Nederlandse Letterkunde. Jaargang 2
(1997)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||
‘Ik had het druk met Weensche vrienden’
| |||||||||||||||||||||
LectuurDat Boutens zich interesseerde voor het werk van Von Hofmannsthal blijkt ten eerste uit het feit dat hij werken van Von Hofmannsthal in zijn boekerij had staan. Zo moet hij de volgende boeken in zijn bezit gehad hebben: Die Gedichte und kleinen Dramen; Die prosaischen Schriften gesammelt, delen 1 en 2; Gestern en Theater in Versen.Ga naar eind9 Ook had Boutens een abonnement op de Blätter für die Kunst, het tijdschrift van Stefan George, waarin onder anderen Von Hofmannsthal en Leopold Andrian publiceerden.Ga naar eind10 Volgens een getuigenis van een goede vriend van Boutens, A.J.A. baron Van Herzeele, vond Boutens verzen als ‘Manche freilich’ en ‘Ballade des äusseren Lebens’ en het lyrisch drama ‘Die Frau im Fenster’ zeer mooi. Ook noemt Van Herzeele ‘Aber seltsam’, maar dit is een citaat uit Von Hofmannsthals gedicht ‘Erlebnis’ en niet de | |||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||
titel van een gedicht.Ga naar eind11 Het betreft hier symbolistisch getinte teksten uit de jaren negentig van de negentiende eeuw.Ga naar eind12 Ten tweede blijkt uit zijn brieven dat hij het werk van Von Hofmannsthal kende. Zo schreef Boutens op een briefkaart van 4 oktober 1904 aan Albert Verwey: Las u de twee kleine prozastukken van v. Hofmannsthal, (Über Gedichte en Über Karaktere im Roman u. Drama, vereenigde titel: Unterhaltungen über litt. Het stuk dat Boutens het eerst noemt, ‘Über Gedichte; Ein Dialog’ (later ‘Das Gespräch über Gedichte’), bevat poëticale passages die hem aangesproken zullen hebben. Het is een fictief gesprek over poëzie tussen Clemens, die traditionele opvattingen over poëzie huldigt, en Gabriel, die het symbolisme vertolkt. Kovach schrijft in zijn dissertatie Hofmannsthal and symbolism dat Von Hofmannsthal hierin ‘makes his most explicit statement of Symbolist aesthetics.’ (Kovach 1985, p. 4). In het gesprek zegt Gabriel onder meer naar aanleiding van een gedicht waarin een beeld van zwanen voorkomt: [...] die Tiere [sind] die eigentlichen Hieroglyphen, [sie] sind [...] lebendige geheimnisvolle Chiffern, mit denen Gott unaussprechliche Dinge in die Welt geschrieben hat. Glücklich der Dichter, daß auch er diese götdichen Chiffern in seine Schrift verweben darf. (Von Hofmannsthal 1904, p. 13-14) Blijkens een brief aan Jo Landheer van 2 november 1924 heeft Boutens ook het verhaal ‘Ein Brief’ (1902) gelezen: Ja, de brief van Lord Chandos is een van de merkwaardigste prozastukken, die ik ooit gelezen heb, en zoo inlichtend in het begrijpen van v. Hofmannsthal zelf, vind je niet? (in NLMD) ‘Ein Brief’ is een andere belangrijke poëticale tekst van Von Hofmannsthal. Kovach schrijft hierover: ‘In a European context, the name of Hofmannsthal is associated above all with the crisis of language around the turn of the century, a crisis which found its classic expression in “Ein Brief”, the famous letter of Lord Chandos which Hofmannsthal wrote in 1902.’ (Kovach 1985, p. 47). ‘Ein Brief’ gaat vooral over het onvermogen van de briefschrijver Lord Chandos om samenhangend in taal te kunnen denken of schrijven. De passage in ‘Ein Brief’ waar de taalskepsis het duidelijkst naar voren komt is de volgende: ‘Mein Fall ist, in Kürze, dieser: Es ist mir völlig die Fähigkeit abhanden gekommen, über irgend etwas zusammenhängend zu denken oder zu sprechen.’ (Von Hofmannsthal 1907, p. 62). Het is opvallend dat Boutens juist twee belangrijke poëticale teksten van Von Hofmannsthal noemt waarin thema's als de onuitsprekelijkheid van de dingen en de ontoereikendheid van de taal centraal staan. Dit zijn eveneens aspecten die behoren tot Boutens' symbolistische poëtica, waarover Sötemann schreef: ‘Nooit [...] zal het hem - per definitie - gelukken te zingen of te spreken: ‘Zonder smet van taal of teeken’. Het hoogst bereikbare is ‘'t Lied dat alles bijna// zegt.’ (Sötemann 1985, p. 116). Er zijn in Boutens' lyriek tal van plaatsen te vinden waaruit blijkt dat de | |||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||
taal tekort schiet, zoals bijvoorbeeld: ‘Dat 'k u dit zingen kon/ Zoo, zonder woorden, als ik 't heb gevoeld’ (VZ, p. 113) en: ‘Het schoonst dat bleef onuitgezegd’ (VL, p. 883). In ‘Ein Brief’ ziet Chandos als ideale taal: ‘[...] eine Sprache, von deren Worten mir auch nicht eines bekannt ist, eine Sprache, in welcher die stummen Dinge zu mir sprechen’ (Von Hofmannsthal 1907, p. 76). Hiermee wil ik niet suggereren dat Boutens en Von Hofmannsthal exact dezelfde poëticale opvattingen hadden, maar de preoccupatie met de ontoereikendheid van de taal bij beide dichters duidt op een zekere verwantschap. | |||||||||||||||||||||
CorrespondentieNiet alleen kende Boutens het werk van Von Hofmannsthal, maar hij heeft ook met hem gecorrespondeerd. Aanvankelijk verliep het contact met Von Hofmannsthal via mevrouw Leembruggen. In een brief van 2 augustus 1923 schreef Boutens aan Frans Mijnssen: Mevrouw Leembruggen, de vriendin van von Hofmannsthal, heeft in overleg met mij H. [=Hofmannsthal, M.G.] voorgesteld hier a.s. October te komen lezen. Ik heb haar laten schrijven dat het bestuur van den Lettk. KringGa naar eind14 best enkele lezingen voor hem zou kunnen arrangeeren, wat zoo veel goedkooper uit komt dan een impressario. (in NLMD) Mevrouw Leembruggen-von Lieben, de dochter van een bankier uit München, was een goede kennis van Boutens. Ze was op vele feesten ter ere van Boutens aanwezig en zat zelfs meestal naast hem.Ga naar eind15 In het Letterkundig Museum worden twee brieven van Von Hofmannsthal aan Boutens bewaard. W. Blok vond deze brieven destijds in het exemplaar van Von Hofmannsthals Die Gedichte und kleinen Dramen (1911) dat Boutens moet hebben bezeten. De brieven zijn gedateerd 11 oktober en 17 november, zonder jaartal.Ga naar eind16 Beide brieven zijn verstuurd vanuit Bad Aussee in Oostenrijk, alwaar Von Hofmannsthal zijn buitenhuis had. De eerste brief heeft als aanhef ‘sehr geehrter Herr Doctor Boutens’. Von Hofmannsthal reageert hierin op Boutens' uitnodiging via mevrouw Leembruggen om naar Nederland te komen. Von Hofmannsthal schrijft onder meer: Frau v. Leembruggen hatte mir in August geschrieben, ihre gütige Gesinnung und das Interesse das Sie daran nehmen würden, mich nach Holland kommen zu sehen [...]. Wegens ‘schwierige u[nd] strenge Arbeit’ kan Von Hofmannsthal in de door Boutens voorgestelde maanden niet op reis, maar hij wil het contact wel in stand houden: Wenn nur diese Zeilen außer Ihrer freundlicher Vergebung noch etwas eintragen könnten, so würde ich erbitten, es sei eine directe Anknüpfung mit Ihrer Person. Vielleicht ergibt sich hieraus die spätere Verwirklichung der beiderseits freundlich gefassten Absichten. De tweede brief heeft als aanhef: ‘lieber Herr Boutens’. De toon is dus vriend- | |||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||
schappelijker geworden. Von Hofmannsthal schrijft: ich danke Ihnen aufs herzlichsten für Ihren so schönen und freundlichen Brief von 16 X. und hoffe daß ich bald irgendwo in Europa die Freude haben werde, Ihre persönliche Bekanntschaft zu machen. De genoemde brief van Boutens aan Von Hofmannsthal bevindt zich helaas niet in het Letterkundig Museum, noch in de archieven waar de brieven aan Von Hofmannsthal worden bewaard.Ga naar eind17 Uit deze brief blijkt dat Boutens Von Hofmannsthal in 1924 nogmaals heeft uitgenodigd om ‘in Holland vorzulesen’, maar Von Hofmannsthal kon hier wederom niet op ingaan. Pas in 1929 zouden de dichters elkaar voor de eerste maal spreken. | |||||||||||||||||||||
OntmoetingInternationale P.E.N.-congressen boden aan schrijvers gelegenheid om elkaar te ontmoeten. Boutens maakte hiervan veelvuldig gebruik. In een brief van 12 juni 1929 aan N.A. Donkersloot zet Boutens, die als gezegd voorzitter van de Nederlandse P.E.N.-club was, de doelstellingen van de P.E.N.-club helder uiteen: Het doel der P.E.N. Club [...] is het bevorderen van de vriendschapsbetrekkingen onder de schrijvers der verschillende landen, het wederzijdsch helpen en inlichten en het jaarlijksch samenkomen op een Internationaal Congres, waar uitwisseling van gedachten plaats heeft over allerlei onderwerpen de literatuur betreffende, (in NLMD) Uit zijn brieven blijkt dat Boutens in ieder geval ook P.E.N.-congressen in Parijs (1925), Berlijn (1926), Oslo (1928) en Warschau (1930) bezocht heeft. In 1924 werd hij gehuldigd door de P.E.N.-club in Londen. In 1931 werd het internationale P.E.N.-congres gehouden in Den Haag, waarbij Boutens de openingstoespraak hield (De Clerck 1969, p. 119-120). Tij dens de bezoeken van Boutens aan de internationale P.E.N.-congressen moeten verschillende ontmoetingen met buitenlandse schrijvers hebben plaats gevonden. Boutens hoopte reeds op het in Parijs gehouden congres in 1925 Von Hofmannsthal te ontmoeten, maar deze was niet aanwezig. Wel ontmoette hij bij die gelegenheid Paul Valéry.Ga naar eind18 Uiteindelijk zou Boutens Von Hofmannsthal in 1929 in Wenen ontmoeten, alwaar het zevende internationale P.E.N.-congres werd gehouden. Op 19 juni begon de reis.Ga naar eind19 Onderweg maakte hij een tussenstop in München. Daarvandaan stuurde hij op 22 juni 1929 een brief aan mevrouw Van Breugel, waarin hij schreef dat hij per telegram een uitnodiging had ontvangen om met Von Hofmannsthal te dineren.Ga naar eind20 Over de ontmoeting met Von Hofmannsthal schreef Boutens op een prentbriefkaart van 2 juli 1929 aan Jo Landheer: In achterstaand paleis van den vermoorden troonopvolger werd het P.E.N. congres geopend met redevoeringen van den bondspresident en den burgemeester. Op een intiem dinertje ontmoette ik v. Hofmannsthal en vrouw. Heel interessant, (in NLMD) | |||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||
Ill. 1: Voor - en achterzijde van prentbriefkaart van P.C. Boutens aan Jo Landheer van 2 juli 1929. Collectie NLMD
Ook nu was het mevrouw Leembruggen die betrokken was bij het contact tussen Boutens en Von Hofmannsthal. Aan Frans Mijnssen schreef Boutens uitvoeriger over het congres in een brief van 4 juli 1929: De deelnemers waren weer de gewone van altijd, en ook Weenen was slecht vertegenwoordigd. Schnitzler, hoor ik, is nog steeds onder den indruk van den noodlottigen dood zijner dochter, en buitendien zo schwerhörig dat hij bijna nergens meer komt. Ook Zweig heb ik niet gezien. Met v. Hofmannsthal en vrouw at ik op den dag der opening bij baronin v. OppenheimerGa naar eind21, een tante van Mevr. Na deze brief verstuurde Boutens nog enige briefkaarten waarin hij verslag deed van zijn Weense verblijf. Aan Herman Robbers schreef hij op een briefkaart van 14 juli 1929: ‘Aan het congres van den P.E.N. Club nam ik slechts van tijd tot tijd deel; ik had het druk met Weensche vrienden.’ (in NLMD). Op de dag na dit schrijven stierf Von Hofmannsthal. Boutens was diep onder de indruk, zoals blijkt uit zijn brief van 18 juli 1929 aan Jo Landheer: [Wij] zijn in de laatste dagen onder den verpletterenden indruk van de tragedie v. Hofmannsthal. Deze eerste ontmoeting en kennismaking vlak vóor den dood maakt dit mijn verblijf in Oostenrijk wel noodlottig onvergetelijk, (in NLMD) | |||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||
Ill.2: Dodenmasker van Hugo van Hofmannsthal, afgedrukt in Salzburger Chronik van 27 juli 1929. Collectie Freies Deutsches Hochstift, Hofmannsthal-Archiv, Frankfurt am Main
Niet lang daarna schreef hij ‘Doodenmasker voor Hugo von Hofmannsthal’.Ga naar eind22 Voor de titel kan hij zich hebben laten inspireren door afbeeldingen van het dodenmasker van Von Hofmannsthal die destijds in Oostenrijkse kranten werden afgedrukt.Ga naar eind23 In augustus keerde Boutens weer terug naar Nederland. Hij stuurde op 10 augustus 1929 vanuit Den Haag een aantal verzen aan de toenmalige redactiesecretaris van De gids H.T. Colenbrander voor de septemberaflevering.Ga naar eind24 Bij deze zending bevond zich waarschijnlijk ook ‘Doodenmasker’. | |||||||||||||||||||||
Het gedichtDoodenmasker voor Hugo von Hofmannsthal
Voor welke ontmoeting staat in 't eind gebouwd
Dit weidsch en wonderbaar beperkt tooneel
Dat onze jeugd al niet bevatten kon,
Den jong-opstandigen verbannen god
5[regelnummer]
Die zong zijn heimwee tot zoo hellen schal
Of ieder oogenblik de starre wand
Moest storten als een vlamverteerd gordijn
Voor zijn verschamelde geheimenis?...
En later toen bestorven onrust zich
10[regelnummer]
In eigen ziel als maatloozer plankier
Vereffende, waar allengs toegang won
Dit ongerijpt geslacht in travestie
Van andere eeuwen wijs en schoon getucht?...
Nog altijd wachten wij. Eén ding staat vast:
15[regelnummer]
Dit wilde spel, dit doellooze vertier,
Deze in zichzelf teruggeslangde jacht
Die niets behaalt dan duizlender versnelling,
Wat mag het anders zijn dan de achtergrond
Van 't wonder dat wij beiden?... Werd onze aandacht
20[regelnummer]
Niet tot beminde grondelooze ontroering,
Het zwijgen dat het onverschillig woord
In zijne naaktheid kleedt tot onzen knecht;
De eerlijke stilte rond ons overleg
Met dit klein leven waar ons hart opspringt
| |||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||
25[regelnummer]
Tot daad of groet waarvan wij zelfs niet weten
Of het een welkom of een afscheid is,
En met den dood die werd ons dus vertrouwd
Dat hij ons als sluipmoorder overvalt?...
En wat blijft mij van u uit deze onze eerste
30[regelnummer]
En laatste ontmoeting als uw zuiverst beeld?...
Ik zag in 't hart van uw verscheurde land
Een zomers bloeiend overschaduwd dal
Met schemerglimpen als verloren oogen
Waar zonlicht danste op weggesloten meer,
25[regelnummer]
En allerwegen praatten stemmen aan
Van blinde waatren tot een wijd gemurmel
Van goddelijke wanhoop, ingehouden
Verdicht tot uit zijn duistere genâ
Wat klare flonkerdroppels parelden.Ga naar eind25
Boutens' gedicht vormt het belangrijkste document waaruit blijkt dat hij zich afficheerde met Von Hofmannsthal. We hebben hier te maken met een uiterst gecompliceerd gedicht, zowel in syntactisch als in semantisch opzicht. Het staat in een traditie van symbolistische, hermetische poëzie. Van veel woorden is de betekenis niet direkt duidelijk, vaak is er sprake van ambigue betekenissen. Het gedicht bestaat uit 39 versregels, er is geen verdeling in strofes. Er is sprake van ‘blank verse’, rijmloze jambische pentameters. De vorm doet wat dat betreft denken aan sommige van Boutens' Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe. Op grond van de interpunctie zijn er zeven delen te onderscheiden, die elk bestaan uit een zin:
Er worden vijf vragen gesteld (in de zinnen I, II, IV, V en VI). Op deze vragen worden echter geen duidelijke antwoorden gegeven. Hiermee stuiten we al op een belangrijke thematiek van het gedicht: de onkenbaarheid van het aardse bestaan, het geheimzinnige en raadselachtige. Er is een aantal woordvelden te onderscheiden. Ga ik af op de titel, dan is een eerste woordveld ‘de dood’.Ga naar eind26 Het dodenmasker is een symbool van de uiterste grens tussen dood en leven. Het gaat in dit gedicht niet om de dood op zich, maar meer om de raadselachtigheid van de dood, het onverwachte toeslaan ervan. De dood is de schakel tussen het hier en nu en het generzijds, waarvan wij niets weten. Een ander belangrijk woordveld is ‘theater’.Ga naar eind27 Het leven hier en nu wordt beschreven in termen van het theater, conform de traditionele topos van de wereld als toneel. Een derde semantisch woordveld is ‘poëticaliteit’. Het gedicht bevat een aantal woorden die poëticaal geïnterpreteerd kunnen worden.Ga naar eind28 Tenslotte zijn er nogal wat woor- | |||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||
den te signaleren die wijzen op de notie congenialiteit. Het uitgangspunt van het gedicht wordt gevormd door een ‘wij-situatie’ (14, 19 en 25). Het woord ‘onze’ of ‘ons’ komt zeven maal voor (3, 19, 22, 23, 24, 27, 28). Er is sprake van een lyrisch ik (31) en een aangesproken ‘u’ (29, 30, 31). Het gedicht bevat een aantal opvallende tegenstellingen. Zo wordt het leven hier en nu gesteld tegenover een leven in een andere, hogere werkelijkheid. Het leven hier en nu wordt vaak in negatieve bewoordingen aangeduid: ‘Dit [...] beperkt tooneel’ (2), ‘Dit wilde spel, dit doellooze vertier,/ Deze in zichzelf teruggeslangde jacht’ (15-16) en ‘dit klein leven’ (24). De hogere werkelijkheid wordt niet genoemd, maar gesuggereerd (‘geheimenis’ (8), ‘wonder’ (19)). Deze verschillende werkelijkheden zijn gescheiden door een ‘starre wand’ (6). Deze dichotomie komt eveneens tot uiting in de formulering ‘uw verscheurde land’ (31). Een andere tegenstelling is het leven in jeugd en ouderdom hier versus het leven ginds in eeuwigheid, oftewel de tegenstelling tijdelijkheid versus eeuwigheid. In regels 3 en 4 wordt gesproken van ‘onze jeugd’ en de ‘jong-opstandigen verbannen god’. Tegenover de bezonnenheid van de ouderdom (9-10) staat het ‘ongerijpt geslacht’ (12), de onbezonnen en onrustige jeugd. Met behulp van de woordvelden kom ik tot de volgende interpretatie. Er is een lyrisch ‘ik’ dat zich afvraagt waarom wij in dit wereldse theater leven. Het levensraadsel, het geheim, is echter ondoorgrondelijk. Er is sprake van een jonge, opstandige, verbannen ‘god’ (4) die zó zong alsof hij het levensraadsel, de ‘geheimenis’ (8) kon ontraadselen, alsof hij de ‘starre wand’ (6) tussen het hier en nu en de hogere werkelijkheid kon doorbreken. Het woord ‘geheimenis’ is in dit verband belangrijk.Ga naar eind29 Deze zingende, jonge god interpreteer ik als een dichter. Met de aanduiding ‘onze jeugd’ (3) is mogelijk een groep van gelijkgestemden bedoeld. De scheiding, de ‘starre wand’ (6), tussen het hier en nu en de hogere werkelijkheid is echter niet op te heffen.Ga naar eind30 Het ‘zingen’ (5), het dichten, is het enige medium om de gesuggereerde hogere werkelijkheid te benaderen, deze blijft echter onbereikbaar. Het wonder of het onthullen van het geheim laat op zich wachten: ‘Nog altijd wachten wij.’ (14). De enige zekerheid in dit leven is de dood, daarna pas zal het geheim geopenbaard worden (14-19). Dat is het ‘wonder dat wij beiden’ (19). Het leven hier op aarde is daarvan slechts ‘de achtergrond’ (18). De levensloop van ‘jong’ en ‘ongerijpt’ naar oud en bezonnen wordt geschetst (3-13). Men is in de latere levensfase vertrouwder geraakt met de dood, maar toch komt de dood onverwacht: [...] den dood die werd ons dus vertrouwd
Dat hij ons als sluipmoorder overvalt?... (27-28)
De dood slaat uiteindelijk toe. Kennelijk is de aangesproken ‘u’ (29-30) gestorven. Het lyrisch ik vraagt zich af wat het ‘zuiverst beeld’ (30) is van de ‘eerste en laatste ontmoeting’ met de ‘u’. Het raadselachtige ‘antwoord’ hierop staat in de laatste negen regels van het gedicht (31-39). Daarin wordt een visionaire blik gegeven van een geheimzinnig symbolistisch landschap, in termen van licht en donker en de schemerige schakeringen daartussen. Opvallend zijn de vele adjectief-subjectief-constructies als ‘verscheurde land’ (31), ‘overschaduwd dal’ (32), ‘verloren oogen’ (33) en ‘weggesloten meer’ (34). Er is sprake van een ‘zomers bloeiend overschaduwd dal’ (32) in ‘uw verscheurde land’, waar zonlicht weerkaatst op een ‘weggesloten meer’ (34) en waar ‘blinde waatren’ | |||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||
(36) zijn. In deze passage spelen poëticale woorden als ‘stemmen’ (35) en ‘gemurmel’ (36) een belangrijke rol. Boutens heeft deze watermetafoor vaker gebruikt, bijvoorbeeld in ‘Beken’ (‘Iedere kloof heeft eigen/ Water met eigen stem;/ Het water daalt, de stemmen stijgen:/ Woorden die vloeien zonder klem’ (VL, p. 97)) en in de ‘Vijftiende strofe’ van Andries de Hoghe (‘achter het bedwelmend klaatren van uw ranke stem/ ruischen de sferen en der stilten tijdelooze slaap/ in zijn afgronden keert zich om en gaat te murmlen aan’ (VL, p. 1058)). Centraal staat hier de thematiek van de onkenbaarheid van het levensraadsel, het ondoorgrondelijke geheim. Hiertoe heeft de mens in het hier en nu geen toegang, men kan er hooguit naar verlangen. Op aarde kan men slechts een glimp, een vage ‘schemerglimp’, opvangen van het hogere. Het woord ‘Verdicht’ (38) verwijst naar het dichten en het gedicht. De dichter - men kan hier aan Von Hofmannsthal denken - heeft uit de chaos van deze wereld, ‘een wijd gemurmel/ Van goddelijke wanhoop’, enige parels weten te verdichten. Het enige wat men hier op aarde heeft zijn ‘wat klare flonkerdroppels’ die parelen uit ‘zijn duistere genâ’ (38-39), waarbij ‘zijn’ vermoedelijk verwijst naar het ‘gemurmel’ (36). De parelende flonkerdroppels zijn te interpreteren als gedichten. Ook deze metafoor komt meer voor bij Boutens, zoals in de ‘Ode aan Sapfo’ (‘Weinig losse parelen uit het halssnoer,/ Dofgestolde tranen van hel verlangen (VL, p. 426)) en de ‘Zeventiende strofe’ van Andries de Hoghe (‘Weinige zuivre ge-/ regene parelen/ die voor den glans uwer/ oogen niet kwijnen’ (VL, p. 1060)).Ga naar eind31 | |||||||||||||||||||||
Enige parallellen bij Von HofmannsthalAlhoewel sommige passages uit ‘Doodenmasker’ sterk doen denken aan de voorgeschiedenis van de ontmoeting - vooral de regels ‘En wat blijft mij van u uit deze onze eerste/ En laatste ontmoeting als uw zuiverst beeld?...’ (29-30) - heeft Boutens met ‘Doodenmasker’ geen geversifieerd verslag willen schrijven van de gebeurtenissen in Wenen. Het gedicht valt niet te reduceren tot een anekdote. Veeleer heeft Boutens een gedicht geschreven over de raadselachtigheid van het bestaan en het onverwachte toeslaan van de dood. De plotselinge dood van Von Hofmannsthal zal eerder aanleiding tot het dichten van dit vers geweest zijn. Boutens heeft zich voor de thematiek mogelijk laten inspireren door Von Hofmannsthals oeuvre, want bij hem komen de thema's dood, geheim, theater en taal meer dan eens voor. Ik wil daarom tenslotte enige aandacht besteden aan enkele verbanden tussen ‘Doodenmasker’ en Von Hofmannsthals werk. Alhoewel de toneelmetafoor een oude metafoor is, kan het gedicht toch óók verwijzen naar het vele theater dat Von Hofmannsthal geschreven heeft, bijvoorbeeld Das kleine Welttheater (1903) en Das Salzburger große Welttheater (1922). Ook Von Hofmannsthal maakte in zijn funeraire gedichten gebruik van de toneelmetafoor.Ga naar eind32 In ‘Auf den Tod des Schauspielers Hermann Müller’ spreekt hij van ‘Die fürchterliche Bühne Wirklichkeit’ (Von Hofmannsthal 1986, p. 75). In ‘Prolog zu dem Buch “Anatol”’ staat: Also spielen wir Theater,
Spielen unsre eignen Stücke,
Frühgereift und zart und traurig,
Die Komödie unsrer Seele (Von Hofmannsthal 1986, p. 60)
| |||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||
De dood als personificatie is eveneens een traditionele beeldspraak die men bij Von Hofmannsthal kan vinden, onder meer in Der Tor und der Tod en Jedermann. Anna Balakian heeft erop gewezen dat Von Hofmannsthal wel ‘Der Dichter des Todes’ genoemd werd. De dood ‘is his chief preoccupation.’ (Balakian 1977, p. 143). Zij verbindt deze thematiek met het Europese symbolisme en citeert ter illustratie de volgende regels van Von Hofmannsthal: ‘Der Tod ist überall: mit unsern Blieken/ Und unsern Worten decken wir ihn zu’. Naast deze traditionele parallellen wil ik nog wijzen op de thematiek van het geheim die bij Von Hofmannsthal voorkomt, bijvoorbeeld in het gedicht ‘Weltgeheimnis’. In ‘Verse zum Gedächtnis des Schauspielers Josef Kainz’ staat: O Unrast! O Geheimnis, offenkundiges
Geheimnis menschlicher Natur! O Wesen,
Wer warest du? O Schweifender! O Fremdling!
[...]
Geheimnisvolles Leben! Dunkler Tod! (Von Hofmannsthal 1986 p. 80).
Hier is, net zoals in ‘Doodenmasker’, sprake van de combinatie van de dood en het geheimzinnige van het bestaan. Herman Wolf schreef in een uitvoerig artikel over Von Hofmannsthal in Groot Nederland in 1917 over ‘een geheimzinnig vermoeden van een groot, benauwend geheim’ bij Von Hofmannsthal (Wolf 1917, p. 200). Voorts schreef hij: Thans beseft de dichter deze wrange waarheid: dat het Leven, het ‘Andere’, zich niet openbaart aan hem, die als vreemdeling en avonturier de onthulling van haar geheimen en haar schoonheid opeischt. Hij moet leeren inzien, dat het ware leven eeuwig voor hem moet blijven een nooit te ontsluieren geheim [...]. (Wolf 1917, p. 209, cursivering van mij). Ook Wolf wijst hier dus weer op de thematiek van het geheim. Voor de verwerking van dit thema door Boutens kan verwezen worden naar Sötemanns interpretatie van ‘Het geheim’ (Sötemann 1985, p. 203-216). In het laatste gedeelte van ‘Doodenmasker’ (31-39) meen ik een allusie te herkennen aan Von Hofmannsthals gedicht ‘Erlebnis’, waarvan ik hier het eerste gedeelte citeer: Mit silbergrauem Dufte war das Tal
Der Dämmerung erfüllt, wie wenn der Mond
Durch Wolken sickert. Doch es war nicht Nacht.
Mit silbergrauem Duft des dunklen Tales
5[regelnummer]
Verschwammen meine dämmernden Gedanken,
Und still versank ich in dem webenden,
Durchsichtgen Meere und verließ das Leben.
Wie wunderbare Blumen waren da
Mit Kelchen dunkelglühend! Pflanzendickicht,
10[regelnummer]
Durch das ein gelbrot Licht wie von Topasen
In warmen Strömen drang und glomm. Das Ganze
War angefüllt mit einem tiefen Schwellen
| |||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||
Schwermütiger Musik. Und dieses wußt ich,
Obgleich ichs nicht begreife, doch ich wußt es:
15[regelnummer]
Das ist der Tod. Der ist Musik geworden [...]
(Von Hofmannsthal 1986, p. 19).
Zoals eerder gezegd vond Boutens dit een mooi gedicht.Ga naar eind33 Er zijn vooral parallellen te vinden tussen de laatste negen regels van ‘Doodenmasker’ (31-39) en ‘Erlebnis’. In beide gedichten is sprake van een dal. ‘Dämmerung’ (2) valt in verband te brengen met het ‘overschaduwd dal’ (32) in ‘Doodenmasker’. In Von Hofmannsthals dal spelen net als in ‘Doodenmasker’ licht (‘ein gelbrot Licht’ (10)) en water (‘[d]urchsichtgen Meere’ (7)) een rol. In ‘Erlebnis’ wordt gesproken van ‘wunderbare Blumen’ (8), het dal in ‘Doodenmasker’ is ‘bloeiend’ (32). Het ‘tiefen Schwellen/ Schwermütiger Musik’ (12-13) doet denken aan de murmelende stemmen in regels 35-36 van ‘Doodenmasker’. Bovendien hebben beide gedichten de dood als thema. Ook de vorm van de gedichten komt overeen, bij ‘Erlebnis’ is eveneens sprake van rijmloze jambische pentameters. Voor een uitvoeriger vergelijking tussen ‘Doodenmasker’ en ‘Erlebnis’ is hier geen plaats. | |||||||||||||||||||||
BesluitBoutens interesseerde zich wel degelijk voor de culturele en literaire actualiteit en verwerkte die ook in zijn poëzie. Een voorbeeld hiervan is zijn hommage aan Hugo von Hofmannsthal. Boutens heeft werk van Von Hofmannsthal in zijn bibliotheek gehad, hij correspondeerde met Von Hofmannsthal en heeft hem ontmoet. Als voorzitter van de Nederlandse P.E.N.-club reisde Boutens bovendien heel Europa af, van Londen tot Parijs en van Wenen tot Praag, en ontmoette daarbij schrijvers van internationale faam. De bewaarde documenten hieromtrent hebben het een en ander aan het licht gebracht over zijn literair-sociaal gedrag en de inhoud van het gedicht. Alhoewel hier slechts één gedicht en één relatie nader bekeken is, kunnen in Boutens' oeuvre meerdere expliciete verwijzingen naar literatoren en kunstenaars van rond de eeuwwisseling gevonden worden. Dit biedt perspectieven voor nader onderzoek. Aansluitend op recente publicaties van Peperkamp, Fokkema en Van Halsema zou ik willen pleiten voor het uitdiepen van de vraag naar de relatie tussen Boutens' oeuvre en de contemporaine Europese culturele en literaire context. In zijn werk duiken onder meer de namen op van Oscar Wilde, Leopold Andrian, Novalis, Alfred Bruce Douglas, Verlaine, Baudelaire, Paul Valéry, Dante Gabriel Rossetti, Jan Toorop en Willem van Konijnenburg. Boutens was niet alleen beïnvloed door het Franse symbolisme, er zijn ook lijnen te trekken naar de Engelse, Duitse en Oostenrijkse literatuur. Boutens wilde zich kennelijk afficheren met congeniale auteurs uit heel Europa. Boutens' verzen zouden meer geïnterpreteerd moeten worden in het licht van hun cultuur- en literairhistorische context. Via documentaire bronnen is meer te weten te komen over wat hij zoal las, welke literaire reizen hij maakte en wie hij daarbij ontmoette. Ook Boutens' voormalig boekenbezit en zijn rol in literaire instituties als de P.E.N.-club en de Vereeniging van Letterkundigen behoeven nader onderzoek. Eerst dan zou Boutens' positie in het nationale en internationale literaire veld bepaald kunnen worden. Betrekken we voornoemde contextuele informatie in de bestudering van het gecompliceerde en omvangrijke oeuvre van Boutens dan zal diens veelzijdige dichterschap scherper in beeld komen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||
|
|