wat bijdragen die wij hier verzameld hebben bevestigen die visie.
De dichters. We zijn blij auteurs bereid gevonden te hebben die bijdragen wilden leveren over vier belangrijke dichters die alle vier in de context van verschillende recente ontwikkelingen in de (omgang met) poëzie besproken kunnen worden. Het gaat om Arjen Duinker (zijn poëzie wordt, samen met die van H.H. ter Balkt, door Jan de Roder bezien vanuit een (biologisch-) linguïstisch perspectief, Tonnus Oosterhoff (van wie door Hans Groenewegen een nieuwe uitingsvorm, internetpoëzie, wordt voorgesteld), Peter Verhelst (door Dietlinde Willockx geplaatst in de context van de Vlaamse postmodernismediscussie), Peter Holvoet Hanssen (door Jos Joosten gepresenteerd als een voorbeeld van poëzie voor wie een radicaal andere leeswijze ontwikkeld moet worden). Andere keuzes waren mogelijk geweest - zo missen we node artikelen over het werk van vrouwelijke dichters - maar de selectie is mede bepaald door wie we aan het schrijven konden krijgen. De vier dichters zijn dus niet representatief voor de poëzie van de laatste jaren. Wel zijn Oosterhoff, Duinker, Verhelst en Holvoet Hanssen een goede keuze om in ieder geval enkele belangrijke vernieuwingen in vormgeving en wijze van benadering mee te illustreren. Ons initiatief moge de stoot geven tot veel meer beschouwingen over andere dichters. Een ander fenomeen dat recentelijk een nieuwe impuls heeft gekregen is de poëzie op het podium. Bertram Mourits zet de podiumdichters in een context en geeft een eerste schets van hun geschiedenis.
Het debat. In Nederland en in Vlaanderen is afgelopen tijd weer druk gediscussieerd over de poëzie. Dichters, critici, bloemlezers, uitgevers, redacteuren, journalisten en professoren zochten media exposure, gaven richtingen aan, sneden elkaar de pas af en verkondigden ieder voor zich en soms groepsgewijs hoe de literaire werkelijkheid eruit moest zien. Thomas Vaessens brengt orde in het debat aan voor Nederland, waarbij hij het optreden van de Maximalen als uitgangspunt neemt en de vraag stelt naar de weerslag op het poëziedebat van een mentaliteit die deze dichters aanduiden met de slogan ‘anything goes’. Pieter Van Dyck neemt Vlaanderen voor zijn rekening en betoogt dat het Vlaamse debat vooral op conto van de postmoderne dichters en critici kan worden geschreven, die zich - volgens hem - ondanks het luidop beweerde tegendeel, voegden naar de ‘vernieuwersregels’ en als winnaars uit de zangwedstrijd zijn gekomen. De ordeningen van Vaessens en Van Dyck geven ondertussen een nadeel aan van dit soort stukken over debatten: ze lijken een literair-historisch beeld te scheppen, terwijl ze zich alleen baseren op uitspraken van dichters en critici die hun mond hebben opengetrokken. Auteurs en recensenten die zich niet zo op de voorgrond hebben geplaatst verdwijnen op die manier. Ook hier mag een bijeffect van de bijdragen zijn in de toekomst dit soort stille krachten mede aandacht te geven. Nogal wat bijdragen doen een beroep op het concept postmodern of postmodernisme. De gastredactie heeft zich ontslagen gevoeld van de plicht de auteurs te dwingen hun concepten op elkaar af te stemmen. Ook hier is kritische aandacht en verder meedenken van de lezer gevergd.