijn inmiddels zichtbaar: hij ziet het als de taak van de criticus een selectie te maken uit het buitenlandse aanbod, waarbij deze niet moet nalaten ook moeilijke auteurs te bespreken. Hij volgt de opvattingen van Horatius, verwoord in diens Ars poetica, met name onderschrijft hij diens standpunt dat het de functie van de criticus is datgene te presenteren waarvan de lezer kan leren en genieten tegelijkertijd. En hij bemiddelt tussen het Franse en Nederlandse literaire veld door regelmatig auteurs, uitgevers en critici uit beide letterkundes door elkaar te noemen, met als doel de Nederlandse literatuur op een hoger plan te brengen. Valéry is voor hem een belangrijke standaard die hij, zodra daartoe gelegenheid is, graag als zodanig noemt. In theoretische termen geformuleerd: Tielrooy neemt de Fransman op in zijn strategisch repertoire met de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bedoeling hem in het Nederlandse polysysteem ‘in te schrijven’ en het daarmee te verrijken. In De (groene) Amsterdammer schrijven in het interbellum naast Tielrooy ook Henrik Scholte, J.W.F. Werumeus Buning, Herman Middendorp, Jan van Nijlen, D.A.M. Binnendijk, Anton van Duinkerken, Giacomo Antonini, Vestdijk, Du Perron en Van Vriesland over Valéry. Het zijn niet altijd diepgravende oordelen, die worden gegeven, vaak is het niet meer dan het noemen van de naam in een rijtje Franse auteurs of de vermelding dat Valéry een inleiding heeft geschreven bij een publicatie. Wie er ook aan het woord is, altijd is de vermelding positief en altijd figureert de auteur aan de top van wat Frankrijk op dat moment te bieden heeft. Degene die ruim 75 jaar na het verschijnen achter elkaar de stukken leest waarin Valéry's naam wordt genoemd, constateert dat wat gezegd wordt weliswaar allemaal erg aan de oppervlakte blijft, maar dat een lezer zich tot 1945, het jaar van Valéry's dood, via De (groene) Amsterdammer toch een vrij compleet beeld van de veelzijdigheid van de Franse auteur heeft kunnen vormen. Zo bespreekt Werumeus Buning in zijn ‘Kroniek van den dans’ een studie over Valéry als ‘dansphilosoof’, signaleert Binnendijk verwantschap tussen gedichten van Vestdijk en die van de Franse auteur en adverteert Stols in 1929 met enkele belangrijke luxe uitgaven uit zijn fonds waaronder het door de uitgever zelf vertaalde Le Retour de Hollande. Zo verzucht Victor van Vriesland in 1938 dat niet Pearl Buck maar Valéry de Nobelprijs had moeten krijgen en wordt in 1939 ook Valéry's politieke stellingname vermeld.Ga naar eind17 De naam fungeert als signaal voor kwaliteit uit Frankrijk: tien jaar na Gides vraag aan Byvanck is niet alleen ‘den dichter’ Valéry in Nederland bekend, maar is hij als prozaïst en essayist eveneens al vele malen in de publieke pers genoemd. Want het patroon van De (groene) Amsterdammer, het noemen van de naam, individueel of in een rijtje Franse auteurs, is in andere kranten en tijdschriften uit het interbellum ook waarneembaar. Vanaf het midden van de jaren '20 duikt Valéry's naam op in Den gulden winckel, in De gids, in De vrije bladen, in De Nieuwe Rotterdamsche Courant en elders. Artikelen waarin het werk van de auteur centraal staat zijn echter uiterst schaars. De eerste uitvoerige studie, die aandacht waarop de auteur volgens Tielrooy recht had en die hij beloofde te zullen geven, zoals het in het eerder gegeven citaat luidt, verscheen in 1926 in De stem.Ga naar eind18 Wat schreef Tielrooy over Valéry? | |||||||||||||||||||||||||||||||
3. ‘...een schema te ontwerpen...’In een introductie van drie bladzijden schotelt Tielrooy zijn lezers een rij titels van werk van Valéry en een reeks namen van auteurs met wie deze min of meer verwant is voor. Hij vertelt over de eerste symbolistische verzen, gevolgd door de periode van zwijgenGa naar eind19 en over het nieuwe begin in 1917 als La Jeune Parque verschijnt. Het essay Introduction à la méthode de Léonard de Vinci, oorspronkelijk uit 1895, in 1919 door de auteur gereviseerd, noemt Tielrooy een stuk dat ‘van beteekenis is en [dat] steeds | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
meer zal blijken voor het geestesleven, d.i. voor het leven, van onzen tijd.’Ga naar eind20 De criticus is goed op de hoogte, hij volgt Valéry in de Franse tijdschriften (Commerce en de Nouvelle Revue Française) en heeft zich, zo blijkt uit zijn literatuurlijstje, laten leiden door recente gezaghebbende Franse publicaties over zijn onderwerp. Ook een Duits en een Nederlands artikel worden in zijn bibliografie opgenomen, dat van Ernst Robert Curtius in Der neue Merkur uit 1924 en dat van S. Braak in de N.R.C. van 1923. Opnieuw wordt duidelijk dat Tielrooy als criticus opereert in een internationale literaire ruimte.Ga naar eind21 Het gaat Tielrooy niet om tekstexplicatie of om een positiebepaling van Valéry in de Franse literatuurgeschiedenis, zijn streven is ‘een schema te ontwerpen van Valéry's innerlijk, de essentieële thema's te noemen en te bespreken van een geheel-van-werken, dat men niet met andere hedendaagsche kan vergelijken zonder ze bijna alle klein te vinden.’Ga naar eind22 In het onderstaande wil ik Tielrooy's artikel parafraseren en samenvatten aangezien ik in het vervolg van mijn tekst wil aantonen dat deze eerste poging om Valéry's gecompliceerde denken te presenteren aan een Nederlands publiek de toon gezet heeft voor zijn receptie in het Nederlandse polysysteem. Het schema is opgebouwd uit de elementen ‘geest’ (vrijwel synoniem met intellect, rede, bewustzijn, denken en kennis), ‘lichaam’, ‘getal’, ‘taal’ en ‘zuiverheid’. Met behulp van deze begrippen, die iedere Valéry-lezer van nu bekend zijn, treft Tielrooy als eerste in de Nederlandse kritiek de kern van Valéry's schrijverschap en onderscheidt daarin verschillende stadia. Hij beschrijft in zijn opstel de wens van de auteur alles te doorgronden en diens inzicht dat een denkend subject zijn eigen bestaan niet kan begrijpen. Het intellect is souverein, maar onmachtig. Deze waarheid leidt bij Valéry aanvankelijk tot scepsis en intellectuele steriliteit, zichtbaar in de hierboven genoemde ‘Introduction’ en de anti-roman Monsieur TesteGa naar eind23, vervolgens tot de periode van stilte.Ga naar eind24 Een volgend stadium breekt aan wanneer Valéry de betekenis en waarde van het lichaam erkent, ook, of juist, voor zijn schrijvende intellectuele ‘ik’ en inziet dat lichaam en geest één zijn. In deze fase van zelfbespiegeling horen de gedichten thuis waarin Valéry de mythe van Narcissus verwerkt.Ga naar eind25 Na het besef van het eigen lichaam, ziet de mens - want de criticus verbreedt de posities die hij in Valéry's ontwikkeling waarneemt, af en toe naar het hele mensdom - de wereld, het samenstel der dingen, het bestel van de aarde en de beweging van de sterren. De harmonie der maten en getallen, die Valéry heeft leren kennen door zijn intensieve zoektocht in de wis- en natuurkunde, brengen een regelmaat die zijn denken verheldert en bevredigt. De proza-dialoog Eupalinos voert Tielrooy ten tonele als de tekst waarin dit tot uiting komt.Ga naar eind26 In de discussie die Socrates en Phaedrus in deze dialoog voeren worden architectuur en muziek als vrije scheppingen van het Getal (hier inderdaad met een hoofdletter geschreven) boven de andere kunsten geplaatst. Hoofdgedachte in dit stuk is Valéry's opvatting dat de verbinding van de geest met het ding ons tot kunst en daarmee in de nabijheid van de hoogste kennis kan brengen. Dan staat Tielrooy stil bij de kunst van het schrijven. Valéry verwijt de woordkunst onnauwkeurigheid. Als het kon zou hij een gegeven tot een gedicht verwer- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ken zoals een wiskundige een probleem uitwerkt. Ofschoon het toeval toch niet geheel is te vermijden, probeert Valéry als hij schrijft toch zo dicht mogelijk in de buurt te komen van mathematische exactheid. Zooals hij in de verhouding der stoffelijke feiten, in den stand der sterren ten opzichte van elkaar soms de goddelijke waarheid meent te zien, zoo schijnt het hem niet onmogelijk dat bepaalde verhoudingen tusschen woorden, tusschen zinnen, tusschen versregels als het ware iets van de diepste waarheid op het papier...laat ons op de wijze der scheikunde zeggen: precipiteeren. Die verhoudingen moeten dan naar gestrenge wetten worden vastgesteld; zooals de wetten der natuur de geesten dwingen tot een bepaalde lichamelijke wijze van bestaan, zoo moeten syntaxis en prosodie het gegeven dwingen tot gedicht.Ga naar eind27 Wat de inhoud van een gedicht betreft, daaraan moet de allerhoogste eis van zuiverheid gesteld worden. De dichter dient door zijn vormgeving ‘iets meer’ te suggereren dan wat een omschrijving van de inhoud van het gedicht in proza zou opleveren. In de regels van een tekst waarin dit bereikt wordt, is datgene verborgen wat Valéry zelf heeft aangeduid met de term ‘poésie pure’. Dat deze term betekenen zou dat Valéry een mysticus is die inhoudsloze gedichten schrijft, een suggestie die door enkele Franse critici is gedaan, is volstrekt onjuist, aldus Tielrooy. De criticus verbindt ieder stadium in Valéry's denken met filosofische posities, bijvoorbeeld met de neo-Thomisten en Plato. Met zijn verwijzingen veronderstelt hij niet alleen enige filosofische kennis bij zijn lezers, maar ook wat wiskundige, scheikundige en religieuze. In dit stadium van zijn opstel somt Tielrooy nog eens op uit welke elementen Valéry's schrijverschap is opgebouwd, waarna hij samenvat: ‘Kortom, Valéry ziet zich als een lichaam, verbonden met een geest, Valéry is vóór alles een “intelligence sensuelle”.’Ga naar eind28 Maar dan grijpt Tielrooy in en beschrijft hij niet meer alleen wat hij als de essentiële thema's in Valéry's werk beschouwt, maar duiken er in zijn schema woorden op die aansluiten bij de ethische positie die het tijdschrift De stem innam. Dit tijdschrift dat in 1921 voor het eerst verscheen, met Dirk Coster en Just Havelaar als redacteurs, zocht naar een verzoening tussen ethicisme en estheticisme, die uiteindelijk zou moeten leiden tot een nieuwe kunst, voortgekomen uit een strijdende menselijkheid en een onvervangbare persoonlijkheid.Ga naar eind29 Ook bij Valéry moeten het intellect en de scepsis ten slotte plaats maken voor een positief levensgevoel, zo lijkt Tielrooy te beweren. Deze levenshouding is bij de Stem-critici verbonden met het woord affirmatie. De affirmatie, namelijk, dat wij leven, dat onze levende menschelijkheid evenzeer gevoelen inhoudt als denken, dat zij niet alleen twijfel in zich bevat, maar ook verzekerdheid en vertrouwen, dat door menschen niet slechts het neen, maar dat door hen, en door hen alleen, ook ieder denkbaar ja is gesproken en nog altijd gesproken wordt, en dat ons tenslotte ter beantwoording van alle vragen nooit en te nimmer iets anders ter beschikking staat dan dit eene, maar afdoende feit, ons leven.Ga naar eind30 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Als deze aanvaarding van het leven in de teksten van Valéry niet aanwezig zou zijn, naast de sceptische houding waartoe zijn intellect hem dwingt, dan zou Tielrooy nooit zo eenvoudig en rechtstreeks van deze literatuur genoten hebben, zo geeft hij aan.Ga naar eind31 Valéry is niet alleen een intellect, verbonden met een lichaam. In zijn teksten is naast de twijfel ook voortdurend sprake van de wil tot leven en in deze tegenspraak ligt nu juist zijn waarde als dichter. Op dit punt in zijn betoog gekomen, maakt Tielrooy ruimte voor het woord ziel. Balancerend tussen geest en lichaam is het uiteindelijk de ziel die Valéry maakt tot wat hij is, één van de allerbelangrijkste, zo niet de belangrijkste auteur van Frankrijk van dat moment. Het ‘schema’ dat Tielrooy in 1926 ontwerpt om Valéry aan een Nederlands lezerspubliek voor te stellen, stopt hier. Wezenlijke veranderingen heeft Tielrooy's visie op Valéry niet ondergaan in de korte en langere stukken die hij schreef in de twintig jaar die nog restten tot diens dood. Hij leest de nieuwe uitgaven en is door het volgen van Valéry's sporen in staat zijn schema te verrijken met enkele elementen van diens poëtica. Zo bespreekt hij het onderscheid dat Valéry maakt tussen proza (lopen) en poëzie (dansen) en geeft hij aan dat de aandacht voor het maken van de tekst bij Valéry veel groter is dan die voor het voltooien ervan.Ga naar eind32 Hij blijft echter worstelen met wat hij aanduidt als Valéry's nihilisme en scepsis, blijft vol onbegrip voor de extreme concentratie op het bewustzijn en blijft eveneens de éénheid van vorm en inhoud beklemtonen. ‘Vorm in innig verband met inhoud, d.i. met inspiratie, extase, innerlijk leven: ziedaar kunst’, heet het in 1931 in De stem.Ga naar eind33 En in Critisch bulletin, in het essay dat hij schrijft na de dood van de auteur, laat hij zijn lezers andermaal weten ‘geen volstrekter scepticus dan Valéry. Van geloof geen spoor, in dit gemoed.’Ga naar eind34 Een constante is Tielrooy's poging Valéry toch ‘menselijker’ te maken dan diens teksten strikt genomen zouden toelaten. De omslag in het essay uit 1926 naar het vocabulaire behorend bij De stem zet daarmee de toon voor Tielrooy's volgende presentaties en is opmerkelijk. Het is onmogelijk vast te stellen of Valéry zich in deze ethisch-humanistische ‘redding’ van zijn schrijverschap (en persoon?) herkend zou hebben, wel is het verleidelijk te veronderstellen dat Tielrooy met zijn ingreep de visie op Valéry van de Forum-auteurs nog eens extra negatief heeft beïnvloed. Het zou interessant zijn de opvattingen van de kring rond De stem en de schriftelijke neerslag daarvan in het tijdschrift eens te vergelijken met de verslagen van de bijeenkomsten in de abdij van Pontigny. In deze voormalige Cisterciënzer abdij kwam een internationaal gezelschap van kunstenaars en intellectuelen vóór en na de Eerste Wereldoorlog in de maanden augustus en september bijeen om te discussiëren over actuele thema's op het gebied van de literatuur, de esthetiek, de sociologie, de politiek en de religie. Een steeds wisselende groep, samengesteld uit vertegenwoordigers van de internationale artistieke en intellectuele elite, vergaderde in periodes van steeds tien dagen, de zogenaamde ‘décades’, en wisselde informatie en ideeën uit met als doel de internationale samenwerking te bevorderen. Tielrooy was daar in ieder geval één maal aanwezig, tijdens een ‘décade’ met de titel ‘Miroir | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de l'honneur; culture de fierté par la fiction’ (14 tot 24 augustus 1922). Er is zelfs een foto uit die zomer waarop Tielrooy (J. Tilroy) in een groot gezelschap staat, waarin ook Gide, de critici Charles Du Bos en Ernst Robert Curtius en een aantal dames (o.a. Mme Tilroy) te herkennen zijn. Regelmatig vonden discussies plaats gewijd aan religie, het Christendom, ‘humanité’ en humanisme.Ga naar eind35 Het lijkt dan ook gerechtvaardigd te veronderstellen dat Tielrooy's kritisch profiel mede is gevormd door de contacten die hij daar legde. De bijdragen aan De stem werden ongetwijfeld geïnspireerd door de discussies die hij daar bijwoonde, of waarvan hij de voortgang later in Nederland volgde. Hij geeft dit zelf ook aan in het verslag dat hij heeft gegeven van de bijeenkomst in 1922, ‘Een internationale bijeenkomst van intellectueelen’, waarin hij de methodologie van de internationale literaire kritiek beschouwt.Ga naar eind36 Valéry was maar zelden in Pontigny en het is dus niet waarschijnlijk dat Tielrooy en hij elkaar daar ontmoet hebben. Hun ontmoeting, waarop Tielrooy heel even zinspeelt in zijn essay in De stem, heeft waarschijnlijk plaatsgevonden in Nederland, tijdens het bezoek dat de Fransman in 1925 aan ons land bracht.Ga naar eind37 | |||||||||||||||||||||||||||||||
4. Andere geluiden?Hierboven is reeds aangegeven dat vanaf het midden van de jaren '20 de naam van Valéry ook wordt genoemd door andere critici en in andere kranten en tijdschriften, maar dat substantiële bijdragen die de ontvangst van de auteur wezenlijk hebben gestuurd nauwelijks te vinden zijn. Naast Tielrooy schrijven in Critisch bulletin ook H. van Loon en S. Braak over Valéry. In De vrije bladen zijn het H. van Loon, J.F. Otten, G.A. Klinkenberg, Chr. de Graaff, Elisabeth de Roos en Victor van Vriesland die zijn werk kennen en waarderen. In De gids zijn het Tielrooy, weer Elisabeth de Roos, Stols en Van Loon. In Den gulden winckel komt zijn naam voor in stukken van Du Perron, Jacques Gans, G.H. 's Gravesande, J. Denijs, J.F. Otten, Halbo C. Kool en opnieuw Van Loon. De artikelen zijn zeer divers en het verband waarin Valéry's naam ter sprake komt, verschilt per keer. In de meeste gevallen gaat het om recensies van Franse boeken en noemt de recensent in een vergelijking met anderen zijdelings de naam.Ga naar eind38 Dan zijn er besprekingen van andere auteurs wier werk op een of ander punt met dat van Valéry wordt geconfronteerd.Ga naar eind39 Interessant zijn ook de twee interviews in Den gulden winckel waarin Valéry weliswaar één van de gespreksonderwerpen vormt, maar die belangwekkender zijn vanwege de twee geïnterviewden (Van Loon en Vestdijk), dan vanwege nieuwe uitspraken over de Fransman.Ga naar eind40 Ik licht uit deze reeks drie lezers van Valéry, Van Loon, De Roos en Stols om hun bijdragen aan de receptie aan een wat nader onderzoek te onderwerpen. Van Loon is gekozen omdat hij zo regelmatig in verschillende bladen Valéry heeft genoemd, De Roos omdat zij de enige vrouw is die een visie op Valéry heeft gegeven en Stols omdat hij als uitgever veel werk heeft verzet om Valéry's bekendheid te bevorderen. In Den gulden winckel publiceert H.W. van Loon in 1930 een bespreking van de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
studie van Leo Ferrero over Valéry en Da Vinci.Ga naar eind41 Hij wijst op de parallellen tussen beide kunstenaars, geeft aan wat Valéry herkende in zijn voorganger en typeert Valéry's analyse van Da Vinci als een ‘les in esthetiek’. De begrippen die Van Loon in zijn recensie gebruikt zijn inmiddels bekend, ‘geest’, ‘vorm’, ‘zelfbemoeilijking’, ‘wanhoop’ en ‘intelligent geheugen’ zijn alle reeds door Tielrooy genoemd als centra van Valéry's denkwereld. Dieper graaft Van Loon wanneer hij in 1936 de bundel Variété III bespreekt in De gids.Ga naar eind42 Daar typeert hij deze stukken als ‘schetsen van een intellectueele biografie’ en een ‘monologue intérieur’. Van Loon tracht met succes nog eens het belang van het denkproces voor Valéry aan te wijzen. Hij parafraseert zijn ideeën betreffende proza en poëzie en geeft aan wat de dichter zou antwoorden wanneer men hem vraagt wat hij in een vers heeft willen zeggen. Het gedicht is vergelijkbaar met een partituur, door ziel en geest van een ander uit te voeren, ‘Eenmaal geschreven lijkt een tekst een toestel, waarvan een ieder zich naar eigen believen en middelen kan bedienen.’Ga naar eind43 Zowel in het opstel over het essay in FrankrijkGa naar eind44 als in het artikel ‘Valéry en zijn tijd’Ga naar eind45, beide in Critisch bulletin opgenomen, situeert van Van Loon zijn onderwerp in de artistieke en politieke ontwikkelingen van die dagen. In deze twee stukken wordt Valéry voorgesteld als denker die zijn standpunten groepeert rond de begrippen orde en wanorde, en traditie en vooruitgang, in een poging een houding als schrijver te bepalen tegenover de ‘tegenwoordige geestesontwrichting’Ga naar eind46 in kunst (in het stuk uit 1932) en maatschappij (in dat uit 1941). Met het beeld van Valéry die reageert op actuele ontwikkelingen, weliswaar met de bezonkenheid van de dichter, zoals Van Loon met veel klem aangeeft,Ga naar eind47 komt een nieuw element de receptie binnen, dat eerder nog niet naar voren is gebracht. Dat politieke ontwikkelingen Valéry nooit onberoerd hebben gelaten, is in zijn essayistische oeuvre bijvoorbeeld zichtbaar in de ‘Essais quasi politiques’ en in de ‘Regards sur le monde actuel’.Ga naar eind48 Elisabeth de Roos verwijt in haar bespreking van de Anthologie des essayistes français de samenstellers, Soupault en Léon Pierre Quint, dat de lezer in hun bloemlezing meer standpunten dan persoonlijkheden aantreft en dat het boek door dit gebrek aan subjectiviteit aan waarde inboet.Ga naar eind49 Desondanks komt Valéry er in haar stuk wel redelijk af, want met Gide, Rivière, Crémieux, Lalou en anderen hoort hij in de rij van werkelijke essayisten, dat wil zeggen, degenen die vrij zijn van de manie om bij het begin te beginnen. Lof dus, maar in het vervolg wordt Valéry in het Frans geciteerd ‘omdat zijn proza te verfijnd is om te resumeeren’.Ga naar eind50 In de presentatie van de anthologie besteedt De Roos veel aandacht aan de opeenvolging van kunststromingen en poëticale posities die elkaar bestrijden, maar op het beeld dat de Nederlandse lezer zich op dit moment van Valéry heeft kunnen vormen, geeft zij geen aanvullingen. In De gids voert De Roos in 1934 achter elkaar in één bespreking François Mauriac, Gide en Valéry ten tonele, omdat zij binnen korte tijd alledrie aantekeningen hebben gepubliceerd die hen ‘in hun geestelijke intimiteit tonen’.Ga naar eind51 In de bundel Autres Rhumbs is Valéry voortdurend bezig het creatieve proces te betrappen in een poging het idee van inspiratie uit te sluiten. Doordat de zee | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
in deze overdenkingen van Valéry een grote rol speelt, komen er nieuwe elementen tevoorschijn in het vocabulaire dat de Nederlandse kritiek tot dan toe voor Valéry heeft gereserveerd. Naast de intelligentie, de esthetiek, de verwijten van dorheid en academisme, is er plaats voor woorden als droom en bedwelming en het vastleggen van de inspiratieve rol van de natuur.Ga naar eind52 Elisabeth de Roos leest Valéry niet wezenlijk anders dan haar manlijke collega's, wel brengt zij met het tegenover elkaar stellen van standpunt en persoonlijkheid in de bespreking uit 1930, aspecten in de discussie, die regelrecht uit de omgeving van Forum komen, hetgeen geen verbazing behoeft te wekken. Haar uitlatingen betreffen hier echter niet alleen Valéry, zoals in het bovenstaande werd aangegeven. De uitgever Stols publiceert in De gids in 1927 zijn vertaling van ‘La soirée avec Monsieur Teste’, voorafgegaan door een korte introductie.Ga naar eind53 In die tekst legt Stols veel nadruk op de moeite die een geïnteresseerd lezer moet doen om Valéry's teksten in handen te krijgen. Alleen Eupalinos en Variété zijn in een gangbare editie te verkrijgen. ‘Van de overige werken bestaan alleen luxe edities in zeer beperkte oplagen, onbereikbaar voor het groote publiek’.Ga naar eind54 Stols besluit zijn inleiding met de vaststelling dat Valéry slechts een kleine kring van lezers heeft, dat dit gezien de inhoud van zijn teksten ook niet anders zou kunnen, maar dat zijn roem de kennis van zijn werk verre overtreft. Dat heeft Valéry zelf in de hand, want: ...hij werkt, ik zou haast zeggen systematisch, ruime verspreiding van zijn werk tegen. Belangstelling voor zijn werk is er genoeg; velen hunkeren er naar, iets van hem in handen te kunnen krijgen. Ik geloof, dat er meer afschriften van zijne werken bestaan dan gedrukte exemplaren. Moge daarom deze poging om het belangrijkste werk van Valéry onder de oogen van Nederlandsche lezers te brengen, zij het dan ook in vertaling, eene opwekking zijn tot diepere beschouwing en aanleiding tot verdere belangstelling.Ga naar eind55 In de noot die bij deze introductie hoort, staan maar liefst vijf Franse edities van werk van Valéry vermeld die op dat moment al bij Stols waren uitgekomen. Het viel dus eigenlijk nogal mee met de verkrijgbaarheid van Valéry op dat moment en het is dan ook zeker geen belangeloosheid die Stols tot zijn formulering brengt. Er was de uitgever veel aan gelegen vaste grond onder de voeten te krijgen in de Franse literaire wereld en Valéry was één van de auteurs die hij wel bijzonder graag in zijn fonds opnam. Aan de kant van Stols speelden naast zakelijke, zeker ook prestige-overwegingen een rol. Het deed de estheet Valéry uiteraard groot genoegen dat zijn teksten met zorg in fraaie edities werden uitgebracht door Stols, die inmiddels al een naam had opgebouwd als uitstekend boekverzorger. Bovendien was er het financiële aspect: van Valéry was langzamerhand wel bekend dat hij behept was met ‘un goût très vif pour l'argent’.Ga naar eind56 Stols' pogingen om via Valéry de Franse markt te veroveren, viel bij zijn Franse collega's bepaald niet in goede aarde en na enkele onhandigheden kregen uitgever en auteur er in de Franse en Nederlandse pers van langs.Ga naar eind57 De verwevenheid van motieven van heel verschillende aard, was de lezers | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van De gids gelukkig niet bekend. Dankzij Stols konden zij voor het eerst in het Nederlands kennismaken met Monsieur Teste. | |||||||||||||||||||||||||||||||
5. ForumHet boterde niet tussen Tielrooy en de Nederlandse redactieleden van Forum, dat is in de inleiding bij deze aflevering van Nederlandse letterkunde al duidelijk gemaakt in niet-mis-te-verstane bewoordingen. Een speurtocht door de briefwisseling Ter Braak-Du Perron levert nog een paar andere kwalificaties op. Tielrooy is een ‘schoolmeestertje’, een ‘kloen’, een ‘speldekop-man’ en een ‘glimlachend-en-geeuwend schaap’. Du Perron wil de man wel in het gezicht ‘spugen’ en nodigt Ter Braak uit de man en zijn mentaliteit in een nog te schrijven stuk over Malraux te ‘ranselen’.Ga naar eind58 De brieven van de heren staan vol met dergelijke formuleringen en Tielrooy is bepaald niet de enige over wie in termen als deze wordt geschreven. Maar de vraag waarom hij geen genade kan vinden in de ogen van Ter Braak en Du Perron is toch niet oninteressant en ik zie daarvoor drie mogelijke verklaringen. Tielrooy werd als regelmatige medewerker aan De stem geassocieerd met Dirk Coster, die, zoals gezegd, één van de oprichters van dat tijdschrift was. En Coster is één van de spelers op het veld van de kritiek tegen wie Ter Braak en Du Perron onophoudelijk ageerden. De associatie met Coster zal Tielrooy van meet af aan in de ogen van de twee vrienden verdacht hebben gemaakt.Ga naar eind59 Dan lijkt er eind 1932 sprake van te zijn dat de opdracht om in de Panorama-reeks een deel over de Nederlandse literatuur te vervaardigen naar Du Perron zal gaan en niet naar Tielrooy.Ga naar eind60 In een brief gedateerd 8 december 1932 meldt Du Perron aan Ter Braak dat hem ter ore is gekomen dat hij als samensteller van een panorama van de Hollandse letteren aan de uitgever Kra is aanbevolen, en dat anders Tielrooy het zou kunnen doen, volgens zijn zegsvrouw. Du Perron kondigt aan dat hij zal laten weten dat Tielrooy hem een uitstekende kandidaat lijkt en ‘dat het een troost is te constateeren hoe groot onze onverschilligheid voor sommige dingen kan zijn.’Ga naar eind61 Of het Du Perron werkelijk zo onverschillig liet dat de opdracht naar Tielrooy ging, is de vraag. Het is niet eens onmogelijk dat Valéry, die als eerste lid van het ‘comité d'honneur en de patronage’ van deze serie vermeld staat, er de hand in heeft gehad dat Tielrooy het boekje mocht samenstellen. Vast staat in ieder geval dat Ter Braak een bijzonder onwelwillende recensie van het overzicht schreef, waarin Tielrooy het uiteraard weer flink moest verduren.Ga naar eind62 Ten slotte is er de kwestie dat Tielrooy zo duidelijk een bewonderaar van Valéry was en dat in het werk van Ter Braak en Du Perron nogal wat plaatsen zijn aan te wijzen waarop zij hun onbegrip jegens het werk van Valéry niet onder stoelen of banken steken. In het derde deel van Politicus zonder partij uit 1934, dat werd opgedragen aan E. du Perron en E. du Perron-de Roos, het deel met de titel ‘Nietzsche contra Freud’, schrijft Ter Braak bijvoorbeeld: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ik laat Valéry gelden als een bijzonder intelligent schrijver, maar mijn belang wijst hem af en prefereert b.v. de minder intelligente Lawrence. De intelligentie van Valéry is zo genuanceerd en kwetsbaar, dat men hem soms problemen ziet opnemen als oud porcelein; alsof problemen konden breken! Hij mist alle gevoel voor het vulgaire en blijft aestheet tot in zijn anti-aesthetische ogenblikken; als hij bij een ontmoeting met de ‘duistere’ Mallarmé eens eenvoudig wil zijn, kan men niet nalaten te glimlachen. Ter Braak gaat al citerend in het Frans van Valéry een halve bladzij door en vervolgt dan: Het is duidelijk: de intelligentie van het type Valéry, waaraan ik de naam ‘intelligentie’ niet kan onthouden zonder alle contact met de taal te verliezen, is mij door haar gemis aan vulgariteit en haar ingewijden-air antipathiek; de heer Valéry, (...), voel ik als een persoonlijke vijand.Ga naar eind63 En Du Perron schrijft op 1 september 1928 in zijn Cahier XXV: De gedichten van Valéry, na een laatste gevecht, opgegeven. Men moet soms de moed hebben zichzelf trouw te blijven. ‘Ik begrijp er niks van’ is misschien onvoldoende, maar ‘Ik voel er ook niks bij’ mag dan de doorslag geven.Ga naar eind64 Ook in de briefwisseling van de twee zijn er talrijke momenten waarop Valéry op negatieve toon besproken wordt. Interessant zijn de plaatsen waarop het over Valéry en Vestdijk gaat, want deze laatste publiceerde in 1933 zijn artikel ‘Valéry en het duistere vers’ in ForumGa naar eind65. Uiteraard kregen de twee Forum-redacteuren het stuk van te voren ter beoordeling toegestuurd. In een brief van Ter Braak aan du Perron van 1 december 1932 staat te lezen: Verder is Vestdijk weer opgedoken met verzen en een essay over Valéry en het Duistere vers. Ik heb het nog niet gelezen, maar de aanhef is goed. In ieder geval hebben wij nu tegenover Vic onze Valéry-specialist.Ga naar eind66 Een week later antwoordt Du Perron: Ik las Vestdijk's stuk en vond het heel goed, al durf ik niet te zeggen dat ik er veel meer dan de helft van begrepen heb. Maar ik heb lak aan zijn conclusie, ook poëtisch, omdat Valéry, in al zijn glorie, zelf een poover figuur slaat, voor mijn gevoel (voor dat van Pia, voor dat van honderd anderen) naast Apollinaire.Ga naar eind67 Het is inmiddels wel duidelijk: Ter Braak en Du Perron staan bepaald onwelwillend tegenover Valéry. Zij vinden hem intelligent, maar te intellectualistisch en daardoor op veel plaatsen onbegrijpelijk. Tielrooy wordt geassocieerd met Coster en heeft alleen al daardoor als pleitbezorger voor Valéry in Nederland geen kans bij Forum. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De bijdrage van Vestdijk, die in 1934 wordt opgenomen in de redactie van het tijdschrift, wordt gewaardeerd, maar het stuk beïnvloedt hun visie op Valéry niet.Ga naar eind68 In ‘Valéry en het duistere vers’, een essay in zes afdelingen, geeft Vestdijk eerst aan wat hij met de aanduiding ‘duister vers’ bedoelt. Hij situeert het verschijnsel in een negentiende-eeuwse internationale literaire ontwikkeling die in Engeland begint, in Amerika vertegenwoordigd wordt door Poe, dan in Frankrijk opgang maakt en vervolgens ook in Nederland en Duitsland ontstaat. Vestdijk verbindt het duistere vers met een verzelfstandiging van de poëzie en het besef van de dichter dat de dichtkunst imminente wetten gehoorzaamt.Ga naar eind69 Het is weliswaar een eigen terminologie die Vestdijk hier hanteert, maar zijn opvattingen vertonen zeker gelijkenis met de theorieën van het Russisch Formalisme en de daarop volgende stadia die internationaal in de structuralistische tekstanalyse zijn te onderscheiden.Ga naar eind70 In zijn pleidooi voor deze poëzie wijst Vestdijk onder meer op de veranderde rol van de lezer, van wie een heel andere leeshouding gevraagd wordt, wil hij de producten van deze nieuwe dichtkunst doorgronden, dan in voorgaande ontwikkelingsstadia. Pas in het vierde deel van zijn opstel voert Vestdijk Valéry ten tonele, maar dan laat hij hem ook niet meer los. De laatste twee delen zijn uitsluitend gewijd aan een analyse van Valéry's dichterschap, gevolgd door de vraag welke ontwikkeling de dichtkunst na hem nog kan doormaken. Vestdijks bewondering voor Valéry is groot en hij is, wellicht daardoor, in staat een bijzonder knappe typering van diens dichterschap te geven in de drie bladzijden die deel vijf telt. Valéry's gedichten bevatten de essentie van zijn filosofische overpeinzingen, maar zijn desondanks niet onbegrijpelijk, volgens Vestdijk. Integendeel, ‘hoe moeilijk deze poëzie ook zij, niemand ontkomt aan de overtuiging dat zij op evidente wijze te ontraadselen is,..’.Ga naar eind71 Vestdijk ziet Valéry's poëzie als het product van een gedurende tientallen jaren ingeoefende geesteshouding, die alle objecten door een hardnekkig doorgevoerde abstractie op hetzelfde niveau heeft doen komen, physische zoowel als psychische.Ga naar eind72 Ondanks deze cerebraliteit zijn gevoel en verbeeldingskracht niet ‘uitgedroogd’, zo betoogt Vestdijk en met deze opmerking ‘bewijst’ hij, dat hij Valéry bijzonder goed gelezen en begrepen heeft. Over de mogelijke rol die Valéry zou kunnen spelen in de ontwikkeling van de dichtkunst is Vestdijk sceptisch, omdat hij met enige angst constateert dat er na diens volmaaktheid eigenlijk niets meer te wensen overblijft.Ga naar eind73 Overigens staat Vestdijk nu ook weer niet geheel kritiekloos tegenover de Franse dichter. Hij wijst onder andere op diens te opzettelijke klankschoonheid en zijn preoccupatie met ‘het hier te lande reeds zoo beruchte narcissisme’.Ga naar eind74 Vestdijk heeft zich vanaf de jaren '30 regelmatig met Valéry beziggehouden, het hierboven besproken essay bevat echter reeds vele elementen die later, bijvoorbeeld in de verzamelde lezingen in De glanzende kiemcel, zullen terugkeren. Het bewijs is niet te leveren, maar het kan haast niet anders of Vestdijk heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Tielrooy's ‘schema’ in De stem van 1926 onder ogen gehad. De bewoordingen waarin Vestdijk Valéry presenteert in 1933 en het vocabulaire en de essentiële punten in Tielrooy's artikel tonen een opmerkelijke gelijkenis. Er is echter ook een groot verschil. Vestdijk, die zich in hoofdzaak richt op Valéry's dichtkunst, vermijdt iedere uitspraak over diens sceptische levensfilosofie en doet geen ethische uitspraken. Bij hem zal de behoefte Valéry te ‘redden’, die het eind van Tielrooy's portret zo sterk kleurde, hebben ontbroken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
6. BalansValéry werd vanaf het midden van de jaren twintig in de Nederlandse kranten en tijdschriften besproken als behorend tot de top van de Parnassus der Franse schrijvers. Zijn werk werd weliswaar genoemd als de maatstaf voor kwaliteit, maar werd tegelijkertijd beschouwd als zo complex, dat vrijwel iedere criticus achteruitdeinsde voor het intellectuele gehalte van zijn proza en de ‘duisterheid’ van zijn poëzie. Tielrooy heeft als lezer van Valéry in 1926 de toon gezet voor diens receptie in de Nederlandse letterkunde. Hij was de eerste criticus die zich waagde aan een wat langere studie van de Franse dichter, ongetwijfeld omdat hij een diepe bewondering had voor diens theoretische en wijsgerige opvattingen en zich daarmee tot op zekere hoogte verwant voelde, zoals reeds bleek uit het citaat van Dresden aan het begin van dit artikel. Tielrooy slaagde erin de essentiële thema's in het werk te benoemen, maar hij heeft daarvoor van collega-critici niet de erkenning gekregen die hem toekwam, hetgeen verklaard moet worden uit zijn associatie met De stem en de afkeer die hij daardoor opriep bij de redactie van Forum. In hoeverre Vestdijks visie op Valéry ertoe heeft bijgedragen dat deze vanaf het midden van de jaren '30 op grotere schaal, en met minder huiver dan in het decennium daarvoor, in Nederland is gerecipieerd, is een vraag die nog beantwoord moet worden. In een volgend onderzoek naar Valéry's aanwezigheid in het Nederlandse polysysteem is aandacht voor de vertalingen één van de desiderata. Tevens zal daar de creatieve receptie onder de loep genomen moeten worden. Ten slotte is de academische receptie, die in 1941 met het proefschrift van de romanist Dresden een aanvang nam, een terrein dat nog nader verkend moet worden. Dat Dresden in dat jaar bij Tielrooy promoveerde, die in 1938 benoemd was aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam, is een laatste feit dat hier niet onvermeld mag blijven.Ga naar eind75 | |||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie I: Secundaire literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie II: Bronnen
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
|
|