Nederlandse Letterkunde. Jaargang 1
(1996)– [tijdschrift] Nederlandse Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 277]
| |
Boerekermis van Lukas Rotgans
| |
[pagina 278]
| |
Een geheel andere positie neemt de auteur van ‘Boerekermis’ in; hij is slechts de gedistingeerde, wat afstandelijke toeschouwer, zoals duidelijk blijkt uit de aanhef van het gedicht: My lust het jaarfeest van de buurt eens af te maalen,
De dertelheden van de landtjeugt op te haalen
En d'oude gryzaarts, krom en dronken, in dien staat
Met waggelende schreên te volgen langs de straat.
De wat hooghartige distantie van de auteur heeft in de 18e eeuw de populariteit van het geschrift niet in de weg gestaan. Ook de onverbiddelijke afwijzing van overheden en kerk van het ‘losbandige, onkuise, godslasterlijke en verwerpelijke kermisgedoe’Ga naar eind5 heeft de waardering ervan niet geschaad. Hoe verhevener en dwingender het ideaal, des te sterker is vaak de behoefte om er eens even van ontheven te zijn. In het autoritaire 16e eeuwse Spanje smulde men van de schelmenroman, 150 jaar later genoten niet alleen de dorpelingen, maar ook de geletterden in de streng calvinistische Nederlanden, van de ‘boerekermis’ in Maarsseveen. Zowel de schelmenroman als het ‘kermis-epos’, bieden de gelegenheid om de dagelijkse zorgen even opzij te zetten en binnen te treden in een ‘mundus inversus’, een omgekeerde wereld, waarin om ondeugd gelachen mag worden en waar de deugdzaamheid wordt bespot. Om de epische verteltrant nog eens te benadrukken heeft Rotgans het gedicht verdeeld in twee boeken. Inhoudelijk is daar nauwelijks reden toe, hoogstens is het geweld in het tweede boek wat venijniger. De nauwkeurige weergave van kleding, gedrag en gebeurtenissen maakt het bonte verhaal voor geïnteresseerden in de geschiedenis en gebruiken van de 18e eeuw zeer informatief, bijvoorbeeld als de schrijver ziet: ‘in 't naderkomen’: De landtjeugd handt aan handt spanneeren, opgetooit
Met witte huiven, net gestreken en geplooit.
De haarnaaldt stak in 't hoofdt. de keten van koraalen
Blonk om den rossen hals, om met meer zwier te praalen.
De zilvre sleutelreeks, en beugeltas, daar by....Ga naar eind6
De knaapen, die hun' rijdt in 's meesters dienst besteeden
Verscheenen aan heur zy, versiert en opgeschikt
Met broeken om de kuit met linten toegestrikt.Ga naar eind7
In 1968 verscheen voor het eerst een geannoteerde uitgave van de ‘Boerekermis’, ingeleid en van meer dan 650 aantekeningen voorzien door L. StrengholtGa naar eind1. De annotatie was uitvoerig, omdat veel 17e en 18e eeuwse woorden en zinspelingen niet meer onmiddelijk duidelijk zijn. In een aantal gevallen bleek het ook Strengholt niet mogelijk om met zekerheid de betekenis van een uitdrukking te achterhalen, zoals bijvoorbeeld in de strofe, waarin de vrouw van de schoenlapper de auteur als volgt aanspreekt: Maar, heerschap, zieje wel wat meisjes dat daar danssen
In 't zesje by de deur? kyk eens ter degen toe.
Je ziet een jonge meidt, zy springt en wordt niet moe.
| |
[pagina 279]
| |
Dat is de dochter van den drost in boerekleeren.Ga naar eind8
Ik herinner mij, dat Strengholt geruime tijd in de literatuur op zoek is geweest naar een parallel, die mogelijk licht zou kunnen werpen op de uitdrukking ‘in 't zesje by de deur’. Uit de annotatie bij regel 1187 blijkt echter, dat deze moeite niet werd beloond: ‘het is mij niet duidelijk wat hier bedoeld wordt; denken we aan een dansgroep van zes personen, dan lijkt dat weersproken te worden door het vervolg, waarin we lezen dat het bewuste meisje met één jongen danst; is “zesje” de naam voor een bepaald gedeelte van de ruimte waarin het jonkspel gehouden wordt?’ Voor zover Strengholt kon nagaan, zijn nadere gegevens over hetzij een dans, hetzij een ruimte die men destijds ‘het zesje’ genoemd zou kunnen hebben, in de Nederlandse literatuur van de 17e en 18e eeuw niet te vinden. Onlangs ontdekte ik, bij toeval, dat in Spanje tot op vandaag een dans bestaat die ‘los seis’ (de zes) wordt genoemd - het Spanje waarmee de Nederlanden tot ver in de 17e eeuw zo nauw in contact zijn geweest. Bovendien bestaan er aanwijzingen, dat de oorsprong van dit Spaanse ‘zesjer’ heel goed in diezelfde 17e eeuw zou kunnen liggen. De muziek, waarop ‘los seis’ wordt gedanst, blijkt namelijk te klinken als de muziek van Antonio Vivaldi (± 1675 tot ± 1741), de dansers gaan gekleed als 17e eeuwse pages. De dans wordt beschreven in ‘La tesis de Nancy’ van de Spaanse schrijver Ramón J. SenderGa naar eind9. De roman vertelt de geschiedenis van een Amerikaans meisje dat romaanse talen studeert en voor haar doctoraalscriptie een jaar in Andalusië doorbrengt. Nancy, de hoofdpersoon in het boek, beschrijft in een brief aan haar vriendin Betsy de dans als volgt: ‘Welnu, de “zes” zijn fascinerend. Hoewel ze de zes worden genoemd, zijn ze met z'n tienen of twaalven. En op Sacramentsdag, met Kerst en op de dag van de Glorieuze Beweging (het feest van de opstand van de nationalisten) gaan ze naar de kathedraal en dansen met castagnetten, dat het een lust is. Het zijn kinderen aangekleed als pages uit de 17e eeuw, met hun hoeden en hun kant...Ga naar eind10’. De suggestie ligt voor de hand dat we bij Rotgans met een soortgelijke groepsdans te maken hebben. Dat zich bij een groepsdans wisselende paren vormen, is niet ongebruikelijk. De omstandigheid dat - zowel voor ‘het zesje’ als voor ‘los seis’ - telkens een even aantal dansers wordt genoemd, zou kunnen wijzen in de richting van dansparen; en dat: ‘een jonge boer, noch glat van kin, en zonder haren, bekleedt haar slinke zy, en leidt haar met de handtGa naar eind12’ is daarmee niet in tegenspraak. De aandacht, die Rotgans in het vervolg van het verhaal juist aan dit ene paar schenkt, lijkt geheel te passen in zijn opzet om het gedrag van de dorpers - ook in de manier waarop een vrijer zijn lief op de kermis tegemoet treedt - te hekelen. De auteur tekende welbewust, zoals Strengholt in zijn inleiding opmerkte, ‘de ongebondenheid van het feest’. |
|