Nederlandse Letterkunde. Jaargang 1
(1996)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 355]
| |||||||||||||||||
Agloval en de compilator
| |||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||
geheel zonder dat hij noemenswaardige avonturen beleeft. Het blijft bij loutere vermeldingen tot het moment dat hij werkelijk mag optreden, en ook dan is zijn rol ondergeschikt aan die van Perceval. Zijn personage is uitsluitend gecreëerd als schakel tussen de trilogie en PercevalGa naar eind3. Een Middelnederlandse vertaling in verzen van de Oudfranse prozacyclus (Lanceloet - Queeste vanden Grale - Arturs Doet) is bewaard in een handschrift dat in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage wordt bewaard onder signatuur 129 A 10Ga naar eind4. Dit handschrift bevat naast de Lancelotcyclus nog zeven andere romans die tussen de delen van de trilogie zijn ingevoegd, twee vóór de Queeste (PerchevaelGa naar eind5 en MoriaenGa naar eind6) en vijf erna (achtereenvolgens Die Wrake van Ragisel, Die Ridder metter Mouwen, Walewein ende KeieGa naar eind7, Lancelot en het hert met de witte voet, Torec). Het geheel staat bekend als de Lancelotcompilatie. In de versvertaling van de Lancelotcyclus bleef de voor de prozaroman kenmerkende entrelacementstructuur behouden, terwijl de zeven ingevoegde romans alle staan in de traditie van de klassieke Arturroman-in-verzen, waarin per verhaal slechts een episode uit het leven van één ridder wordt verteld. Drie van deze romans zijn vertalingen/bewerkingen van Oudfranse versromans (de Perchevael, de Wrake en de TorecGa naar eind8); een vierde (Lanceloet en het hert met de witte voet) is een bewerking van een Oudfrans laiGa naar eind9; voor de overige drie is een dergelijk verband (nog) niet aangetoond, ze zijn wellicht oorspronkelijk Middelnederlands. De invoeging van de zeven afzonderlijke romans tussen de delen van de Lancelotcyclus verraadt een streven naar eenheid; er is een poging gedaan om een nieuw, min of meer samenhangend geheel te smeden. Dat streven blijkt al uit de keuze van de romans: uitsluitend Arturromans, en in de meeste speelt Walewein een hoofdrol (van de Perchevael is zelfs alleen het Walewein-deel gebruiktGa naar eind10). Het blijkt ook uit de plaats van invoeging; de teksten zijn niet zomaar in willekeurige volgorde ingevoegd, maar er is bijvoorbeeld op gelet dat de teksten waarin Perceval een belangrijke rol heeft werden ingevoegd vóór de Queeste, de tekst waarin deze held sterft. Verder zijn alle romans onderling aaneengeschakeld door middel van overgangsformules aan het eind van elke tekst. In sommige gevallen is een hechter verband aan te wijzen: halverwege de Queeste wordt vooruitgewezen naar de Wrake, de eerste roman die na de Queeste volgt, en terugverwezen naar de Perchevael; in de Moriaen wordt op verschillende plaatsen terugverwezen naar de voorafgaande Lanceloet. Ingrijpender zijn de structurele veranderingen: in de Wrake en de Perchevael zijn aantoonbaar episoden toegevoegd, waardoor de structuur gecompliceerder wordt en meer overeenkomt met de entrelacementstructuur van de omringende LancelotcyclusGa naar eind11 en bovendien de inhoud beter bij de omringende tekst aansluit (alleen bij deze teksten is vergelijking mogelijk met het Franse origineel en (fragmenten van) de Middelnederlandse vertaling). Van alle genoemde ingrepen staat vast dat ze direkt samenhangen met de vervaardiging van handschrift 129 A 10. Dankzij deze ingrepen is de Lancelotcompilatie geen gewone verzameling Arturteksten; de verzameling zou in menig opzicht als cyclus gekwalificeerd kunnen worden, een nieuwe, unieke Lancelotcyclus, uitgebreid met zeven delen, waarvan drie wellicht oorspronkelijk MiddelnederlandsGa naar eind12. Terug naar Agloval. In de Lancelotcompilatie blijkt zijn rol aanzienlijk uitgebreid ten opzichte van de Oudfranse Lancelotcyclus. Die uitbreiding moet zeker voor een deel (en misschien wel helemaal) worden toegeschreven aan de compilator, degene die het verhalencomplex samenstelde en ingreep in de afzonderlijke | |||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||
teksten om de onderlinge samenhang te bevorderenGa naar eind13. Hij moet degene zijn die Agloval na de introductie van Perceval aan het hof nog regelmatig laat optreden als verbindende schakel tussen Lanceloet, Perchevael, Moriaen en Queeste. Hij doet dat door in het slot van de Lanceloet een episode toe te voegen waarin Perceval en Agloval hun land heroveren en vervolgens herhaaldelijk, in verschillende teksten, naar die episode te verwijzen. De verhaaldraad van Agloval heeft echter een raadselachtig verloop. De episode waarin hij en Perceval hun land heroveren is verloren gegaan met de bladen die in het handschrift ontbreken aan het eind van de Lanceloet (de lacune komt hierna nog ter sprake). Het eerste dat daarna over hem vernomen wordt, is dat hij in het land gebleven is dat Perceval en hij samen heroverd hebbenGa naar eind14. Met deze verwijzing begint de Perchevael na het ontbrekende slot van de Lanceloet. Vervolgens treedt Agloval, in de tweede helft van de Perchevael, ineens weer op als hij zich samen met een aantal andere ridders aanmeldt, deze keer om Walewein te gaan zoeken, die na een ruzie woedend het hof verlaten heeftGa naar eind15. Tussen het bericht dat Agloval was achtergebleven in het door hem en Perceval heroverde land en dit optreden wordt niets over hem meegedeeld; zijn plotselinge aanwezigheid aan het hof blijft onverklaard. En het blijft niet bij een vermelding van zijn naam; Agloval krijgt hierna zijn rol in een aantal door de compilator aan de Perchevael toegevoegde avonturen. In de na de Perchevael volgende Moriaen speelt Agloval zelfs een hoofdrol als de vader van de titelheldGa naar eind16. Als Moriaen na lang zoeken eindelijk zijn vader vindt, die zich samen met Perceval heeft teruggetrokken bij een kluizenaar, doet Agloval hem verslag van zijn daden sinds hij Moriaen verwekt heeft bij een Moorse prinses. In dat relaas vertelt hij ook hoe Perceval en hij met veel moeite hun land heroverd hebbenGa naar eind17; na hun terugkeer hebben ze onderdak gekregen bij de kluizenaar - Agloval is kennelijk niet in het heroverde land gebleven. Tenslotte wordt halverwege de QueesteGa naar eind18 nog een keer verwezen naar dezelfde episode. Deze keer is het Perceval die zijn tante vertelt dat hij en Agloval hun land heroverd hebben en dat Agloval daar gebleven is. Drie verwijzingen naar één-en-dezelfde episode, die op een zeker moment is toegevoegd aan het slot van de Lanceloet. Mogelijk had die episode nog een ander belang, maar in elk geval geschiedde de toevoeging ook ten behoeve van de samenhang binnen de compilatie, daar er vervolgens in drie opeenvolgende teksten naar verwezen wordt. Maar de verwijzingen spreken elkaar tegen en de eerste verwijzing, in de Perchevael, wordt bovendien binnen die tekst al tegengesproken door de onverwachte aanwezigheid van Agloval aan het hof, terwijl hij toch volgens de mededeling aan het begin van de Perchevael was achtergebleven in het door hem en zijn broer heroverde land - Slordigheid van de compilator? Dat lijkt hier niet de goede verklaring; het ligt niet erg voor de hand dat iemand toevoegingen verzint om de eenheid bevorderen en vervolgens bij de uitvoering van die toevoegingen zo gedachteloos te werk gaat dat ze juist het tegendeel bewerken. Het ontbreken van verwijzingen zou beter verklaarbaar zijn dan het zo zorgvuldig aanbrengen van verkeerde verwijzingen. Is er een andere verklaring? Er is in elk geval een andere benadering mogelijk van hetzelfde probleem. Arturiste en keltologe Maartje Draak, die als eerste een zeer uitvoerige codicologische en paleografische beschrijving gaf van handschrift 129 A 10 (in 1954), kwalificeerde het handschrift aanvankelijk als ‘goedkoop spoedwerk’ vanwege de slechte kwaliteit van het perkament en de volle pagina's | |||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||
(drie kolommen à 61 regels per bladzijde), vrijwel zonder decoratie, geschreven door vijf kopiisten (die waarschijnlijk gelijktijdig aan het werk waren)Ga naar eind19. Die kwalificatie deed het handschrift niet voldoende recht. In 1985 toonde Draak aan dat er was geëxperimenteerd bij de vervaardiging van het handschrift: de Perchevael, die nu volgt na de afbrekende Lanceloet, moet in een eerder stadium ingevoegd geweest zijn in die tekstGa naar eind20. Dat was gebeurd tijdens het afschrijven van de Lanceloet, zodanig dat de al geschreven Perchevael geheel in de omringende Lanceloet opgenomen werd. Kennelijk werd de PerchevaelVervolgens losgesneden, van de Lanceloet werd weer een geheel gemaakt, en de Perchevael werd tussen de Lanceloet en de Queeste ingevoegd. De voornaamste getuige voor deze gang van zaken is een blad waarop ooit het einde van de Perchevael gevolgd werd door tekst van de LanceloetGa naar eind21. Het punt waar de Perchevael oorspronkelijk was ingevoegd in de Lanceloet valt dankzij dit blad nu nog precies vast te stellen. Echter, de Perchevael past daar niet; de tekst sluit in zijn huidige samenstelling niet aan bij de Lanceloet op het punt waar hij oorspronkelijk was ingevoegd. Draak signaleerde dit probleem zonder er een oplossing voor te weten. De volgende die het handschrift aan een grondig onderzoek onderwierp, was de codicoloog Jan Willem KleinGa naar eind22. Hij vond de oplossing voor het gesignaleerde probleem en stelde vast dat de Perchevael niet alleen verplaatst was, maar ook was veranderd van codicologische samenstelling. De tekst had oorspronkelijk, geheel volgens de regel van het handschrift, bestaan uit twee quinio's (katernen van vijf dubbelbladen). Bij de verplaatsing was het eerste katern vervangen door een ternio (katern van drie dubbelbladen). Een ander probleem was dat van het tekstverlies aan het eind van de LanceloetGa naar eind23. Naar de omvang ervan kon alleen geraden worden op grond van vergelijking met de Oudfranse tekst, maar wat betreft de toevoegingen van de compilator (de episode van het herwonnen land en misschien nog wel meer) kon geen enkele schatting gemaakt worden. Ook voor dit probleem vond Klein de oplossing; zijn onderzoek wees uit dat aan het slot van de Lanceloet precies drie bladen ontbraken. Volgens Klein was de samenstelling van het handschrift op deze plaats aanvankelijk als in Schema I.
Schema I
Het tiende Lanceloet-katern werd gevolgd door twee Perchevael-katernen, die weer gevolgd werden door het katern waarin de Queeste begint op het vierde blad; alle betrokken katernen waren quinio's. Het slot van de Lanceloet was verdeeld over de laatste twee katernen, het begon op het laatste blad van de Perchevael (de vier kolommen die leeggebleven waren na het einde van die tekst), en het liep door op de eerste drie bladen van het katern waarin de Queeste begon. De Perchevael maakte in dat stadium niet als afzonderlijke roman deel uit van de compilatie, maar was opgenomen in de Lanceloet als een episode van die tekst. Aangenomen moet wor- | |||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||
den dat die invoeging een definitieve status had, want de katernen waar het nu om gaat waren al voorzien van rubricatie en penwerk op het moment dat de tekst verplaatst werd. De verplaatsing ging ten koste van zware ingrepen. Het slot van de Lanceloet werd losgesneden van de Perchevael en van de Queeste, en de vier bladen werden naar voren gehaald, zodat de Lanceloet weer een geheel vormde. Maar dat ging niet zomaar. Op het eerste van de vier bladen (voorheen het laatste blad van de Perchevael) stond nog het slot van de Perchevael, dat de twee eerste kolommen vulde; die tekst werd geradeerd en over de rasuur werden het slot van de Lanceloet en het tiende katern, die oorspronkelijk een sluitend geheel vormden, opnieuw met elkaar verbonden d.m.v. twee kolommen nieuw verzonnen tekst. Het gehele eerste katern van de Perchevael werd vervangen door een nieuw (een ternio)Ga naar eind24. Aan het eind van de Perchevael moest het slot weer aangevuld worden: op een nieuw blad werd de tekst die oorspronkelijk twee kolommen van ± 61 regels gevuld had, opgeklopt en uitgesmeerd over vier kolommen van ± 40 regels. Aan het katern waarin de Queeste begint ontbraken nog de eerste drie bladen. Zeer waarschijnlijk tegelijk met de verplaatsing van de Perchevael werd de Moriaen ingevoegd, die een plaats kreeg tussen de Perchevael en de QueesteGa naar eind25. De Moriaen werd zo geschreven dat de tekst een quinio en drie losse bladen vulde; de drie losse bladen werden toegevoegd aan het Queeste-katern op de plaats die oorspronkelijk werd ingenomen door het slot van de Lanceloet. Het resultaat was de toestand zoals die nu nog is, en die er zó uitziet: zie Schema II.
Schema II
Van de vier naar voren gehaalde bladen met het slot van de Lanceloet is alleen het eerste (voorheen het laatste blad van de Perchevael) bewaard gebleven. Dat blad is nu als elfde blad toegevoegd aan het tiende katernGa naar eind26. De Perchevael bestaat nu uit een nieuwe ternio en een oorspronkelijke quinio; daarna volgt een quinio met de tekst van de Moriaen en die tekst eindigt op het derde blad van de quinio waarin de Queeste begint. Zeer aannemelijk is dat de vier bladen met het slot van de Lanceloet samen met de ternio van de Perchevael weer een quinio moesten vormenGa naar eind27. Nu kunnen op basis van de reconstructie van de twee onderscheiden fasen in het ontstaan van het handschrift de inconsequenties in de verhaaldraad van Agloval verklaard worden. Het tweede Perchevael-katern werd niet vervangen bij de verplaatsing; het optreden van Agloval in dat katern is dus oorspronkelijk, en zijn afwezigheid in het eerste katern is dat niet. De episode van het herwonnen land, die was opgenomen in het slot van de Lanceloet, volgde na de Perchevael. De oorspronkelijke toestand was dan: Lanceloet - Perchevael - slot Lanc. (+ ep. herwonnen land) - Queeste | |||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||
In deze toestand is geen enkele strijdigheid te bespeuren in de Agloval-draad: nadat hij Perceval bij zijn moeder heeft opgehaald (Lanceloet) bleef Agloval in de Perchevael kennelijk een rol spelen (ook in het oorspronkelijke eerste katern, getuige zijn aanwezigheid in het tweede katern); pas na afloop van de Perchevaelveroverden Perceval en hij hun verloren land, waar Agloval achterbleef terwijl Perceval terugkeerde; dat komt weer mooi overeen met de verwijzing in de Queeste waar Perceval zijn tante vertelt dat Agloval in hun land is gebleven. Vervolgens wordt de Perchevael uit de Lanceloet losgesneden, van samenstelling veranderd en verplaatst, de Lanceloet wordt van de Queeste losgesneden, en de Moriaen wordt (waarschijnlijk tegelijkertijd) ingevoegd: Lanceloet (+ ep. herwonnen land) - Perchevael - Moriaen - Queeste Het verplaatste slot met de episode van het herwonnen land gaat nu vooraf aan de Perchevael. In de Perchevael is het eerste katern vervangen; het nieuwe katern begint met een verwijzing naar de episode van het herwonnen land. In dit herschreven katern komt Agloval verder niet meer voor, maar nog wel in het tweede katern, dat niet herschreven werd. De ingevoegde Moriaen borduurt voort op de toestand zoals die nu is aan het eind van de Perchevael: Perceval en Agloval hebben hun land heroverd (Lanceloet); van Agloval werd weliswaar gezegd dat hij daar gebleven is (begin Perchevael), maar nu is hij kennelijk weer terug (tweede helft Perchevael), en inmiddels met zijn broer beland bij een kluizenaar (Moriaen), waar zijn zoon Moriaan hem vindt. Het is een gebrekkig verband; aan de ooit zo subtiel ingevoegde verwijzing in de Queeste heeft de compilator bij al deze wijzigingen waarschijnlijk helemaal niet meer gedacht. Met de resultaten van het codicologisch onderzoek blijkt het mogelijk het onstaan in fasen van de Lancelotcompilatie te reconstrueren en vast te stellen dat de compilator door uitbreiding van de verhaaldraad van Agloval oorspronkelijk een hecht verband creëerde tussen Lanceloet, Perchevael en Queeste. Zijn bemoeienissen bleven niet beperkt tot Agloval; die verhaaldraad is vooral gekozen als de meest illustratieve voor de gevolgen van de besproken ingrepen in het handschrift. Zeker een derde van de Perchevael in de compilatie bestaat uit toevoegingen van de hand van de compilator. In twee reeksen van ingevoegde episoden laat hij niet alleen Perceval optreden naar het model van de Lanceloet en in gezelschap van zijn broer Agloval, maar ook andere ridders. Onder hen moeten naast Perceval en Agloval zeker ook Lancelot en Hector oorspronkelijk gezorgd hebben voor een hecht verband met de omringende Lanceloet; van de verhaaldraden van de laatste twee resteren nog slechts losse einden in het tweede Perchevael-katern, terwijl de verhaaldraad van Perceval oorspronkelijk een ander verloop gehad moet hebben. Al die losse einden en strijdigheden in de diverse verhaaldraden kunnen nu verklaard worden door de ingrepen in de samenstelling van het handschrift. Onverklaard blijft echter de reden waarom die ingrepen plaatshadden. Wat bezielde de compilator? Wat voor reden was er om een zo zorgvuldig gecreëerd verband weer helemaal los te peuteren, teksten te verplaatsen en gedeeltelijk te herschrijven, terwijl dat in menig opzicht geen verbetering inhield? Een zo drastische ingreep lijkt om een dwingende reden te vragen. Als de verplaatsing van de Perchevael inderdaad samenviel met de invoeging van de Moriaen, ligt het voor de hand daar een verklaring te zoeken. Een oorzakelijk | |||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||
verband tussen de invoeging van de Moriaen en de verplaatsing van de Perchevael is echter nog niet bevredigend aangetoondGa naar eind28. Verhaaltechnisch lijkt er zelfs geen enkel bezwaar tegen om de Moriaen in te voegen na het slot van de Lanceloet, zonder dat daarvoor de Perchevael verplaatst hoefde te worden. De compilator had dan kunnen volstaan met het lossnijden van het slot van de Lanceloet (alleen de drie eerste bladen van het katern waarin de Queeste begint) en het herschrijven van dat slot, zodanig dat de Moriaen erachter zou passen - een veel eenvoudiger operatie dan die welke heeft plaatsgevondenGa naar eind29. Een feit is dat alle andere romans zijn ingevoegd tùssen de delen van de trilogie, en dat de Perchevael daarop de enige uitzondering vormdeGa naar eind30. In dat opzicht betekende het een aanpassing dat de Perchevael werd losgemaakt uit de Lanceloet en achter die tekst geplaatst. Het lijkt een magere verklaring voor een zo ingrijpende verandering, vooral omdat er ook na verplaatsing van de Perchevael een duidelijk verschil bleef in de mate waarin de verschillende romans geïntegreerd zijn in het geheelGa naar eind31, maar voorlopig is het de meest acceptabele. Wonderlijk blijft dat het slot van de Lanceloet (vier bladen) kennelijk niet herschreven werd, terwijl van de Perchevael het hele eerste katern (tien bladen) herschreven moest worden. De verplaatsing bracht natuurlijk hoe dan ook de noodzaak met zich mee om de Perchevael aan te passen aan de nieuwe omgeving. De draden die oorspronkelijk uit de Lanceloet waren meegevlochten in de Perchevael om daarna weer keurig aan te sluiten bij het slot van de Lanceloet, moesten verwijderd of tenminste gewijzigd worden nu de Perchevael na de Lanceloet volgde. Misschien was de overweging dat de Perchevael tòch al herschreven moest worden voldoende om het slot van de Lanceloet dan maar zo te laten; er lijkt in elk geval bij het herschrijven van het eerste katern rekening gehouden te zijn met de vier losse bladen van dat slot, die met de ternio weer een complete quinio konden vormen. Welke goede verklaring er misschien nog gevonden wordt voor de ingreep, het valt te betreuren dat met die ingreep een hoogstwaarschijnlijk zeer knap staaltje van tekstintegratie voorgoed verloren ging. Het kan voor degene die dat staaltje leverde nauwelijks een genoegen geweest zijn om zijn werk weer ongedaan te maken, en dat verklaart dan misschien mede het kennelijke gebrek aan aandacht waarmee de tweede invoeging geschiedde. Het verschil tussen de twee fasen is zelfs zo grootGa naar eind32 dat de gedachte aan twee personen zich opdringt: degene die ervoor zorgde dat de Perchevael volledig geïntegreerd werd in de Lanceloet, moet wel erg gedesillusioneerd geweest zijn om de tekst er vervolgens zo achteloos achter te plakken, terwijl van een tweede figuur gemakkelijker valt aan te nemen dat hij minder acht sloeg op de door zijn voorganger gelegde verbandenGa naar eind33. Naarmate het codicologisch en filologisch onderzoek vordert, wordt langzaam het beeld duidelijker van het gefaseerde ontstaan van de Lancelotcompilatie; wellicht wordt dat beeld nog eens zo helder dat ook met zekerheid vastgesteld kan worden waarom één en ander geschiedde. | |||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||
|
|