Nederlandse Letterkunde. Jaargang 6
(2001)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bron van Walewein
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Het Walewein-onderzoekDe Walewein is slechts in twee handschriften bewaard. De volledige tekst uit het Leidse handschrift (Leiden, R.U. Ltk. 19511, ao 1350, 11.202 verzen) is al 150 jaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geleden door Jonckbloet (1846-1848) uitgegeven en opnieuw door Van Es (1957), die ook de Gentse fragmenten van het tweede handschrift afdrukte (Gent, R.U. nr. 1619, 2de helft 14de eeuw, 388 verzen), welke tekst op de cd-rom Middelnederlands (1998) ontbreekt.Ga naar eind2 Een derde ‘conservatively critical’ editie (Johnson 1992) met Engelse parallelvertaling is gebaseerd op L en geeft G in een appendix (p. 563-572). Van meet af aan is er aandacht besteed aan de opvallende overeenkomsten die de Walewein vertoont met andere Arthurverhalen. Reeds Jonckbloet heeft op parallellen gewezen. Eringa (1925) heeft vele frappante maar ook vage en toevallige gelijkenissen verzameld. Een belangrijke en nog steeds boeiende studie is de dissertatie van Draak (1936), die betoogt dat de Walewein op een sprookje is gebaseerd. Het raamwerk van de drieledige zoektocht (Aarne-Thompson type nr. 550) is behalve met sprookjeselementen ook en vooral gevuld met Arthur-motieven, als het gevecht met de draken, de smalle brug over de vagevuur-rivier, de gouden boom met vogels. Draak (1936) heeft de verhaalelementen geanalyseerd en vergeleken met andere literaire werken. De opbouw van het verhaal en de herkomst van de elementen worden uitvoerig besproken in de dissertatie van Janssens (1976) en in een aantal daaruit voortvloeiende artikelen (o.m. 1979-1980 en 1982).Ga naar eind3 Op het werk van Draak en Janssens heeft Besamusca (1993) voortgebouwd, die een gedetailleerd overzicht geeft van de personages en situaties, thema's, motieven en structuren in de Walewein die aan andere Arthurverhalen zijn ontleend, of omgekeerd. De tegenstellingen in vergelijkbare passages van Franse romans alsook de met Gauvain contrasterende positieve typering van Walewein doen Besamusca besluiten (1993:178), dat de oorspronkelijk Middelnederlandse Walewein bedoeld is als een wereldse tegenhanger van religieuze ridderromans als de Lancelot-Graal, de Perceval-continuaties en de Perlesvaus. In hun roman van eigen vinding zouden Penninc en Vostaert een polemiek voeren tegen de heersende literaire mode in het dertiende-eeuwse Vlaanderen. De Middelnederlandse held Walewein zou worden geschetst als een perfecte ridder, superieur aan de Franse Lancelot. In een kritische bespreking betwijfelt Winkelman (1994),Ga naar eind4 of de vaak onopvallende overeenkomsten en opposities door het publiek herkend konden worden. Wanneer dat niet of slechts ten dele mogelijk was, is het minder waarschijnlijk dat de afwijkingen en tegenstellingen deel zouden uitmaken van een welbewuste antithese. Ook mijns inziens geeft de tekst onvoldoende steun voor Besamusca's interpretatie. De parallellen met andere werken zijn onmiskenbaar; zij zullen ook wel opzettelijk zijn aangebracht, doch niet door één persoon en daardoor niet vanuit één conceptie. Naar het zich laat aanzien, is slechts een deel van de overeenkomsten aan de dichter(s) van de Walewein toe te schrijven. Een groot deel van alle motieven en verhaalelementen zijn afkomstig uit de bron waarop de auteur zich heeft gebaseerd, en vele veranderingen en toevoegingen zijn op rekening te stellen van de successieve bewerkers. Zoals nog zal blijken, is de inhoud en composi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tie van het compilatiewerk in hoge mate door het voorbeeld bepaald en voorts door allerlei min of meer toevallige ontwikkelingen. Het is overigens opmerkelijk, dat in het algemeen alle parallellen en de afwijkingen daarbinnen voetstoots aan de auteur(s) Penninc (en Vostaert) worden toegeschreven. De Walewein bevat een ruim aantal losse episoden die het kernverhaal, de drieledige queeste, onderbreken.Ga naar eind5 De tekst vertoont ook een aantal vreemde wendingen en inhoudelijke tekorten. Zou dit alles er niet op wijzen, dat het verhaal bewerkt is, uitgebreid en aangepast? Ook in de discussie over oorspronkelijkheid en datering wordt met tekstontwikkeling geen rekening gehouden. Men doet alsof de lange tekst vanuit één conceptie is geschreven,Ga naar eind6 in een korte spanne tijds. Wanneer echter het verhaal zoals het is bewaard, in fasen zou zijn ontstaan, kent de Walewein geen geboortejaar doch een ontstaansperiode. De consequentie daarvan is, dat we de oorspronkelijke tekst niet op grond van een enkel ontleend detail kunnen dateren. Indien deze bijzonderheid door een bewerker is toegevoegd, kan het oorspronkelijke werk veel ouder zijn. Indien bijvoorbeeld het motief van het geschonden gastrecht en de list van Ysabele aan de Perceval-continuatie van Gerbert zijn ontleend, die zijn werk rond 1230 schreef, impliceert dit niet zonder meer ‘dat de Walewein geschreven zal zijn na 1230’ (Besamusca 1993:34). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De Floris ende BlancefloerVan de liefdesroman van Floire et Blancheflor (midden 12de eeuw) zijn twee Franse versies bekend. De ‘version aristocratique’ oftewel ‘clericale’ (1160-1175; 3000 tot 3500 verzen) is rond 1250 in het Middelnederlands vertaald (in 4000 verzen) door de Vlaming Diederic van Assenede, die zijn Franse bron nauwgezet heeft gevolgd:Ga naar eind7 zodat ‘de Middelnederlandse Florisroman zonder meer als een kundige en getrouwe vertaling kan worden aangemerkt’ (Van der Meulen 1998:81). Rond 1200 is in Frankrijk een ‘version populaire’ ontstaan, waarin de liefdesidylle tot een hoofs ridderverhaal is omgewerkt:Ga naar eind8 er wordt flink gevochten en meer getoverd. Zo wint Floris verscheidene tweekampen en er zijn twee magische ringen in het spel (Frenzel 1988:217). Deze verridderlijkte versie, die ook de clericale traditie heeft beïnvloed,Ga naar eind9 was vooral in Zuid-Europa geliefd, maar ridderlijke varianten zullen ook hier te lande bekend zijn geweest.Ga naar eind10 In de Gloriant bijvoorbeeld, een toneelbewerking van de Floris ende Blancefloer waarover we nog zullen spreken, blijkt de knaap Floris een strijdbare held te zijn geworden, een ‘ridder van avonturen’ (v. 509).Ga naar eind11 In verband met de Walewein zijn de bevindingen van Winkelman (1977) van belang. Op p. 211 van zijn proefschrift concludeert hij onder meer, dat de Trierse Floyris (fragmenten van een Middelduits handschrift uit het begin van de 13de eeuw; 368 verzen) een versie van de Floris ende Blancefloer representeert (ontstaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tussen Maas en Rijn circa 1170) die direct teruggaat op de oorspronkelijke F&B, los van de ‘version aristocratique’. Uit deze oudere versie blijkt, dat de schaakscènes niet in de toren- oftewel poortwachterepisode thuis hoorden, maar in de eerdere brugpachterepisode. Wanneer wij de ons overgeleverde Walewein met de Floris ende Blancefloer van Diederic van Assenede vergelijken, moeten wij dus rekening houden met varianten. De redactie die als bron voor de Walewein heeft gediend, kan meer ridderlijke elementen hebben bevat dan Diederics vertaling. Zo kan de list van de rozenmand, een bij uitstek idyllisch element, door een krijgslist zijn vervangen of door een gevecht. We moeten er op bedacht zijn, dat Floris niet met de poortwachter doch met de brugpachter schaakt. Dat kan ook het feit verklaren, dat in de ‘version aristocratique’ het verloop van de schaakwedstrijd reeds in de brugpachterepisode gedetailleerd wordt beschreven (in Diederics vertaling v. 2607-2631), terwijl de brugpachter uiteraard niet kan weten dat Floris dag na dag van de poortwachter zal winnen. In onze vergelijking zullen we ook het abele spel van Gloriant ende Florentijn betrekken, waarvan ik eerder heb kunnen aantonen (Duinhoven 1990), dat het een verridderlijkte versie van Floris ende Blancefloer is. Deze conclusie berust op een lange lijst van 36 parallellen, op een verklaring van de verschillen, op een aantal gereconstrueerde overeenkomsten, en op een analyse van de eigennamen. Zo kon worden vastgesteld, dat de neef van de sultan, Floerant geheten, deze naam onbedoeld heeft overgenomen van de neef van Gheraert van Normandien, nu Gloriant genoemd. Gloriant heette dus aanvankelijk Floerant, en Floerant is een algemene variant van Floris. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Bronnenstudie en intertekstualiteitMeer dan de productiewijze van de middeleeuwse auteurs staat op dit moment in de belangstelling de receptie van literaire werken door het publiek van lezers en toehoorders. Daarin past de studie van intertekstualiteit in strikte zin.Ga naar eind12 Een werk als van Besamusca (1993) beoogt overeenkomsten en verbanden tussen teksten aan te wijzen die door het publiek werden verwacht en herkend, en die daardoor door de auteur bedoeld kunnen zijn (a.w. p. 12). Het gaat hier per definitie om duidelijk waarneembare overeenkomsten. Onopvallende, verborgen parallellen worden door het publiek niet opgemerkt en spelen daardoor ook geen rol in dit type onderzoek. Stelt men echter de auteur centraal en tracht men te bepalen hoe hij aan zijn verhaal is gekomen, of hij heeft vertaald of bewerkt, in hoeverre hij aan andere teksten heeft ontleend, dan zijn ook de kleinste verscholen aanwijzingen van belang. Vertalingen en bewerkingen waren in de Middelnederlandse periode algemeen, auteursrechten waren onbekend, oorspronkelijkheid had geen meer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarde. Er werd door auteurs royaal ontleend en het publiek moet herhaling en variatie op prijs hebben gesteld.Ga naar eind13 Vooral in de prologen wemelt het van verwijzingen naar echte en fictieve bronnen; de autoriteit van de geciteerde schrijvers en zegslieden maakt het werk betrouwbaar en geleerd, doorwrocht en boeiend.Ga naar eind14 Toch waren dichters en vertellers er op uit nieuwe verhalen te schrijven om hun repertoire te vergroten. Zelfs dan echter baseerden zij zich vaak op bestaande bronnen. Er werd veel vertaald, vooral uit het Latijn en Frans, bekende werken kregen een nieuwe vorm, en uit populaire thema's en motieven componeerde men nieuwe verhalen. Verzen werden omgezet in proza en vice versa, profane teksten werden tot geestelijke exempels, en geliefde verhalen werden bewerkt voor het toneel. In vele gevallen gaat het om onverhulde bewerkingen. Wie echter uitgaande van een bestaande tekst een nieuw verhaal wil vertellen,Ga naar eind15 zal ernaar streven de bron onherkenbaar te maken. Daartoe worden allereerst de eigennamen vervangen, de localiseringen en alle bijzonderheden die karakteristiek zijn voor het oorspronkelijke verhaal. Er worden elementen veranderd, geschrapt en toegevoegd. Onder de oppervlakte echter blijven er structuren, samenhangen en details gehandhaafd. Het is niet eenvoudig de verholen parallellen op te merken die tot herkenning van de bron kunnen leiden. Anders dan de bovenbesproken intertekstuele ontleningen springen de overeenkomsten tussen voorbeeld en bewerking niet in het oog. Bovendien is het bewijs voor navolging vaak moeilijk te leveren, doordat vele gelijkenissen ook toevallig zouden kunnen zijn. Het is dan ook steeds een combinatie van gegevens die identificatie van de bron mogelijk maakt:Ga naar eind16
De vraag dringt zich op waarom auteurs bestaande teksten tot ogenschijnlijk nieuwe romans omwerkten en niet eenvoudigweg zelf een nieuw verhaal bedachten. De radicale adaptatie en de verheimelijking van de bron, bewijst dat deze dichters wel degelijk een nieuw werk wilden presenteren. Waarom ontzegden zij zichzelf het genoegen van een eigen creatie en wrongen zij zich in het keurslijf van hun voorbeeldtekst? Hier spelen, dunkt me, verscheidene factoren een rol. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al deze factoren tezamen verklaren de middeleeuwse schrijverspraktijk. Kleine teksten, historiën, legenden, heiligenlevens, anekdoten waren te overzien. Grotere werken ontstonden vaak door de compilatie van kleine teksten, door uitbreiding van bestaande werken, door interpolatie en entrelacement, door vertaling, ontlening en bewerking, al dan niet verholen. Dichters schreven kleine teksten of ze gingen uit van bestaande werken, die ze aanpasten en uitbreidden. Zo is de Walewein een verholen bewerking van de Floris ende Blancefloer. Het werk is sterk vergroot, waarschijnlijk in fasen. Van een ridderlijk hoofse liefdesroman is een avonturenroman gemaakt, naar het voorbeeld van de populaire Arthurromans. Een volledige tekstgeschiedenis kan in dit korte bestek niet worden gepresenteerd. Het bescheiden doel van deze bijdrage is de herkomst van de Walewein waarschijnlijk te maken. Wanneer het verband tussen de twee dichtwerken eenmaal duidelijk is, kunnen daarop verdere tekststudies worden gebaseerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. De verhaalstructuur van de WaleweinTerwijl de Floris ende Blancefloer één enkel verhaal bevat, is de Walewein een compilatie van verhalen. Algemeen wordt ten aanzien van de Walewein een onderscheid gemaakt tussen hoofdhandeling en nevenepisoden. Een overzichtelijk structuurschema biedt Verhage-Van den Berg (1983:226-227), waarvan we hier uit zullen gaan:sGa naar eind19 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zes nevenepisoden (over de draken, de cnape, de roofridder, de rode ridder, de hertog en de zwarte ridder) zijn uitweidingen, die we voorlopig buiten beschouwing laten. Concentreren we ons op de hoofdhandeling, waarin Verhage, net als Minderaa (1958:155-158) en Janssens (1976:124), zeven episoden onderscheidt. Walewein vertrekt vanuit Arthurs hof (I) op zoek naar het schaakbord en komt bij coninc Wonder (II) terecht, die hem op een toverzwaard uitstuurt. Deze opdracht brengt Walewein bij Koning Amoraen oftewel Amorijs (III).Ga naar eind20 Die geeft hem het zwaard mee om met behulp daarvan de schone Ysabele te schaken uit het kasteel van haar vader Assentijn (IV). Met de geroofde jonkvrouw keert Walewein naar Amoraen/Amorijs terug (V), die inmiddels blijkt te zijn overleden. Dan door naar koning Wonder (VI), die in ruil voor het zwaard afstand doet van het schaakspel, dat Walewein naar koning Arthur brengt (VII). De episode bij Assentijn is veruit het langst, zeker wanneer we met Minderaa ook de ontmoeting met de vos Roges (‘de rode’), die Waleweins helper wordt, tot de hoofdhandeling rekenen.Ga naar eind21 Opvallend is ook, en in de schema's van Janssens (1976:124) in één oogopslag zichtbaar, de ongelijke lengte van de episoden en in het bijzonder de wanverhouding tussen de lange heenweg en de snelle terugreis. Het keerpunt ligt in v. 8366, waarin de geest van de rode ridder ten tonele verschijnt, die Walewein en Ysabele uit de kerker van Assentijn verlost en de weg naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
buiten wijst. In 8519 gaat het paar op weg en dan volgen nog slechts 2700 verzen, waarvan het merendeel door de nevenepisoden 5 en 6 in beslag wordt genomen. De bezoeken aan Amorijs en Wonder tellen tezamen niet meer dan 210 verzen. De grootste onregelmatigheid in het schematische geheel is de dood van Amorijs, die het Walewein mogelijk maakt Ysabele voor zichzelf te houden.Ga naar eind22 Niet alleen behoeft de bestelde jonkvrouw niet te worden afgeleverd, de betaling waarom het Walewein te doen was, het toverzwaard, heeft hij al ontvangen. Ook die vooruitbetaling is ongewoon. Welbeschouwd bestaat de queeste niet uit drie maar uit twee delen: Walewein trekt er aanvankelijk op uit om het schaakbord te bemachtigen; de meeste energie echter gaat zitten in de schaking van de jonkvrouw.Ga naar eind23 Voor het zwaard hoeft hij geen moeite te doen; dat krijgt hij op voorhand mee. Deze verstoring van de drieslag maakt ons attent op een andere onregelmatigheid. Janssens (1979-1980:56-57) vraagt zich terecht af, of de verovering van het schaakbord wel de ‘alpha en omega’ is van het verhaal. ‘Terug te Cardoel staat niet het schaakbord centraal, wel Ysabele en Walewein’.Ga naar eind24 Ook Verhage-Van den Berg (1983:243-244) ziet de omslag: Walewein ‘ontwikkelt zich van iemand die vóór alles de Arthur-gemeenschap dient en haar normen hanteert tot iemand die vóór alles de liefde dient en háár normen hanteert’. ‘Er is maar één conclusie mogelijk: vanaf het moment waarop Walewein kiest voor de liefde, draait het verhaal niet langer om de schaakbordqueeste’. Ook het feit dat Estor Walewein op de terugweg wil beroven niet van het toverzwaard, dat het schaakbord kan opleveren, doch van de jonkvrouw, bewijst dat Ysabele ‘voor Walewein het helangrijkst is’. Er zijn meer aanwijzingen dat Ysabele en niet het schaakbord het eigenlijke doel van de queeste was. In het overgeleverde verhaal probeert Walewein het meisje niet uit liefde en met het oog op een huwelijk te veroveren. Hij wordt daartoe door Amoraen gedwongen. Het feit dat hij in opdracht handelt, maakt de schaking van Ysabele uit haar ouderlijk huis tot een ordinaire maagdenroof. Om dit te ondervangen heeft men Ysabele bij de eerste blik verliefd laten worden op Walewein: Dat men Waleweine vor hare hilt
Wert die joncfrouwe van binnen
So ontsteken van siere minnen
Soe ne wiste wat soe doen mochte (v. 7386-7389)
Maar van Walewein wordt gezegd - hetgeen binnen de gegeven constellatie onmogelijk is - dat hij al lange tijd door zijn liefde voor Ysabele wordt geplaagd: Hare minne heeft mi daer in ghevaen
Die ic langhe hebbe ghedragen (v. 7710-7711)
Zuchtend in de kerker van koning Assentijn, schrijft hij zijn vergeefse expeditie toe aan zijn liefde voor haar: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In deser noot, in dit verdriet
Benic dore hare minne comen
Soe es rose boven allen blomen (v. 7726-7728)
De tekst wekt de indruk, dat Walewein net als Floris door de minne wordt gedreven, en Walewein verzwijgt Ysabele ook dat hij in opdracht handelt. Wanneer deze aap tenslotte uit de mouw komt (v. 9412), is dat voor haar een volkomen verrassing. Zij wordt wel even boos (v. 9420), maar de goede verstandhouding is snel hersteld (v. 9437). Net als Floris voert Walewein de jonkvrouw als zijn bruid mee naar huis.Ga naar eind25 Vergelijken we nu de verhaalstructuur van het kerngedeelte van de Walewein (2de kolom) met de Floris-traditie (1e kolom), dan treft ons een opvallende parallellie. Voorbijgaand aan de verschillen, die nog ter sprake zullen komen, zet ik de overeenkomsten naast elkaar. Ik heb het verhaal daartoe opgedeeld in de navolgende episoden: de heenreis, de brugpachter, de poortwachter, de helper, de amirael, de bevrijding, de hertog, en de terugreis. Verwijzingen naar de Gloriant worden gemarkeerd met (G). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. De heenreis
Niet alle overeenkomsten zijn even belangrijk; we moeten ook met het toeval rekening houden. De parallellie is echter frappant: zowel Floris als Walewein verlaten het koningshof om in den vreemde een schat te veroveren. Floris gaat op zoek naar zijn verloren geliefde. De aanleiding voor Waleweins queeste is een wonderbaarlijk schaakbord, maar uiteindelijk komt ook hij met zijn geliefde thuis. Opvallend zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enkele kleine details: de berg kan uit de herberg worden verklaard; zowel Gloriant als Walewein rijden op een beroemd paard met een eigen naam; terwijl Floris nog maar een knaap is en met jonchere en kint wordt aangeduid, zijn Gloriant en Walewein volwassen mannen. Walewein wordt in het algemeen heer en ridder genoemd en bij herhaling ook der aventuren vader. Op twee plaatsen evenwel blijkt hij nog een jonghelinc. Een belangrijk verschil tussen de twee verhalen lijkt in de enkelvoudige resp. drievoudige queeste te liggen. Floris en Gloriant zijn er slechts op uit hun geliefde te vinden, terwijl Walewein drie zoekopdrachten vervult. Nu is deze drieslag niet perfect, zoals we hierboven zagen. Bovendien treffen we ook in Floris ende Blancefloer een driedeling aan: Floris verblijft eerst bij Dariës, de brugpachter, dringt zich vervolgens aan de poortwachter op, en met diens hulp weet hij het kasteel van de emir binnen te komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. De brugpachter
Alydrisonder, de zoon van koning Wonder, is een fantoom, en koning Wonder zelf heette aanvankelijk Alexander, een passend substituut voor Dariës.Ga naar eind26 Wanneer Dariës/Alexander niet met zijn zoon schaakte, is het waarschijnlijk dat hij dat met Floris/Walewein deed, hetgeen dankzij de studie van Winkelman (1977) tot de mogelijkheden behoort (zie hierboven § 3). Maar ook in Diederics vertaling is er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in deze episode sprake van het schaakspel (2608), wanneer namelijk Dariës Floris adviseert hoe hij de poortwachter moet aanpakken. De poortwachter bewaakt de toegang tot de harem van de emir oftewel amerael, die volgens Dariës een grote liefde heeft voor de gevangen Blancefloer (2267, 2285). Door deze combinatie van gegevens kon het gebeuren dat de poortwachter de naam amoraê kreeg,Ga naar eind27 en dat hij degene wordt die in vuur en vlam staat voor Ysabele, de dochter van Assentijn.Ga naar eind28 Daardoor kan hij Walewein de opdracht geven het meisje te schaken, zodat de queeste naar de jonkvrouw doorgang kan vinden.Ga naar eind29 In Floris ende Blancefloer wordt vervolgens uitvoerig aandacht geschonken aan de toren met boomgaard, de harem waarin vele jonkvrouwen verblijven. De passage over de boomgaard vinden we in de Amoraen-episode terug (W 3483-). Daar Ysabele, net als Florentijn in de Gloriant, tot dochter van de emir is geworden, is er van een harem geen sprake meer. Een bevreemdende opmerking als in W 1059-1060 echter (Hi mochte daer menighen rudder scouwen maer hine sacher vrouwe no joncfrouwen) kan als een restant worden beschouwd.Ga naar eind30 Ook het feit dat Ysabele gevangen wordt gehouden en zwaar bewaakt (3456-), doet vermoeden dat zij niet de dochter maar een haremvrouw van de emir was. Dat de handeling zich in het Midden-Oosten afspeelt, blijkt behalve uit oosters klinkende eigennamen (als Amoraen en Assentijn)Ga naar eind31 ook uit de vraag aan de vos Roges: Waerdi noit ghedaen kerstijn of sidi noch een sarrasijn? (5311-5312).Ga naar eind32 Tegen de localisering in het Midden-Oosten lijkt vers 3457 te pleiten, waarin Assentijns kasteel wordt gesitueerd in gont endi (‘in het gindse Indië’): Nu hoort wie hare vader si
Die rike coninc assentijn
Ende hevet ghedaen mijn minnekijn
In hoeden verre in gont endi
In enen casteel seghet men mi (v. 3454-3458)
In v. 4930 wordt hiernaar terugverwezen: inden casteel van endi.Ga naar eind33 Daar verder niets in de tekst op Indië wijst, kunnen we veilig van een verlezing uitgaan. En omdat alle localiseringen in de Walewein met opzet vaag worden gehouden,Ga naar eind34 zal in vers 3457 hebben gestaan: in gont ende, d.i. ‘in dat gebied’, ‘ginds’. Daarop kan seghet me (d.i. ‘zegt men’) hebben gerijmd.Ga naar eind35 Nemen we met Walewein afscheid van koning Wonder en gaan we op weg naar de tweede hindernis, te paard uiteraard. In Floris ende Blancefloer wordt bij herhaling gesproken over de goede paarden die Floris en zijn gezelschap hebben, en over de zorg die de dieren krijgen; zie v. 621, 844, 1420, 1451-1452, 1484-1554, 1617, 1817, 1986, 2658 en: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men hiet den cnapen dat si goem namen
Ten someren ende ten andren paerden
Datsise corenden ende wel bewaerden (1834-1836)
Ook Gringolet, het paard van Walewein, krijgt alle aandacht. Bij aankomst aan het hof van koning Wonder geeft Walewein (848) het uitgeputte dier aan een cnape ter verzorging (838-857): Men seghet ons dattie knape nam Gringoletten. Wanneer Walewein het hof verlaat, krijgt hij zijn paard van diezelfde cnape terug (1334-1338). Het is waarschijnlijk geen toeval dat de direct volgende nevenepisode (2a) over de cnape handelt aan wie Walewein zijn paard leent. De aanleiding tot de uitbreiding heeft in de tekst zelf gelegen, al speelt bij de uitwerking het voorbeeld van Lancelot.Ga naar eind36 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. De poortwachterWalewein heeft het hof van koning Wonder verlaten en is op weg naar de poortwachter, die de naam Amoraen heeft gekregen. In Floris ende Blancefloer is de poortwachter zo geducht en waakzaam (v. 2479), dat niemand binnen de muren komt; binnen de muren van de toren (2594) in Babylon wel te verstaan, het domein van de emir. Maar doordat de poortwachter een afzonderlijke barrière vormt, heeft hij in de Walewein net als de brugpachter Dariës een zelfstandige positie gekregen en zelfs een naam. De onneembare toren die hij bewaakt, wordt zijn eigen kasteel, Ravenstene, dat hoog op een rots aan de zee is gelegen (W 2874).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De overeenkomsten in deze episode lijken te gedetailleerd om toevallig te zijn. Vooral het gelijke woordgebruik geeft steun aan het vermoeden, dat de auteur van Walewein zijn verhaal heeft geschreven met een handschrift van Floris ende Blancefloer voor ogen. Een opvallend verschil ligt in het feit dat niet Walewein net als Floris op de gevangen jonkvrouw verliefd is, doch Amoraen. Terwijl de poortwachter belooft Floris te helpen, wordt daarentegen Walewein de helper van de koning. Toch gaat Walewein net als Floris naar het meisje op zoek. De verwisseling was noodzakelijk toen de zoektocht naar de verre geliefde tot een queeste naar een schaakbord werd. Walewein kent Ysabele nog niet, kan dus niet op haar verliefd zijn. Daarom neemt Amoraen de rol van vrijer over. Maar Walewein voert de queeste uit en Walewein en Ysabele worden het met Floris en Blancefloer vergelijkbare liefdespaar. Om de gelukkige afloop te kunnen handhaven, moest de auteur Amoraen uit het verhaal schrijven: hij sterft snel en onverwacht. Walewein verlaat Amoraens kasteel en gaat op weg naar koning Assentijn. Hier is als nevenepisode (4) een avontuur ingevoegd waarin Walewein een jonkvrouw redt en een rode ridder doodt. Opmerkelijk is het feit dat Floris op dit punt van het verhaal geheel in het rood is gehuld. In de verridderlijkte versie zal de jonge held zelf een rode ridder zijn geweest. Hoe zich de aanpassingen hebben voltrokken, moet nader worden onderzocht. Behalve de rode ridder wiens geest tot Waleweins helper wordt, is er nòg een rode helper in het spel, de als rode vos betoverde prins Roges (d.i. ‘de rode’). De mogelijkheid moet worden overwogen, dat deze twee magische helpers aanvankelijk één persoon zijn geweest. Zij treden onmiddellijk na elkaar op: de episode van de rode ridder eindigt met v. 4915 en na een korte overgangspassage verschijnt de vos in vers 5158; er wordt over hem gesproken alsof hij de lezer al bekend zou zijn (die in plaats van een vos Roges). Bij Waleweins ontsnapping uit het kasteel van Assentijn werken de geest van de rode ridder en de rode vos Roges nauw samen: de dode ridder (8366) brengt Walewein en Ysabele door de onderaardse gang van de vos (8419); hij neemt dan afscheid (8464) en de betoverde rode prins helpt de vluchtelingen verder. Opmerkelijk is voorts dat ook de vos Walewein aanvankelijk zeer vijandig behandelt; zo beschadigt hij diens maliënkolder, so dat men die siden entie huut mochte scouwen dor die maelgen (5184-5185). De vos moet Walewein later zelfs van een nieuwe uitrusting voorzien (5905).Ga naar eind37 Het lijkt wel alsof Walewein een zware strijd met Roges gestreden heeft, zoals met de rode ridder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Of we nu in de oorspronkelijke Walewein één of twee helpers aannemen, van belang is het feit dat ook in de Floris ende Blancefloer een helper optreedt. Bekijken we de overeenkomsten wat nader. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. De helper
In de dialoog tussen poortwachter en Floris moet de laatste duidelijk maken dat hij in de harem van de sultan wil binnendringen en waarom. Dat leidt tot een summiere samenvatting van Floris' voorgeschiedenis, die we uit de inleiding ten volle kennen. In de dialoog tussen Roges en Walewein, moet worden verklaard wat de betoverde rode prins bij Assentijns burcht te zoeken heeft. De voorgeschiedenis van Floris is daardoor tot de voorgeschiedenis van Roges geworden.Ga naar eind40 De bewerker heeft daarbij teruggegrepen op de uitgebreide beschrijving in het eerste deel van de Floris ende Blancefloer.Ga naar eind41 In de nieuwe situatie zijn de verschillen natuurlijk groot, maar er zijn opmerkelijke details gehandhaafd. Roges' geschiedenis bevat een aantal bijzonderheden die er in de Walewein helemaal niet toe doen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De motivering voor Roges' verblijf bij de burcht van de emir/Assentijn schiet tekort. De poortwachter heeft er zijn vanzelfsprekende plaats; Floris en Walewein worden aangetrokken door de gevangen jonkvrouw. Maar de reden die de vos opgeeft, is niet overtuigend. Hij zou reeds elf jaar of langer (5288) voor het kasteel bivakkeren, omdat hij verwacht dat als er één ridder in staat is om Ysabele te schaken, dat Walewein moet zijn (5786). En Walewein en Ysabele tezamen heeft hij nodig om weer mens te worden. Maar elf jaar geleden kon er van de schaking van het kleine meisje Ysabele geen sprake zijn. En waarom zou juist Walewein de hem onbekende jonkvrouw zoeken (5779)? Het is je reinste toeval dat hij nu in de buurt is; en tot voor kort had hij nog nooit van Ysabele gehoord (5789). Waarom is de vos niet actief naar Walewein op zoek gegaan, die hij van reputatie kende (5758-5763, 5784-5787)?Ga naar eind45 Kortom, de episode van de vos roept vele vragen op. Er moet in dit tekstgedeelte heel wat gewijzigd zijn. Gaan we er echter van uit, dat Roges in oorsprong de poortwachter is, dan wordt er veel duidelijk. De poortwachter is vóór het kasteel van de emir op zijn plaats en hij weet Floris listig de toren in te smokkelen. Op een slimme en listige aanpak wordt in de Floris ende Blancefloer trouwens sterk de nadruk gelegd: want grote list behort ter minnen (v. 1430); zie verder v. 2095, 2334, 2353, 2878, 2953, 3123, 3738, 3752. Ook in de Gloriant heet het: behendicheit gaet voer cracht (v. 500; 539, 543). De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
listigheid van de poortwachter kan mede de gedachte aan een slimme vos hebben gewekt, die in sprookjes vaak als helper optreedt. De rode vos smokkelt Walewein Assentijns vesting binnen, niet in een mand met rode rozen uiteraard, maar op vossenwijze door een geheime tunnel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. De amiraelFloris wordt in een mand met rozen direct de harem van de amirael binnengedragen. Walewein moet nog de ene na de andere poort veroveren om tot de hoofdburcht van Assentijn door te dringen. De verschillen zijn daardoor groot. Toch zijn er ook in deze episode nog vele elementen uit het voorbeeld gehandhaafd; zo vallen er enkele onmiskenbare overeenkomsten op met de Gloriant, die een verridderlijkte versie van F&B bevat:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De liefdesscènes bevatten stereotiepe elementen, wat de bewijskracht van de parallellen verkleint. De beschrijving is ook aan de nieuwe omstandigheden aangepast. Zo wordt de liefdesklacht van de in een harem opgesloten Blancefloer nu uitgesproken door de in de kerker opgesloten Walewein. De vlucht die vanuit de boomgaard in de nacht zonder meer mogelijk was, vereist in de kerker een geheime gang (v. 7907, 8274), waarvan echter geen gebruik wordt gemaakt. Toch zijn er nog vele kleine en willekeurige details identiek. Vooral het teken op Waleweins schouder en de tweede, aangrenzende kamer zijn frappant. Opmerkelijk is het ook, dat alleen Ysabeles liefde wordt verklaard als verliefdheid op het eerste gezicht (v. 7388). Walewein, die de jonkvrouw nog nooit heeft gezien, zou haar toch al lange tijd beminnen (vgl. hierboven § 5). Dit is een gegeven dat in F&B en Gloriant past. Trouwens, op zeker moment blijkt ook, dat Ysabele Walewein al langere tijd moet kennen en beminnen: er wordt gesproken van haren lieven amijs, en haar liefde voor hem is exemplarisch (v. 7847-7852). Al kan dit overzicht niet uitputtend zijn, ik noem nog enkele overeenkomsten:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uitvoerig wordt geschilderd, hoe Floris en Blancefloer elkaar proberen te redden. Zij geven zichzelf de schuld (3529 en 3543; vgl. G 814-823) en proberen elkaar de magische ring toe te spelen, die onkwetsbaar maakt. Walewein en Ysabele zijn even onbaatzuchtig: elc clagede andren meer dan hem selven (8325). Er is alle reden voor ongerustheid: gedetailleerd worden de diverse straffen opgesomd die hen bedreigen (F 3479-3486; W 8326-8329). Maar als de nood het hoogst is, is de redding nabij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11. De bevrijdingDe Floris ende Blancefloer is bijna ten einde. Wat nog rest is een rechtszitting, waarin de twee kinderen elk om strijd de emir smeken de ander te sparen. Hun tranen, jeugd en schoonheid weten de vorst te vermurwen. Zij krijgen gratie; er is een groot feest waarbij de amirael Blancefloers vriendin Clarijs tot vrouw neemt. Wanneer Floris dan hoort dat zijn ouders zijn overleden, neemt hij afscheid en reist met Blancefloer naar Spanje terug.Ga naar eind47 Tot aan de rechtszitting lopen de Floris ende Blancefloer en de Walewein mooi parallel. De vele overeenkomsten, ook en juist de onbelangrijke details, wijzen op een bewerking. De Arthurroman is op de romance gebaseerd. Maar niet op de ‘version aristocratique’ zoals we die kennen uit vier Franse handschriften en uit de vertaling van Diederic van Assenede. Aan de Walewein ligt een verridderlijkte versie ten grondslag, een redactie gelijkend op de meer ‘ausgesponnene sog. populäre, nur fragmentarisch erhaltene Version’ (Frenzel 1988:217; zie hierboven § 3). Floris is daarin een voortreffelijk ridder, die bij herhaling voor zijn geliefde duelleert. Daardoor is het begrijpelijk, dat Diederics F&B en de Walewein vanaf dit punt uiteenlopen. Het wat huilerige einde van F&B is voor de Walewein ondenkbaar. Van ‘der avonturen vader’ wordt meer daadkracht en heldhaftigheid verwacht. In de Walewein komt de rode helper opnieuw in actie, eerst als dode ridder dan als vos Roges. Hij bevrijdt Walewein, helpt hem Ysabele te redden en begeleidt het paar naar huis. Wat de afloop betreft komt de Walewein sterk overeen met de Gloriant, die eveneens op een verridderlijkte F&B is gebaseerd. Uit de parallellie met Gloriant blijkt, dat de Walewein ook ten aanzien van de ontknoping in de F&B-traditie past. We zullen eerst de overeenkomsten tussen de Walewein en het abele spel bezien, dat slechts een beknopte redactie biedt. In de volgende paragraaf kijken we dan wat nauwkeuriger naar de rechtszitting in de F&B, waarin toch nog meer parallellen met de Walewein verborgen liggen dan bij eerste lezing blijkt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verhaal neemt in Gloriant een onverwachte wending wanneer Rogier en Gloriant besluiten Florentijn in de gevangenis te laten zitten en haar pas te bevrijden wanneer ze buiten het kasteel onthoofd zal worden (1005, 1061). Gloriant moet de jonkvrouw nu uit de handen van de beul redden, wat een riskante onderneming lijkt. Walewein en Ysabele daarentegen worden wel tezamen uit de gevangenis gehaald en door de dode ridder naar Roges de vos gebracht. Op de terugweg echter moet Walewein de vrijheid van Ysabele tot twee maal toe bevechten. Eerst wil de hertogszoon haar meenemen (nevenepisode 5a) en later wordt zij ontvoerd door de zwarte ridder (nevenepisode 6a). Zou niet één van deze avonturen in essentie tot het oorspronkelijke verhaal hebben behoord? De meeste kans maakt dan de ontvoering door de zwarte ridder,Ga naar eind49 die Ysabele inderdaad schaakt, zodat Walewein haar moet bevrijden. Er is in beide teksten ook sprake van onthoofding; in Gloriant zet de soudaen de beul aan Florentijn te onthoofden; in Walewein is het Ysabele zelf die Walewein aanspoort de zwarte ridderGa naar eind49 een kopje kleiner te maken:
En zoals Gloriant zijn tegenstander laat lopen, zo spaart ook Walewein de zwarte ridder.Ga naar eind50 Na dit avontuur gaan Walewein, Ysabele en Roges op weg naar huis net als Gloriant, Florentijn en Rogier. We kunnen dus deze parallellen vaststellen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Floris ende Blancefloer in de version aristocratique verschilt in deze passage sterk van de Gloriant en de Walewein. De gevangenen worden niet bevrijd; we missen daardoor de bevrijder: de helpersrol van de poortwachter is uitgespeeld. Hij heeft Floris de toren binnengesmokkeld; meer kan hij niet doen. De verliefde tieners zijn op de goede uitkomst van de rechtszitting aangewezen. De Walewein is met verscheidene nevenepisoden uitgebreid (zie § 5), waardoor oud en nieuw moeilijk zijn te onderscheiden. Daarbij komt, dat het slot van de Walewein een wat verwarde indruk maakt. Volgens Minderaa (1958:165) zijn er in de episode van de zwarte ridder uiteenlopende motieven gecontamineerd. ‘Zulke symptomen wijzen er op, dat de dichter in het Estor-verhaal met zijn stof overhoop lag’.Ga naar eind51 Naar ik vermoed, is de verwarring in het slot van de Walewein geleidelijk aan ontstaan. Het verhaal is bij herhaling uitgebreid. De ontwikkeling kan hier uiteraard niet uitputtend worden beschreven. Ter completering echter van de vergelijking der twee teksten zij hier gewezen op een aantal parallellen met Floris ende Blancefloer, die onder de oppervlakte verborgen liggen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12. De hertogIn de verridderlijkte versies van Gloriant en Walewein opent een helper de kerker voor de jonge held, die vervolgens gewapenderhand de jonkvrouw bevrijdt. Al zijn de verschillen groot, ook in F&B wordt er gestreden, zij het niet met zwaarden doch met woorden. Floris moet zich in een rechtszitting tegen de amirael en zijn rijksgroten verdedigen; hij wordt aangevallen en krijgt hulp. Het is koning Alfages die de gevangenen een opening biedt door het recht van hoor en wederhoor te eisen.Ga naar eind52 Opvallend is vooral het optreden van een anonieme hertog. Hij speelt aanvankelijk een dubieuze rol. Wanneer de kinderen, in een poging de ander te redden, elkaar over en weer de toverring toegooien die tegen de dood beschermt (vgl. F 1557-, 3540), valt die ring tenslotte op de grond:
De hertog eigent zich de toverring toe, die Floris en Blancefloer hard nodig hebben. Dat maakt hem tot een slechterik. Maar even later in de rechtszitting neemt juist hij het weer voor de kinderen op (v. 3632 en 3718). Volgens Leendertz (1912:lx) moet de hertog worden gezien als ‘officier van de wacht’ die de kinderen gevangen houdt en die, tegen zijn zin, verantwoordelijk is voor hun dreigende executie (3616-).Ga naar eind53 In elk geval is het waarschijnlijk, dat wie de jonkvrouw wil bevrijden het eerst en vooral met de hertog aan de stok zal krijgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Walewein en Ysabele nu worden door een eveneens naamloze hertog bij wie ze te gast waren, gevangen gezet en met executie bedreigd (nevenepisode 5b). Om de hertog een excuus te geven voor de schending van het gastrecht, gaat een passage vooraf waarin Walewein de zoon van de hertog onthooft (8710), omdat de arrogante jonge ridder zich Ysabele wilde toeëigenen (nevenepisode 5a). Deze episode vormt een doublure ten opzichte van de schaking door de zwarte ridder in de navolgende nevenepisode (6a). Het ziet ernaar uit, dat de nevenepisode (5), net als het verblijf in de berg (1), het uitlenen van het paard (2) en het optreden van de rode ridder (4), geïnspireerd is door elementen in de bestaande tekst. Walewein en Ysabele zijn door toedoen van Roges beiden op vrije voeten en voor de vervaarlijke hertog aan het hof van de emir is er geen vanzelfsprekende reden voor vijandigheid meer. Toch blijkt het tenslotte tot een tweegevecht te komen. Daarvoor moet een aanleiding worden gevonden: om de hertog boos te krijgen laat een bewerker Walewein de zoon van de hertog doden, hetgeen tot het ontleende motief van het geschonden gastrecht leidt. Er zijn nog verscheidene overwegingen die deze gedachtengang steunen. Alleen al het feit dat de rang gelijk is, heeft belang. In de Walewein zijn de brugpachter en de poortwachter tot ‘coninc’ opgewaardeerd; en beiden dragen een naam. De amirael wordt ‘coninc Assentijn’ genoemd. Trouwens in het Franse handschrift B is li dus qui lor annel trouva (‘de hertog die hun ring vond’; hss. A en C) ook tot koning geworden (uns rois, v. 2604, 2696, 2762). Tegen deze koninklijke achtergrond moet de titel van hertog als een parallel tussen F&B en Walewein worden beschouwd. En het feit dat de hertog in beide gevallen anoniem blijft, ondersteunt de parallellie. Walewein weet in de kerker van de hertog zijn boeien te breken; hij bevrijdt Ysabele, en vergezeld door de vos gaan ze opnieuw en route. Eerst naar het kasteel Ravensteen van de inmiddels overleden Amorijs (d.i. Amoraen), waar ze een paar dagen blijven (v. 9582). Op weg naar koning Wonder valt Walewein tijdens een rustpauze in slaap, zodat hij niet merkt dat Ysabele door een zwarte ridder wordt ontvoerd. Gewaarschuwd door de vos, zet hij de achtervolging in. Hij bevrijdt de jonkvrouw en weet met veel moeite de zwarte ridder te verslaan, die ... Hector blijkt te zijn,Ga naar eind54 de broer van de grote Lancelot en zelf een bekende ridder van de tafelronde. Het is niet alleen de gelijkenis tussen hertog en hector die tot nadenken stemt; waarom komt hier juist Hector uit de lucht vallen? Behalve in begin- en slotscene komen er geen Arthurridders in het verhaal voor. Het zou ook vreemd zijn wanneer dat anders was, want Waleweins avonturen spelen zich af in tander lant (v. 737, 4940), in oorsprong in Babylonië. De strijd tussen ridders van de tafelronde die elkaar niet herkennen, is een bekend motief. En op deze wijze blijken Walewein en Hector elkaar al vaker te hebben bevochten.Ga naar eind55 Maar de aanleiding tot de strijd is in dit geval erg dubieus. Hector komt uit het niets aandraven, rooft Ysabele van de zijde van Walewein, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij alle gedruis rustig doorslaapt, en maakt zich met haar uit de voeten. Deze maagdenroof op de openbare weg heeft geen hoofse allure en leidt ook tot niets. Walewein weet Hector al snel in te halen, en alles wat rest is een tweekamp. De roof en de achtervolging, met andere woorden, zijn overbodig. Een ontmoeting tussen de twee ridders en een uitdaging zou voldoende zijn geweest, zoals ook de episode van de hertogszoon (5a) bewijst. Dat Ysabele wordt ontvoerd, heeft echter één verhaaltechnisch effect van belang: de schaking maakt het Walewein mogelijk haar te bevrijden. En dat zou, omgekeerd redenerend, wel eens de reden voor deze onwaarschijnlijke ontvoering kunnen zijn. Net als in de Gloriant eindigde het verhaal kennelijk met een tweekamp ter redding van de jonkvrouw. En wanneer Walewein Ysabele met het zwaard moet redden, zal de hertog (→ Hector) zijn tegenstander zijn geweest, die hij verslaat doch ridderlijk het leven laat. Door wijzigingen in het verhaal echter zijn Walewein en Ysabele op dit moment beiden op vrije voeten. Om die reden zal de schaking in (6a) zijn ingevoegd. In de Walewein, waarin de vestingstad van de amirael tot drie losse kastelen is geworden (van Wonder, Amoraen en Assentijn), bevindt de held zich na zijn bezoek aan Ravensteen, de burcht van Amoraen, ver van het hof van Assentijn, waartoe de hertog behoorde. Nu krijgt ook deze hertog, die in nevenepisode (5) eerst in een tent oftewel pauwelioene (v. 8740) verblijft, een eigen kasteel met kerker (v. 9026, 9087), maar ook dit kasteel ligt ver weg, op het traject tussen de burchten van Assentijn en Amoraen. De vluchtelingen hebben de hertog en zijn mannen achter zich gelaten (v. 9526), ze zijn 20 mijlen over zee gevaren (v. 9479), hebben Ravenstene bezocht (v. 9543) en daarna nog een verre stic gereden (v. 9613). Door deze afstand in tijd en ruimte verwacht men niet dat de eerstvolgende tegenstander van Walewein, die bovendien Ysabele in handen blijkt te hebben, weer dezelfde hertog zou zijn. Dat verklaart hoe hertog als hector kon worden opgevat, hetgeen tot een omvangrijke uitbreiding moest leiden. De hertog zal echter verscheidene malen zijn genoemd, en het is minder waarschijnlijk dat hertog telkens opnieuw zou zijn verlezen. Na de creatie van de zwarte ridder Hector bleef er een passage over waarin nog steeds de hertog de hoofdrol vervulde. Dat verklaart de opmerkelijke, en vanuit verhaaltechnisch oogpunt overbodige nevenepisode (5d), waarin de strijd tegen Hector overgaat in een strijd tegen de anonieme hertog, die zonder enige introductie die hertoghe wordt genoemd (v. 10379). Hij belegert met een grote troepenmacht het kasteel van de ridder die Walewein kent uit nevenepisode (2). Essentieel in (5d) is de strijd tussen Walewein en de hertog en de afloop daarvan. Dat de hele actie om de controverse tussen de twee mannen draait, wordt ook in de tekst tot uitdrukking gebracht: het beleg moet de uitlevering van Walewein bewerken (v. 10382). De grote veldslag waarin Walewein wonderen van dapperheid verricht, vormt een mooie apotheose: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Walewein die sloegere harde vele
Menegen dedi sturten ter aerde
Den hertoghe slouch hi vanden paerde
Dat hi vor sine voete vel
Hi vinckene daer die ridder snel
Ende dede voeren ten castele (v. 10786-10791)
Walewein doodt de hertog niet, netzomin als hij Hector heeft gedood. Hij laat de hertog lopen, zoals Gloriant de beul laat gaan. In het abele spel is hiermee het avontuur plotseling ten einde. Gloriant reist met Florentijn en Rogier terug naar Bruuyswijc, waar hij aan zijn oom Gheraert van Normandien verslag uitbrengt. Zo zou Walewein met Ysabele en Roges naar Wales terug moeten reizen, naar het hof van zijn oom Arthur. En dat doet hij ook, maar eerst brengt hij een bliksembezoek aan koning Wonder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13. De terugreisDe hertog aan het hof van de amirael is tot een zelfstandige machthebber geworden. Naar het zich laat aanzien heeft deze privatisering tot de invoeging van de nevenepisoden (5a) en (5b) geleid: Walewein en Ysabele ontkomen met hulp van buitenaf aan koning Assentijn, maar ze blijken later toch nog gevangen te worden gehouden door de hertog. Die moet ze daarom weer in de kerker werpen (5b); en daarvoor moet hij een goede reden hebben: de dood van zijn zoon (5a). De kerker van de hertog is dus in oorsprong de kerker van de amirael, waaruit Walewein zich weet te bevrijden. Die uitbraak is gehandhaafd: Walewein verbreekt zijn boeien (v. 9215) en doodt de bewaker (v. 9232). Hij kan nu zijn terugreis voortzetten. Een bewerker heeft hier een goede gelegenheid gezien om Walewein en de zijnen bij koning Amoraen langs te laten gaan, die abusievelijk Amorijs wordt genoemd. Dit bezoek aan Amoraen, in oorsprong de poortwachter van de amirael, stamt niet uit de Floris ende Blancefloer. In de F&B behoort de poortwachter immers tot het hof van de amirael en Floris heeft geen reden om hem weer op te zoeken. De poortwachter is echter tot een zelfstandige koning geworden, en Walewein heeft een afspraak met hem gemaakt. Wil hij het zwaard met de twee ringen behouden om die tegen het schaakbord van koning Wonder te kunnen ruilen, dan moet hij Ysabele bij Amoraen afleveren. Verscheidene eigenaardigheden in de overgeleverde tekst wijzen erop, dat het tweede bezoek bij Amoraen in een bestaande tekst is vervlochten:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zeker wanneer het tweede bezoek aan Amoraen ingevoegd zou zijn, is het twijfelachtig of het tweede bezoek aan koning Wonder aanvankelijk wèl tot het verhaal behoorde. Na het feest aan het hof en het bericht van de dood van koning Fenus gaat Floris naar huis terug, waar hij met Blancefloer trouwt en koning wordt. En daarmee is het verhaal gedaan. Zo kan ook Walewein na zijn overwinning op de hertog, de verzoening (v. 10851) en een overlijdensbericht,Ga naar eind58 direct naar huis zijn gegaan. De parallellie met de Floris ende Blancefloer is dan volkomen. Ook zonder een tweede bezoek aan koning Wonder heeft de Walewein een wel wat plotseling maar toch bevredigend slot. Wat als een queeste naar een schaakbord begon, heeft tot de avontuurlijke ontvoering van een wonderschone jonkvrouw | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geleid. De held is alle gevaren te boven gekomen, hij heeft zijn geliefde Ysabele veroverd; Roges is weer thuis en op de troon (vgl. noot 58). De lezer en de toehoorder kunnen opgelucht adem halen. En dat zal ook de auteur Penninc hebben gedaan. Hij heeft een welbekende tekst herschreven tot een gloednieuw Arthuravontuur. De epiloog echter maakt duidelijk, dat Penninc niet de enige auteur van de tekst is geweest. Ook Pieter Vostaert heeft een aandeel geleverd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14. Penninc en VostaertHet is ‘merkwaardig’, zo merkt Draak (1975:244) over de twee dichters van de Walewein op, ‘dat wij - ondanks alles - nog zo slecht op de hoogte zijn van hun werkverdeling. Waaròm stopte Pennine met het verhaal?Ga naar eind59[...] Met welke soort van richtlijnen kòn Vostaert de roman voortzetten?’ Met de Floris ende Blancefloer voor ogen, kunnen we deze vragen beantwoorden. Over de werkverdeling van de twee dichters geeft de epiloog van Walewein ons deze informatie:
Volgens Pieter Vostaert had Penninc het verhaal niet goed afgerond; het dichtwerk miste het slot. Naar de aanwijzingen nu van Penninc zelf heeft Vostaert het verhaal voltooid. De laatste 3300 verzen zijn van zijn hand. Men heeft zich afgevraagd, waarom en hoe Penninc zijn ideeën voor het slot aan Vostaert heeft kenbaar gemaakt. Als Pennine zo precies wist, hoe het verder moest, waarom heeft hij het werk dan niet zelf voltooid? Of hebben we met een literair testament te doen en nam Vostaert de draad op die Penninc moest laten vallen? Daartegen pleit de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ergernis die uit Vostaerts woorden spreekt: Penninc is tekort geschoten (v. 11174-11175); zijn verhaal mist het slot en is daardoor geen stuiver waard (v. 11185).Ga naar eind60 Het tweede probleem is zeker zo lastig: Vostaert heeft 3300 verzen gedicht, bijna de helft van wat Penninc had geschreven. Dat moet hem, net als zijn voorganger, heel wat hoofdbrekens hebben gekost (vgl. v. 24). Is het dan niet wat merkwaardig, dat Vostaert na al die inspanningen het hele boek aan zijn mede-auteur toeschrijft (v. 23 en 11173)? En kan men bij aanvulling van een tekst met 42 procent wel zeggen, dat ‘het slot’ ontbreekt (v. 11181)? Rond vers 7900, waar Vostaert de pen van Penninc zou hebben overgenomen, zitten we nog midden in het verhaal. Walewein is in de kerker van koning Assentijn opgesloten en Ysabele is haren lieven amijs daar komen opzoeken. Het valt nog niet te overzien, hoe het verhaal zich verder zal ontwikkelen. De tekst vertoont geen herkenbare breuk.Ga naar eind61 De scheiding wordt daarom op verschillende plaatsen gelegd: gaat men uit van het totale werk van 11202 verzen en trekken we er 3300 van af, dan komen we bij v. 7902 terecht; rekenen we de epiloog niet mee, die met v. 11173 begint, dan brengt ons dat bij v. 7872. Het is daarom verwonderlijk, dat Jonckbloet (1846-1848, 2:182, 303) v. 7835 als de eerste regel van Vostaert beschouwt, en Draak (1936:206) de scheiding legt tussen v. 7843 en 7844. Hebben zij dezelfde fout gemaakt als Van Es (1957:345), die het getal in vers 11186 bij herhaling als ‘3330’ leest? Deze vergissing van vooraanstaande filologen doet ons eens te meer beseffen, hoe gemakkelijk getallen vervormd kunnen raken. Ook middeleeuwse kopiisten hadden er de grootste moeite mee. Bij de meeste woorden in een zin dwingt de zinsbouw en de context tot de correcte lezing. Onduidelijk geschreven woorden zijn binnen het grotere geheel meestal herkenbaar. Eigennamen en getallen echter zijn geïsoleerde informatie-eenheden en kunnen daardoor ongemerkt veranderen.Ga naar eind62 Met een corruptie nu moeten we ook in vers 11186 ernstig rekening houden. De volgorde der woorden binnen vers en zin raakt bij het schrijven gemakkelijk verstoord. De kopiist moet tijdens het tijdrovende schrijven onthouden wat hij heeft gelezen. Hij dicteert zichzelf terwijl hij schrijft, en herhaalt in stilte wat hij nog moet kopiëren. Dat leidt heel vaak tot omzettingen.Ga naar eind63 Brengen we nu de verschillende overwegingen in bovenstaande paragrafen met elkaar in verband. Het lijkt mij op grond van de aangetoonde parallellie niet twijfelachtig, dat aan de Walewein een verridderlijkte versie van de Floris ende Blancefloer ten grondslag ligt: het Arthurverhaal is een verholen bewerking van Floris' queeste. De F&B kent een abrupt einde, en eenzelfde slot zal daardoor ook de Walewein hebben gehad. Na de tweekamp tot redding van Ysabele vertrekt het paar met Roges naar het land van herkomst, waarschijnlijk Roges' vaderland, Spanje. Het is begrijpelijk, dat een latere verteller of bewerker, daar geen genoegen mee nam. Wat duidelijk ontbrak, was een tweede bezoek aan koning Wonder, waardoor er geen ruil plaats vond van schaakbord en zwaard. Dat maakt dat de bijna voltooide queeste voor koning Arthur alsnog mislukt: Walewein lijdt schipbreuk in het zicht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de haven. Hoe kan hij zich ooit nog met ere aan Arthurs hof vertonen? Zou bovendien het verhaal, dat begint met het binnenzweven en verdwijnen van het schaakbord in Arthurs hof, niet ook daar weer moeten eindigen, en wel met de feestelijke aanbieding van de trofee aan de grote Britse koning?Ga naar eind64 Wanneer deze gedachtengang juist is, moet Vostaert een Walewein-versie in handen hebben gekregen, waaraan het bezoek aan koning Wonder en de triomfale slotscène aan Arthurs hof ontbraken. Deze twee episoden (VI en VII in § 5 hierboven) moeten dus van de hand van Pieter Vostaert zijn. De gebeurtenissen zijn door hem summier beschreven;Ga naar eind65 de passages bevatten uitsluitend informatie die men op grond van het voorgaande mocht verwachten. Vostaert heeft het ontbrekende slot niet op instructies van Penninc gebaseerd; er was geen literair testament. De bestaande tekst van Penninc heeft Vostaert de aanwijzingen verschaft voor een passend slot, waarin alle losse draden van het verhaal worden afgehecht. De aanvulling van Vostaert beslaat dus niet meer dan een paar honderd verzen, ongeveer driehonderd en dertig naar hij zelf vermeldt. Het lijkt na het voorgaande niet twijfelachtig, dat we vers 11186 als volgt moeten lezen: 11186*[regelnummer]
Omtrent drie hondert ende .xxx. verse
Daaruit is door een omkering omtrent drie ende .xxx. hondert verse ontstaan. Wanneer we vanaf het einde van de tekst zo'n 330 verzen teruggaan, komen we bij vers 10872-10873 terecht, waarin we lezen: dies swigic stille ende segghe ju vort dystorie dan. En verteld wordt nu inderdaad, hoe Walewein zich op weg begeeft naar koning Wonder. Een dergelijke uitspraak over voortzetting van het verhaal komen we rond v. 7900 niet tegen. Van Es (1957:354) noemt 25 plaatsen waar de lezer en hoorder bij de overgang naar een nieuwe episode door de auteur worden aangesproken. Maar alleen in v. 10873 wordt de voortzetting aangekondigd van het verhaal als geheel, dystorie zonder meer. Vostaert geeft expliciet aan, dat hij het verhaal weer op gang wil brengen, dat dus blijkbaar tot stilstand was gekomen. We mogen ervan uitgaan, dat hier Pennincs verhaal ten einde was en dat, vanaf vers 10867 waarschijnlijk, Vostaert aan het woord is. Dat deze het belangrijk vond zijn eigen aandeel herkenbaar te maken, bewijst ook de vermelding van het aantal bijgerijmde verzen in v. 11186. Begrijpelijk is het nu dat Vostaert Penninc als de enige auteur van de Walewein beschouwt (v. 23, 11173), die uitgaande van de Floris ende Blancefloer een nieuw dichtwerk heeft gecreëerd. De bijdrage van Vostaert is bescheiden; hij heeft het slot van het verhaal vervangen en aangevuld: Walewein moet nog wat zaken bij koning Wonder afhandelen, en het verhaal eindigt met een feest aan Arthurs hof. Vostaert laat daar alle personen verschijnen die hij in Pennincs verhaal is tegengekomen. Hector blijkt al weer van zijn zware verwondingen hersteld. Acte de présence geeft ook koning Assentijn (v. 11079), de despoot uit tander lant. Zoals de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
amirael in F&B zich ingenomen toont met het huwelijk van Floris en Blancefloer, zo betoont Assentijn zich plotseling blide omdat Walewein siere dochter hadde ghewonnen (v. 11083), wat hem er overigens niet van weerhoudt om Ysabele weer mee naar huis te nemen (v. 11159). Ook de koning van Hisike verschijnt aan het hof in Wales. Met zijn zoon Roges keert hij echter vroegtijdig terug naar zijn eigen land, waar zoon en stiefmoeder zich verzoenen. Ook van Roges' troonopvolging wordt nog gesproken. Het een en ander versterkt het vermoeden, dat Pennincs verhaal inderdaad in Hisike eindigde, waar Roges na zijn vaders dood de troon besteeg, en waar het huwelijk plaats vond van Ysabele en Walewein. Vostaert heeft dit gegeven in zijn nieuwe slotepisode verwerkt, hoewel hij zelf betwijfelt of de rokkenridder Walewein inderdaad met Ysabele getrouwd zou zijn (v. 11108-11110). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15. De koning van HisikeDe vergelijking van de Walewein met de Floris ende Blancefloer heeft zoveel structurele parallellen en overeenkomstige details opgeleverd, dat we wel moeten concluderen, dat een versie van Floris' zoektocht naar Blancefloer als voorbeeld heeft gediend voor de queeste van Walewein. Binnen de F&B-traditie ontwikkelt de knaap Floris zich tot een strijdbare prins, die in de Gloriant zelfs als een ‘ridder van avonturen’ optreedt. Dat maakt het mogelijk zijn rol te laten vervullen door de avontuurlijke ridder bij uitstek, Walewein. De Walewein zal dan ook gebaseerd zijn op een verridderlijkte versie van F&B. Waarschijnlijk zullen er nog meer parallellen aan het licht komen, wanneer onbegrijpelijke en bevreemdende details in de Walewein met de F&B worden geconfronteerd. Zo was het tot nu toe onduidelijk, waarom zoveel aandacht werd geschonken aan de voorgeschiedenis van Roges van Hisike, die in het verhaal toch maar een ondergeschikte rol speelt.Ga naar eind66 Nu we zien dat zijn droeve levensverhaal in oorsprong dat van Floris is, die de poortwachter op zijn hand probeert te krijgen, is er veel verklaard. Maar waarom is Roges de zoon van de koning van Hisike? En ook wanneer dit een willekeurig gekozen vorstendom zou zijn, om welke plaatsnaam gaat het dan? Binnen de Walewein is het zelfs niet duidelijk in welk gebied we moeten zoeken. Nemen we eenmaal aan, dat niet de helper Roges maar Floris uit Hisike komt (zie hierboven § 9), dan wordt identificatie van de plaatsnaam gemakkelijker. Van Floris weten we dat hij uit Spanje afkomstig is; zijn vader is een heyden coninc (F 91), die tegen de christenen strijdt. Hij berooft pelgrims op weg naar Santiago de Compostela, die vanden berghe neder komen, van de Pyreneeën dus.Ga naar eind67 Het hele Iberische schiereiland was vanaf de achtste eeuw in handen van de Moren, op het uiterste noorden na. Van daaruit is de christelijke Reconquista gestart, die vooral in de twaalfde en dertiende eeuw actueel was. Het land van de koning van Hisike lag in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de frontlinie, op de grens van het Moorse rijk en de kleine strook land die de christenen nog in handen hadden. De Floris ende Blancefloer, met daaraan toegevoegd de stamboom van Karel de Grote, die kleinzoon en erfgenaam van Floris en Blancefloer blijkt te zijn, steunt de aanspraken van de Franken op het Noordspaanse land van Hisike.Ga naar eind68 Eén blik op de kaart is nu voldoende om Hisike te identificeren.Ga naar eind69 Aan de voet van de Pyreneeën ten noorden van Saragossa lag en ligt in de gelijknamige streek de stad Huesca. In deze door de Romeinen gestichte stad heersten vanaf 713 ‘de Moren, die haar uitbouwden tot een imposante vesting. [...] In de 11de en 12de eeuw was Huesca de hoofdstad van het Spaanse koninkrijk Aragón’.Ga naar eind70 Hisike (met ontronding en epenthesis) past naar de vorm perfect bij Huesca, en deze stad heeft de kenmerken die in de Floris ende Blancefloer worden beschreven. De identificatie van Hisike versterkt de conclusie dat de Walewein op de Floris ende Blancefloer is gebaseerd. De plaatsnaam heeft echter ook belang voor de F&B-traditie. Het is uit te sluiten dat de dichter van de Walewein een globale titel als die coninc van Spaengen veranderd zou hebben in een specifieke; binnen de Walewein was daartoe geen enkele aanleiding. Penninc moet die coninc van Hisike (Hyske, Hueske) aan zijn voorbeeld hebben ontleend. Deze precieze en passende titel komt echter in de F&B-overlevering niet meer voor. We hebben dus met een restant te doen van een oudere versie, mogelijk dezelfde versie die we vanuit de Trierse Floyris kennen (zie hierboven § 3), waarin niet de poortwachter maar de brugpachter met Floris schaakt (zie § 7). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16. BesluitDe F&B bevat een aantal elementen die Penninc geïnspireerd kunnen hebben tot de omwerking van het liefdesavontuur tot een Arthurverhaal. De F&B is een queeste, en op zoektochten zijn de ridders van de tafelronde zeer gesteld. Ook de magische elementen en technische wonderen, die de F&B beschrijft, zijn in de Arthurliteratuur gewild. Kenmerkend voor de Walewein is de drieledige queeste.Ga naar eind71 Maar ook de F&B bevat een duidelijke drieslag. Floris moet drie hindernissen overwinnen voordat hij Blancefloer in de armen kan sluiten: de brug, de poort en de toren. De brugpachter, de poortwachter en de amirael zijn tot afzonderlijke koningen geworden, met hun eigen kastelen en domeinen. Om van de een naar de ander te komen zijn telkens nieuwe opdrachten vereist, wat in een drieledige queeste resulteert. Als aanleiding tot de hele onderneming wordt de verwerving van het fraaie schaakbord gekozen, waarmee Floris bij zijn bezoek aan de brugpachter wordt geconfronteerd. Naar het voorbeeld van de graalqueeste laat Penninc in deze nieuwe queeste het schaakbord bij koning Arthur binnenzweven. Walewein, die ook op zoek ging naar de graal, is de aangewezen ridder voor de queeste naar het vlie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gende schaakbord.Ga naar eind72 En dat het tenslotte toch vooral om de verovering van een prinses zal blijken te gaan, is voor Walewein, ‘der begehrte Junggeselle’, geen probleem.Ga naar eind73 Het is mogelijk, dat het sprookje van de gouden vogel bij het ontstaan van het verhaal een rol heeft gespeeld, maar noodzakelijk is dat niet. De drieslag is een algemeen element, dat onder meer tot uiting komt in sprookjes. De drieledige queeste kan, omgekeerd, de gedachte aan het sprookje hebben opgeroepen, en ertoe hebben geleid dat de helper in een vos veranderd werd. De aanval van Hector die Walewein zijn verworven schat, Ysabele, afpakt, kan niet als een sprookjeselement (‘de verraderlijke broers’) worden beschouwd. Het bezwaar dat Draak (1936:120) zelf noemt, het feit dat Hectors aanval te vroeg komt, vervalt wanneer we het bezoek aan Wonder als een jongere toevoeging van Vostaert zien. Doorslaggevend echter is het feit, dat de figuur van Hector als een verschijningsvorm van de hertog is te beschouwen. Het tweegevecht is daarmee een element uit de voorbeeldtekst. Een onmiskenbaar sprookjeselement vormt wel de sprekende vos, die een traditionele ‘dierhelper’ is. Het is de vraag of Roges wel van meet af aan een vos was. Vrijthof (5135) en palas (8502) wijzen op een menselijke bewoner en de koppeling aan de rode ridder lijkt erop te wijzen, dat de vos een jongere afsplitsing vormt. De Walewein, zo moeten we concluderen, gaat niet op een sprookje terug en het is zelfs dubieus of sprookjesmotieven bij de compositie van de Walewein een rol hebben gespeeld. Kortom, Draaks hypothese, die zo lang heeft dienst gedaan, lijkt mij niet langer houdbaar.Ga naar eind74 De Walewein is niet op het door haar gereconstrueerde sprookje gebaseerd (1936:130-134), doch op een oudere versie van de Floris ende Blancefloer. Dat de Walewein op de Floris ende Blancefloer teruggaat, lijkt onmiskenbaar. Penninc moet het plan hebben gehad een nieuw Arthurverhaal te schrijven en F&B vormde voor hem een geschikt uitgangspunt. Zonder voorbeeldtekst, die de dichter op koers houdt en in veilige haven doet belanden, was het schrijven van een lang verhaal veel moeilijker en riskanter dan tegenwoordig. Het gebruik van het kostbare perkament stond geen kladversies, correcties en revisies toe. De eerste versie de beste moest raak zijn. Dichter en scriptor waren één persoon; schepping en productie vonden gelijktijdig plaats, denk- en handwerk waren niet te scheiden. Onder deze condities was het een welhaast onmogelijke opgave een fonkelnieuw verhaal van duizenden verzen te schrijven. Een voorbeeldtekst geeft houvast. De grote lijnen zijn getrokken; de verhaalelementen worden de auteur successievelijk aangereikt. De dichter kan zich concentreren op de invulling van details en op de constructie van zijn verzen. We kunnen dan ook constateren dat er door dichters op allerlei wijzen werd ontleend: door vertaling, compilatie, uitbreiding, en door openlijke dan wel verholen bewerking. Met een verholen bewerking hebben we in de Walewein te doen. De cruciale eigennamen zijn welbewust vervangen, de locaties onherkenbaar gemaakt. De typische kenmerken van de bron zijn weggelaten of veranderd. En er is volop geïnterpo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leerd. Naar aanleiding van elementen in de bestaande tekst zijn uit de Arthurliteratuur bekende verhalen en motieven toegevoegd. Een deel van de interpolaties kan reeds door Penninc zijn geschreven. De onregelmatigheden in de loop van het verhaal wijzen er echter op, dat de tekst ook door latere bewerkers is uitgebreid. Het feit bijvoorbeeld dat het levensverhaal van Roges de voorgeschiedenis is van Floris, wiens rol in het verhaal echter door Walewein wordt gespeeld, wijst op jongere ontwikkelingen. Een samenkomst van Roges, Walewein en Ysabele met Wonder en Alydrisonder als voorwaarde voor de onttovering van de vos, loopt vooruit op de dood van Amoraen, die nog niet kon worden voorzien. Ook de ingrepen binnen de nevenepisoden (5) en (6) die hierboven in § 12 zijn beschreven, tonen dat de Walewein bij herhaling is bewerkt. Nu de bron van de Walewein bekend is, zijn we bij studie van de tekst niet meer uitsluitend op interne kritiek en regressieve tekstreconstructie aangewezen. Uitgaande van de voorbeeldtekst is het betrekkelijk eenvoudig de tekstgeschiedenis van de de Walewein vast te stellen. De vergelijking van bron en bewerking vergroot ook ons inzicht in het ontstaan en de ontwikkeling van Middelnederlandse werken in het algemeen. En misschien zal dat weer leiden tot de herkenning en erkenning van de bronnen van andere literaire werken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|