Nederlandse Taalkunde. Jaargang 1
(1996)– [tijdschrift] Nederlandse taalkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
* Complementen van modale werkwoorden
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0 InleidingIn de generatief-syntactische literatuur over modale werkwoorden worden gewoonlijk twee soorten modale interpretaties onderscheiden: de epistemische en de deontische (of root) interpretatie. Een voorbeeld:Ga naar voetnoot1
Het modale werkwoord moeten heeft in de deontische interpretatie betrekking op het subject van de zin: het schrijft een verplichting toe aan het subject. In de epistemische interpretatie heeft moeten geen betrekking op het subject van de zin (Jan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft geen plicht in (1b)), maar op de waarheidswaarde van een propositie: hier duidt moeten aan dat het zeer waarschijnlijk is dat Jan op zijn werk is. Het inzicht dat een modaal werkwoord wel of niet betrekking kan hebben op het subject van de zin is de basis van vrijwel alle generatief-syntactische analyses van de ambiguïteit van modale werkwoorden (zie bijvoorbeeld Hofmann 1966, Ross 1969, Jackendoff 1972 en Klooster 1986). Het belangrijkste doel van dit artikel is te laten zien dat modale werkwoorden meer dan tweevoudig ambigu zijn en dat subject-georiënteerdheid slechts een van de parameters is die een rol spelen in deze ambiguïteit. De tweede parameter is de aard van het syntactische complement van het modale werkwoord. Modale werkwoorden in het Nederlands zijn, als het gaat om de aard van het complement van modale werkwoorden, interessant, omdat ze anders dan bijvoorbeeld hun Franse en Engelse equivalenten niet-werkwoordelijke complementen toestaan. Zowel in de traditionele grammatica (ANS; Geerts et al. 1984) als in de generatieve grammatica (Vanden Wyngaerd 1994) worden deze complementen geanalyseerd als slechts schijnbaar niet-werkwoordelijk: er zou altijd een begrepen of verzwegen infinitief in deze zinnen aanwezig zijn. In paragraaf 2 wordt betoogd dat een dergelijke analyse niet houdbaar is. De selectie-restricties die een modaal werkwoord oplegt aan zijn niet-werkwoordelijk complement lijken op het eerste gezicht complex en chaotisch, maar kunnen worden gevangen in één simpele generalisatie: het complement moet een zogenaamde begrensde tralie denoteren, in de meeste gevallen een schaal van 0 tot en met 1. Paragraaf 3 laat dit zien en biedt tevens een verklaring voor het bestaan van deze selectie-restrictie. Het soort schaal dat het complement aanduidt, blijkt vervolgens de tweede bepalende factor voor de interpretatie van het modale werkwoord. In de conclusie in paragraaf 4 wordt ten slotte betoogd dat de klassieke generatief-syntactische analyse van modale ambiguïteit in termen van theta-rol toekenning niet gehandhaafd kan worden. Een uitgewerkte alternatieve syntactische analyse zou dit artikel te lang maken (zie Barbiers (1995) voor zo'n analyse). Daarom wordt hier volstaan met een indicatie van de eisen waaraan een alternatieve syntactische analyse dient te voldoen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 PolariteitstransitieNaast de twee lezingen genoemd in de inleiding kan een modaal werkwoord nog minstens één andere interpretatie hebben.Ga naar voetnoot2
Deze indirect-deontische interpretatie (zie Feldman 1986, Klooster 1986, Brennan 1993) verschilt van de direct-deontische omdat moeten hier niet subject-georiënteerd is. De plicht om op zijn werk te zijn rust niet op Jan, van de stand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van zaken Jan is dan op zijn werk wordt gezegd dat die noodzakelijk of verplicht is. Stel dat we Jan willen verrassen met een afscheidsborrel, dan kunnen we zin (2) in deze interpretatie gebruiken om een van de organisatoren op te zadelen met de plicht ervoor te zorgen dat Jan op zijn werk is op de dag dat de afscheidsborrel plaatsvindt. Dit type lezing is beter te onderscheiden in een zin als (3):
Zin (3) bevat geen zinsdeel waaraan een plicht of noodzaak wordt toegeschreven. Toch betekent deze zin dat het verplicht of noodzakelijk is dat het werk gebeurt. Met de parameter [± subject-georiënteerd] kan de direct-deontische lezing onderscheiden worden van de indirect-deontische lezing en de epistemische lezing, maar het verschil tussen de laatste twee lezingen kan niet worden uitgedrukt in termen van subject-oriëntatie. Dit verschil kan wel worden gemaakt met behulp van het begrip polariteitstransitie, een begrip dat Ter Meulen (1990) heeft geïntroduceerd voor de analyse van bepaalde aspectuele werkwoorden. Ter Meulen betoogt dat in de interpretatie van aspectuele werkwoorden zoals beginnen polariteitstransitie een rol speelt: het gebruik van beginnen in Jan begon te lachen veronderstelt dat er een fase is waarin Jan niet lacht en een overgang naar een fase waarin Jan wel lacht.
Mijn stelling is nu dat in de niet-epistemische, dat wil zeggen in de direct- en indirect- deontische lezingen van modale werkwoorden polariteitstransitie een cruciale rol speelt, terwijl in de epistemische lezing geen polariteitstransitie wordt verondersteld. Polariteitstransitie speelt overigens in de interpretatie van modale werkwoorden niet precies dezelfde rol als in de interpretatie van aspectuele werkwoorden. Bij aspectuele werkwoorden vindt de overgang van een fase waarin iets niet het geval is naar een fase waarin iets wel het geval is daadwerkelijk plaats, terwijl modale werkwoorden zeggen dat zo'n overgang verplicht, gewenst, mogelijk is. De transitie hoeft in het geval van modalen niet strikt temporeel te zijn: het kan ook een transitie zijn in de kennis van de spreker. De bewering dat polariteitstransitie cruciaal is in de interpretatie van modale werkwoorden kan om te beginnen gestaafd worden met het voorbeeld in (4), waarin een statisch werkwoord is ingebed onder het modale werkwoord:Ga naar voetnoot3
De eerste twee interpretaties veronderstellen een fase waarin Jan geen auto heeft: moeten drukt hier uit dat een fase waarin Jan geen auto heeft moet overgaan in een fase waarin Jan wel een auto heeft. Dat is de bedoelde polariteitstransitie. De epistemische lezing veronderstelt geen polariteitstransitie: de spreker gelooft vast dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jan een auto heeft, en het kan best zo zijn dat Jan heel zijn leven al een auto heeft gehad. Dat dit verschil tussen de eerste twee interpretaties en de derde interpretatie echt bestaat kan worden aangetoond met een test uit Zwicky en Sadock (1975). Als zin (4) wordt nevengeschikt met de ontkenning van de propositie die is ingebed onder moeten, dat wil zeggen met de ontkenning van Jan heeft een auto, dan levert dat een contradictie op in de epistemische lezing, maar niet in de twee andere lezingen:
Als het juist is dat de deontische lezingen een polariteitstransitie veronderstellen maar de epistemische lezing niet, verwachten we dat een zogenaamd individual-level predicaat ingebed onder een modaal werkwoord de deontische lezingen doet verdwijnen. Het karakteristieke van een individual-level predicaat (zie Carlson 1977) is immers dat het een permanente, onveranderlijke eigenschap van een object aanduidt. Er is dan geen fase waarin het object de eigenschap aangeduid door het predicaat niet heeft, en daarom kan er ook geen overgang zijn van een negatieve fase naar een fase waarin het object die eigenschap wel heeft. Het is inderdaad zo dat inbedding van een individual-level predicaat onder een modaal werkwoord alleen de epistemische lezing toelaat:Ga naar voetnoot4
Het belang van een polariteitstransitie kan ook worden gedemonstreerd met een perfectief complement. Als het perfectieve complement wordt geïnterpreteerd als verwijzend naar een gebeurtenis in het verleden wordt de epistemische lezing afgedwongen, terwijl de deontische lezingen mogelijk zijn wanneer het perfectieve complement wordt geïnterpreteerd als verwijzend naar een gebeurtenis in de toekomst.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als Jan gisteren zijn kamer heeft opgeruimd, dan blijft het voor altijd waar dat Jan op die dag zijn kamer heeft opgeruimd. Dat Jan zijn kamer heeft opgeruimd wordt als het ware een permanente eigenschap van Jan die niet meer kan veranderen. Aldus wordt een polariteitstransitie onmogelijk gemaakt en de epistemische interpretatie afgedwongen. Als echter het perfectieve complement verwijst naar een toekomstige stand van zaken, zoals in (7b), dan maakt dit het mogelijk te veronderstellen dat Jan zijn kamer op het moment dat (7b) wordt gezegd nog niet heeft opgeruimd. Nu is er wel een polariteitstransitie mogelijk en daarom heeft (7b) de twee deontische interpretaties. De classificatie van modale interpretaties is samengevat in de tabel in (8):
Deze tabel laat zien dat er twee semantische parameters zijn met elk twee opties. Dit levert vier verschillende modale interpretaties op. Drie ervan hebben we reeds gevonden, de vierde (aangeduid met een vraagteken in (8)) wordt besproken in paragraaf 3.3. De aanwezigheid van een polariteitstransitie in de interpretatie van een modale zin wordt bepaald door het syntactische complement van het modale werkwoord. Om dit te kunnen aantonen moeten we eerst kijken naar de eigenschappen van niet-werkwoordelijke complementen van modale werkwoorden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Niet-werkwoordelijke complementenDe centrale stelling van deze paragraaf is dat modale werkwoorden in het Nederlands een niet-werkwoordelijk complement toestaan zolang dit complement voldoet aan de semantische selectie-restrictie die het modale werkwoord oplegt. Deze stelling is controversieel. Zowel in de traditionele grammatica (ANS; Geerts et al. 1984:558) als in de generatieve grammatica (Vanden Wyngaerd 1994:65-68) wordt aangenomen dat modale werkwoorden alleen een werkwoordelijk complement kunnen hebben.Ga naar voetnoot5 In gevallen waarin dit schijnbaar niet zo is, zou er een verzwegen infinitief aanwezig zijn. Vanden Wyngaerd stelt voor de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
variant zonder gaan in (9a) en de variant zonder hebben in (9b) te analyseren als het resultaat van infinitief-deletie op het niveau van de Fonologische Vorm (PF): op alle niveaus van syntactische representatie inclusief Logische Vorm (LF) zou gaan/hebben aanwezig zijn.
Zo'n analyse heeft zekere voordelen. Ze maakt bijvoorbeeld de generalisatie mogelijk dat modale werkwoorden in het Nederlands, Engels en Frans altijd een verbaal complement selecteren. Ook kan met deze analyse worden volgehouden dat modale werkwoorden geen accusatief naamval toekennen: in (1b) zou een pizza accusatief naamval ontvangen van hebben. Dit zou verklaren waarom modale werkwoorden niet passief kunnen worden gemaakt: werkwoorden die geen accusatief casus toekennen kunnen nooit in het passief voorkomen. Als het empirisch domein wordt uitgebreid blijkt deze analyse echter niet houdbaar. Er zijn twee soorten niet-werkwoordelijke complementen van modale werkwoorden te onderscheiden. We beginnen met small clause complementen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1 Small clause complementenEr zijn gevallen waarin de infinitief-deletie analyse het noodzakelijk maakt om aan te nemen dat er een complexe verbale constructie in plaats van een basaal werkwoord als gaan, hebben of zijn is gedeleerd:
De zinnen in (10) kunnen niet het resultaat zijn van PF-deletie van gaan of zijn: als deze zinnen worden aangevuld met gaan of zijn krijgen ze een andere betekenis, en PF-deletie kan geen invloed hebben op de betekenis. De zinnen in (10) zouden misschien wel het resultaat kunnen zijn van deletie van een passiefconstructie:
De zinnen in (11) betekenen hetzelfde als de zinnen in (10). Een probleem voor een dergelijke analyse is echter dat in de zinnen in (10) geen door-bepaling kan voorkomen en in de zinnen in (11) wel. Dit is een probleem, want als worden gedaan in de zinnen in (10) aanwezig zou zijn op alle niveaus van syntactische representatie behalve PF, dan zouden de zinnen in (10) ook een door-bepaling moeten kunnen bevatten. Zoals (12c) laat zien is het niet noodzakelijk dat met de deletie van worden gedaan tevens de door-bepaling wordt gedeleerd. Het contrast tussen (12d) en (12e) suggereert eveneens dat worden gedaan niet aanwezig is in de syntactische representatie van de zinnen in (10).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een tweede argument tegen PF-deletie vormen gevallen als (13), waarvoor geen werkwoord kan worden gevonden dat gedeleerd kan zijn:
In de derde plaats zijn er gevallen waarin gaan niet gedeleerd kan worden:
Een vierde argument tegen PF-deletie is het volgende. De PF-deletie-analyse voorspelt dat een modale zin die alle modale lezingen besproken in paragraaf 1 toestaat, deze lezingen behoudt na deletie van de infinitief. Immers, of de infinitief nu wel of niet gedeleerd is, op het niveau van interpretatie (LF) zijn de zinnen identiek. Deze voorspelling blijkt onjuist: een modale zin zonder infinitief kan geen epistemische interpretatie hebben (om de epistemisch interpretatie van (15a) saillanter te maken is het materiaal tussen de haakjes toegevoegd):
De afwezigheid van een epistemische lezing is een algemene eigenschap van zinnen waarin een modaal werkwoord een niet-werkwoordelijk complement heeft. Op grond van deze argumenten tegen een PF-deletie-analyse is het redelijk te concluderen dat het complement van het modale werkwoord in de relevante gevallen niet-werkwoordelijk is. Verder is het aannemelijk dat we hier te maken hebben met small clause complementen. Zoals bekend (zie Hoekstra 1984) kunnen small clause PPs niet geëxtraponeerd worden. Hetzelfde geldt voor het PP-complement van een modaal werkwoord:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Nominale complementenModale werkwoorden in het Nederlands kunnen ook een nominaal complement kiezen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor de voorbeelden in (17a,b) is het moeilijk, zo niet onmogelijk om een geschikt werkwoord te vinden dat gedeleerd is. Voor de voorbeelden in (17c,d) zou gesuggereerd kunnen worden dat de werkwoorden hebben en doen hier gedeleerd zijn:
Wat onder een dergelijke analyse echter een raadsel blijft is waarom in (17c) doen wel gedeleerd kan worden als een plas het object van doen is, maar niet als een ingewikkelde truc het object van doen is, waarom er een contrast is tussen een koekje moeten hebben en een koekje kunnen hebben waar het gaat om de deleerbaarheid van hebben, en waarom er een contrast is tussen een ingewikkelde truc moeten doen en een ingewikkelde truc kunnen doen als het gaat om de deleerbaarheid van doen. Om al deze restricties op deletie te vangen zou deleerbaarheid van de infinitief afhankelijk gemaakt moeten worden van (i) het modale werkwoord, (ii) het object van het ingebedde werkwoord, (iii) bepaalde combinaties van modaal werkwoord en object van het ingebedde werkwoord.
Een veel eenvoudigere analyse van (17c,d) zou zijn dat een koekje, een ingewikkelde truc en een plas het direct object van het modale werkwoord zijn. In zo'n geval vallen de feiten in (17c,d) te verklaren uit de semantische selectie-restrictie die moeten en kunnen aan hun complement opleggen. In zijn deontische lezingen heeft moeten betrekking op behoeften of noden, vandaar dat een plas en een koekje wel het object van moeten kunnen zijn, maar een ingewikkelde truc niet. Daarentegen heeft kunnen betrekking op vaardigheden of capaciteiten, en daarom kan kunnen wel een ingewikkelde truc, maar niet een koekje of een plas selecteren. In deze laatste analyse worden modale werkwoorden met een nominaal complement als transitieve werkwoorden beschouwd. Dit roept de vraag op waarom de modale werkwoorden in de zinnen in (17) de gebruikelijke testen voor transitieve werkwoorden niet doorstaan. De zinnen in (17) kunnen niet gepassivizeerd worden, en het participium van modale werkwoorden kan niet als prenominale modificeerder optreden van hun object. Twee voorbeelden:
Het is echter bekend uit de literatuur (Lees 1960, Chomsky 1965, Rooryck 1995) dat transitiviteit geen voldoende voorwaarde is voor de mogelijkheid tot passivizatie. Veel statische transitieve werkwoorden kunnen niet in het passief voorkomen. Ook kan het participium van een statisch werkwoord veelal niet optreden als de prenominale modificeerder van zijn object. In (20) wordt dit getoond voor het werkwoord kennen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omdat modale werkwoorden evenzeer statisch zijn ligt het voor de hand hun gedrag op deze testen toe te schrijven aan hun staticiteit. Er is geen reden om aan te nemen dat de modale werkwoorden in de zinnen in (17) niet transitief zijn. Een laatste argument tegen de PF-deletie analyse van modale werkwoorden met een niet-werkwoordelijk complement is gebaseerd op de zinnen in (21):
Als stiletto's in (21b) onderliggend het object zou zijn van een (gedeleerde) infinitief, dan zou deze infinitief gegeven de betekenis van (21a,b) hebben of bezitten moeten zijn. In (21b) is stiletto's het oppervlakte-subject, want het komt overeen in getal met het finiete werkwoord. Dat betekent dat stiletto's verplaatst moet zijn vanuit de objectspositie van het gedeleerde werkwoord naar de subjectspositie van de matrixzin. Deze verplaatsing is alleen mogelijk als het gedeleerde werkwoord ergatief of passief is. Werkwoorden als hebben en bezitten hebben echter geen ergatieve of passieve variant:
Zin (21b) kan evenmin afgeleid zijn van (21c) door deletie van hebben: in (21b) is er congruentie tussen stiletto's en mogen, terwijl in (21c) stiletto's hebben congrueert met mag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Conclusie - over raising en controleOp grond van bovenstaande argumenten kunnen we veilig concluderen dat modale werkwoorden in het Nederlands een niet-werkwoordelijk argument kunnen selecteren. Deze conclusie maakt een sterk argument mogelijk tegen de traditionele generatieve analyse van de ambiguïteit van modale werkwoorden in termen van controle en raising (zie bijvoorbeeld Hofmann 1966, Ross 1969, Perlmutter 1970, Klooster 1986). Deze traditionele analyse kan als volgt worden samengevat. In de direct-deontische interpretatie kent het modale werkwoord een theta-rol toe aan zijn subject. Dit subject controleert het PRO-subject van het onder het modale werkwoord ingebedde werkwoord. In de epistemische interpretatie kent de modaal geen theta-rol toe aan het subject, het subject is onderliggend het subject van de ingebedde infinitief en wordt verplaatst naar de matrix-subject-positie. Zo wordt in deze analyse het inzicht uitgedrukt dat het modale werkwoord subject-georiën- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teerd is in de direct-deontische interpretatie maar niet in de epistemische interpretatie.Ga naar voetnoot6 Zoals al eerder werd opgemerkt heeft een modaal werkwoord met een niet-werkwoordelijk small clause complement geen epistemische interpretatie:
De semantische relatie tussen de DP Jan en de PP in de regering kan op twee manieren worden uitgedrukt. (i) De basispositie van DP is [spec,PP], en DP wordt verplaatst naar [spec,IP] (= raising), of (ii) PRO staat in [spec,PP] en wordt gecontroleerd door de DP Jan in [spec,IP] (= controle). De tweede optie valt echter af. Zoals reeds is aangetoond door Stowell (1981) kan het subject van een small clause complement geen PRO zijn. We bevinden ons nu in de volgende situatie. In de traditionele analyse komt een raising-structuur overeen met de epistemische interpretatie en een controlestructuur met een deontische interpretatie. Modale werkwoorden met een small clause complement moeten geanalyseerd worden als een raising-structuur, maar staan geen epistemische interpretatie toe, precies het omgekeerde van wat de raising-controle analyse voorspelt.Ga naar voetnoot7
Paragraaf 2 kan als volgt worden samengevat: (i) modale werkwoorden in het Nederlands selecteren zowel niet-werkwoordelijke als werkwoordelijke complementen; (ii) het niet-werkwoordelijke complement kan nominaal zijn of een small clause; (iii) niet-werkwoordelijke complementen blokkeren de epistemische interpretatie; (iv) het verschil tussen de epistemische en de direct-deontische interpretatie kan niet gemaakt worden in termen van raising en controle. We zijn nu zover dat we de semantische selectie-restricties die modale werkwoorden aan hun complement opleggen nader kunnen beschouwen. Deze op het eerste gezicht complexe restricties blijken te kunnen worden samengevat in één eenvoudige generalisatie. Dit is op zichzelf natuurlijk weer een sterk argument tegen de infinitiefdeletie-analyse. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Semantische descriptie van het complement van modale werkwoorden3.1 Adjectivale complementenIn de vorige paragraaf werd aangetoond dat niet-werkwoordelijke complementen alleen maar deontische interpretaties kunnen hebben. In paragraaf 1 werd uiteengezet dat in de twee deontische interpretaties een polariteitstransitie een cruciale rol speelt. Anders dan de epistemische interpretatie veronderstellen de deontische interpretaties een fase waarin de onder het modale werkwoord ingebedde propositie onwaar is en een overgang naar een fase waarin die propositie waar moet, mag, kan zijn. Dit leidt tot de verwachting dat individual-level adjectieven niet kunnen voorkomen als complement van een modaal werkwoord, omdat individual-level predicaten geen overgang van onwaar naar waar toestaan: de karakteristieke eigenschap van individual-level predicaten is dat als ze gelden voor een object op een moment t1, dan zijn ze geldig voor dat object op elk willekeurig tijdstip t. Deze verwachting is juist, zoals de voorbeelden in (24a,b) illustreren. Dit blijkt echter niet in te houden dat stage-level predicaten, die een tijdelijke eigenschap aanduiden, altijd als complement van een modaal werkwoord kunnen optreden. Slechts een deelverzameling van de stage-level predicaten kan dat, zoals de zinnen in (25) laten zien.
We hebben daarom een fijner onderscheid dan de tegenstelling individual-level - stage-level nodig. Mijn stelling is dat een complement van een modaal werkwoord moet voldoen aan de selectie-restrictie in (26).
In modale contexten is de begrensde tralie meestal een lineair geordende verzameling met 0 als laagste en 1 als hoogste waarde. Voor het doel van dit artikel volstaat een informele benadering van deze selectie-restrictie en van de notie begrensde tralie.Ga naar voetnoot8 De selectie-restrictie kan gedemonstreerd worden aan het voorbeeld in (25a). Het adjectief leeg in (25a) introduceert een volumeschaal en een waarde op die schaal waarvoor [de fles leeg] onwaar is op het tijdstip aangeduid door moet, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de matrixtijd. De schaal loopt van 0 leeg (= vol) via tussenliggende waarden (bv. half leeg) naar 1 leeg (= leeg). Voorbeelden van andere adjectieven die eenzelfde type schaal introduceren zijn vast, los, open, dicht.
Zin (25a) is een zinvolle uiting op het tijdstip aangeduid door het modale werkwoord als α in De fles is α leeg een van de waarden van 0 tot 1 heeft maar niet 1 zelf. De volumeschaal wordt direct afgebeeld op een tijdsschaal, want één en dezelfde fles kan niet tegelijkertijd de waarde 0 en een andere waarde hebben. De interpretatie van De fles moet leeg verloopt nu als in (28). De verschillende stappen in (28) kunnen worden beschouwd als cognitieve operaties op de informatie die de zin verschaft. Met tmatrix wordt bedoeld de tijd die aangeduid wordt door het finiete werkwoord moet.
Stap 1 is gemotiveerd door Grice's coöperatieprincipe (Grice 1975). Als een hoorder de fles moet leeg verneemt neemt hij aan dat de spreker coöperatief is en dat de fles niet leeg is op het moment van spreken. Door deze ontkenning van ‘de fles is nu leeg’ krijgt de hoorder alle waarden die de fles nu kan hebben op de leeg-heidsschaal, namelijk alle waarden van 0 tot 1 maar niet 1 zelf. Dat is stap 2. Als de hoorder concludeert dat de fles α leeg is, dan weet hij dat de waarde van de fles op de leegheidsschaal moet stijgen van α naar 1, want leeg introduceert een lineair geordende verzameling, die de eigenschappen antisymmetrie en transitiviteit bezit. Anders gezegd, doordat leeg een waarde aanduidt op een begrensde lineair geordende verzameling, is de hoorder in staat de richting waarin de waarde moet veranderen ondubbelzinnig af te leiden. Het is verleidelijk om te denken dat het vaststellen van de richting waarin de waarde moet veranderen in De fles moet leeg alleen maar mogelijk is dankzij het feit dat leeg het eindpunt van de schaal aanduidt. De waarden die de fles dan kan hebben op het spreekmoment liggen allemaal links van het eindpunt, en derhalve is er slechts één richting mogelijk. De vraag is daarom wat er gebeurt als de waarde die de fles moet krijgen op de leegheidsschaal niet samenvalt met het eindpunt van die schaal, zoals in (29):
Als de ontkenning van half leeg zou betekenen ‘elke andere waarde op de schaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
behalve ½’, dan zou het niet langer mogelijk zijn de richting waarin de waarde moet veranderen ondubbelzinnig af te leiden: de huidige waarde zou kunnen liggen tussen 0 en ½ of tussen ½ en 1. In het eerste geval zou de fles leger moeten worden en in het tweede geval voller. Het is echter niet zo dat de ontkenning van half leeg alle waarden behalve ½ selecteert. Dit wordt duidelijk als we nagaan wat zin (29b) precies betekent. De leegheidsschaal is cumulatief: als een fles half leeg is dan impliceert dat ook dat er een kwart, een achtste enzovoort van de fles leeg is. Een zin als (29b) selecteert daarom alle waarden tussen 0 en ½ op de leegheidsschaal. Als (29b) wordt ontkend dan worden alle waarden tussen ½ en 1 geselecteerd: de bewering dat de fles niet half leeg is impliceert dat de fles ook niet voor driekwart of helemaal leeg is.Ga naar voetnoot9 Zoals gezegd wordt in de eerste stap in de interpretatie van modale zinnen de propositie ingebed onder het modale werkwoord ontkend (vgl. (28)). Ontkenning van de fles is half leeg maakt de waarden tussen 0 en ½ beschikbaar: de fles is vol of zit ergens tussen vol en half leeg. Doordat elke waarde tussen 0 en ½ geordend is ten opzichte van alle andere waarden tussen 0 en ½ is het ook hier mogelijk de richting van de verandering ondubbelzinnig vast te stellen. Als het juist is dat het complement van het modale werkwoord een waarde op een begrensde lineair geordende verzameling moet aanduiden (preciezer: een begrensde tralie), dan verwachten we dat twee typen adjectivale predicaten niet als het complement van een modaal werkwoord kunnen voorkomen: (i) predicaten die geen boven- of ondergrens introduceren, en (2) predicaten die helemaal geen schaal introduceren. De predicaten leuk, intelligent en lang zijn voorbeelden van het eerste type. Voor deze predicaten kan nog wel worden volgehouden dat ze een schaal introduceren, of op z'n minst dat ze schaalbaar zijn, maar geen van deze schalen heeft een bovengrens. In tegenstelling tot predicaten van het type leeg kunnen deze predicaten niet worden gemodificeerd door woorden die betrekking hebben op de hoogste waarde van de schaal: de zin Jan is half intelligent/lang/leuk kan niet worden geïnterpreteerd omdat we niet weten wat het betekent om helemaal intelligent, lang of leuk te zijn. Ontkenning van zulke predicaten heeft een heel ander effect dan ontkenning van predicaten van het type leeg. Ontkenning van leeg geeft precies de complement-set van waarden op de leegheidsschaal. Ontkenning van de genoemde individual-level predicaten doet dat echter niet: Jan is niet lang/intelligent/leuk splitst de betrokken schalen niet in een verzameling waarden voor α waarvoor Jan is α lang/intelligent/leuk waar is en een verzameling waarden voor α waarvoor deze zin onwaar is. Daardoor kan de hoorder de richting van de verandering op de schaal niet vaststellen. Een voorbeeld van het tweede type predicaten dat voorspeld wordt niet als complement van een modaal werkwoord te kunnen optreden is het stage-level predicaat beschikbaar. Zulke predicaten introduceren helemaal geen schaal. De zojuist besproken individual-level predicaten kunnen gemodificeerd worden door bijvoorbeeld erg, een beetje (erg intelligent, een beetje leuk), maar met beschikbaar is dat volstrekt onmogelijk (*erg!een beetje beschikbaar). Dit predicaat kan ook niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de comparatief optreden. Omdat dit predicaat geen lineair geordende verzameling introduceert kan het ook geen waarde op zo'n lineaire ordening aanduiden, en daarom kan het niet optreden als het complement van een modaal werkwoord. We hebben nu een verklaring voor de feiten in (24) en (25): het complement van een modaal werkwoord moet een waarde op een begrensde lineair geordende verzameling (eigenlijk: op een begrensde tralie) aanduiden, want alleen dan kan de hoorder de richting van de verandering op de schaal ondubbelzinnig afleiden. In het licht van deze verklaring is het contrast tussen de zinnen in (30) en die in (31) niet langer verrassend:
In tegenstelling tot individual-level predicaten in de stellende trap duiden dezelfde predicaten in de vergelijkende trap een begrensde lineair geordende verzameling aan. Dit kan het gemakkelijkst worden geïllustreerd met het voorbeeld in (31b). De relevante lineair geordende verzameling is weergegeven in (32):
Er is hier sprake van relatieve lengte, een ‘langer’-schaal. De laagste waarde van deze schaal is 0 langer, dat wil zeggen de absolute lengte x van het programma op het moment dat zin (31b) gezegd wordt. De hoogste waarde van de schaal is 1 langer: x+1 uur. De keuze van 1 als bovengrens is irrelevant: elke andere hoogste waarde kan gereduceerd worden tot 1. Een verschil tussen de comparatieven in (31a,c) en de comparatief in (31b) is dat de eerste niet exact specificeren hoeveel leuker het verhaal kan zijn en hoeveel intelligenter de programmamakers mogen zijn. Welke waarde hiervoor echter ook genomen zal worden, deze kan altijd functioneren als de hoogste waarde. Comparatieven voldoen derhalve aan de selectierestrictie in (26) en maken het mogelijk de richting van de verandering op de schaal ondubbelzinnig vast te stellen. Daarom kunnen comparatieven wel optreden als het complement van een modaal werkwoord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Andere niet-werkwoordelijke complementen3.2.1 PP-complementenDe voorspelling voor PP-complementen is dat PP's die een richting aanduiden als complement van een modaal werkwoord kunnen optreden, maar PP's die een plaats aanduiden niet. Een richtingsaanduiding heeft immers een vertrekpunt, een eindpunt, en een lineaire verbinding tussen die twee punten, maar een plaatsaanduiding heeft dat niet. Drie gevallen moeten worden onderscheiden: (i) een PP | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die alleen een richting kan aanduiden kan optreden als het complement van een modaal werkwoord (33a-c); (ii) een PP die zowel een plaats als een richting kan aanduiden, afhankelijk van het werkwoord waar hij een complement van is, kan onder een modaal werkwoord alleen maar een richting aanduiden (34a-c); een PP die alleen een plaats kan aanduiden kan niet als complement van een modaal werkwoord optreden (34a-c).
De zogenaamde ergatieve preposities en partikels, zoals uit en op in (36) (vgl. Den Dikken 1995), kunnen eveneens onder een modaal werkwoord worden ingebed als ze een begrensde tralie aanduiden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.2 Nominale complementenEen nominaal predicaat kan niet het complement van een modaal werkwoord zijn, want het introduceert geen begrensde tralie.
De gevallen besproken in paragraaf 2 waarin modale werkwoorden zich gedragen als statische transitieve werkwoorden vallen evenzeer onder de generalisatie in (26). De relevante voorbeelden zijn gegeven in (38).
De cruciale observatie is dat zin (38a) ongrammaticaal is als de negatie afwezig is. Als we aannemen dat in het geval van het werkwoord mogen in (38b) wel altijd (overt of covert) aanwezig moet zijn, dan hebben we de vereiste begrensde tralie: de schaal van niet tot wel heeft dezelfde eigenschappen als de begrensde lineair | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geordende verzamelingen die tot nu toe besproken werden.Ga naar voetnoot10 Het is blijkbaar zo dat als het complement van een modaal werkwoord geen begrensde tralie introduceert, de structuur gered kan worden door de niet-wel schaal toe te voegen.Ga naar voetnoot11 Voor nominale complementen die waarschijnlijk meer syntactische structuur hebben dan namen, zoals in de zinnen in (39), is de situatie ingewikkelder.
Dat indefiniete zelfstandig-naamwoordsgroepen wel als complement van een modaal werkwoord kunnen optreden is niet verrassend. Getallen vormen een lineair geordende verzameling en door de aanwezigheid van het indefiniete lidwoord in een zin als (39a) is de hoogste waarde van die verzameling 1. Zin (39a) wordt dan geïnterpreteerd als: Jan heeft geen (dat wil zeggen: 0) hond op moment t1 en deze waarde 0 moet veranderen naar 1 op enig moment t2. De verklaring voor het feit dat definiete zelfstandig-naamwoordsgroepen niet het complement van een modaal werkwoord kunnen zijn is dezelfde als voor namen: een definiete zelfstandig-naamwoordsgroep introduceert geen begrensde tralie. Zin (39b) kan op verschillende manieren worden verbeterd:
De ontkenning niet maakt zin (39b) goed, precies als bij namen en om dezelfde reden. Focusaccent op hond of het gebruik van een gefocust aanwijzend voornaamwoord maakt de zin ook goed. Zin (40b) betekent dat van een in de context gegeven verzameling dieren, Jan de enige hond uit die verzameling wil. Zin (40c) betekent dat Jan uit een gegeven verzameling van honden één bepaalde hond wil hebben. Wat hier aan de hand is, is dat focus een subset-superset relatie creëert. Deze inclusie-relatie geeft de vereiste begrensde tralie: omdat focusaccent opereert op een vooraf gegeven begrensde verzameling is de bovengrens van de verzameling gegeven. De ondergrens is de lege verzameling. Het zijn deze gevallen die het noodzakelijk maken de selectierestrictie die modale werkwoorden opleggen te formuleren in termen van een begrensde tralie: terwijl een lineair geordende verzameling met een hoogste en een laagste waarde een speciaal geval van een begrensde tralie is, geeft de boven beschreven inclusie-relatie geen lineair geordende verzameling maar wel een begrensde tralie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3 Werkwoordelijke complementenWe hebben gezien dat niet-werkwoordelijke complementen verschillende soorten schalen kunnen introduceren, bijvoorbeeld een volumeschaal, een richtingsschaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of een comparatieve schaal. In al die gevallen is er in de interpretatie sprake van een polariteitstransitie die betrekking heeft op een waarde op die schaal. Bijvoorbeeld in het geval van de fles moet leeg is er een fase waarin de fles (is) 1 leeg onwaar is: de zin drukt uit dat de fles (is) 1 leeg waar moet worden op enig moment in de toekomst. Met andere woorden, de fles moet de waarde 1 op de leegheidsschaal krijgen. Omdat een modaal werkwoord met een werkwoordelijk complement in het algemeen ook interpretaties met een polariteitstransitie toelaat, rijst de vraag wat voor een schaal een werkwoordelijk complement introduceert. In de polariteitsinterpretatie blijkt dat, net als bij indefiniete nominale complementen, een getalsschaal van 0 tot 1 te zijn. Een zin als Jan moet werken betekent: het is noodzakelijk dat de stand van zaken er is geen gebeurtenis ‘Jan werkt’ verandert in de stand van zaken er is een gebeurtenis ‘Jan werkt’. De cardinaliteit van de gebeurtenis moet veranderen van 0 naar 1, net als de cardinaliteit van hond van 0 moet veranderen naar 1 in Jan moet een hond. Als het de getalsschaal van 0 tot 1 is die hier een rol speelt, verwachten we dat het mogelijk is een modificeerder toe te voegen die betrekking heeft op de hoogst waarde, 1, van deze schaal. Dat is inderdaad mogelijk, zoals de zinnen in (41) laten zien.
De modificeerder half in (41a) modificeert de waarde 1 op de getalsschaal, en niet bijvoorbeeld een waarde op een temporele as: (41a) zegt dat er een halve huilgebeurtenis was en zegt niet dat Jan halverwege de tijd was die nog restte voordat hij zou beginnen te huilen. In de zinnen (41b) en (41c) heeft meer dan precies hetzelfde effect op een zelfstandig-naamwoordsgroep met het telwoord één als op de infinitief. Infinitivale complementen van modale werkwoorden in de polariteits-interpretatie worden hier dus geanalyseerd als indefiniete werkwoordelijke constituenten.Ga naar voetnoot12 Welke schaal is er, ten slotte, relevant in het geval van een werkwoordelijk complement in de epistemische interpretatie? Het is duidelijk dat in dat geval het modale werkwoord geen betrekking heeft op een waarde op de getalsschaal van 0 tot 1, maar op een waarde op de waarschijnlijkheidsschaal, de schaal van niet (waar) tot wel (waar) ofte wel de negatief-positief schaal. Dit is te zien in de zinnen in (42):
Als gezegd in paragraaf 1 is een van de cruciale verschillen tussen de epistemische en de deontische lezingen dat in de laatste een polariteitstransitie een rol speelt en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de eerste niet. De afwezigheid van een polariteitstransitie in de interpretatie blijkt samen te hangen met het type schaal dat door het complement geïntroduceerd wordt: als dit de negatief-positief schaal is, is er geen polariteitstransitie. Bij werkwoordelijke complementen levert dit de epistemische lezing op, bij nominale complementen levert dat een negatieve of positieve relatie tussen bijvoorbeeld twee personen op, zoals in de zinnen in (38), hier herhaald als (43):
Het modale werkwoord heeft hier betrekking op de mate waarin de relatie tussen Jan en Marie positief of negatief is. Er is bijvoorbeeld in (43b) geen sprake van een polariteitstransitie: (43b) veronderstelt niet dat er een overgang vereist is van een fase waarin Jan Marie niet mag naar een fase waarin Jan Marie wel mag. In paragraaf 1 werd gesteld dat er twee semantische parameters relevant zijn voor de interpretatie van modale werkoorden: [± subject-georiënteerdheid], [± polariteits-transitie]. Op grond hiervan was de verwachting dat we vier verschillende soorten modale interpretaties zouden aantreffen (zie de tabel in (8)). De ontbrekende vierde is nu gevonden: de modale werkwoorden in (43) zijn subject-georiënteerd, want ze kennen een eigenschap toe aan het subject. De waarde voor de semantische parameters in de interpretatie van de zinnen in (43) is derhalve [+ subject-georiënteerd], [- polariteits-transitie]. Tabel (8) komt er nu uit te zien als in (44):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 ConclusieEr zijn nu twee redenen om op zoek te gaan naar een alternatieve syntactische analyse van modale ambiguïteit. De eerste is deze. In de traditionele analyse van modale ambiguïteit zijn modale werkwoorden raising-werkwoorden in de epistemische interpretatie en controle-werkwoorden in de direct-deontische interpretatie. In paragraaf 2.3 werd aangetoond dat de subject-georiënteerdheid van een modaal werkwoord niet op deze manier kan worden verantwoord: modale werkwoorden met een PP-complement moeten als raising-werkwoorden worden geanalyseerd maar kunnen alleen deontische interpretaties hebben. De tweede reden is dat het onderscheid tussen de epistemische lezing enerzijds en de direct en indirect-deontische lezingen anderzijds niet gemaakt kan worden in termen van subject-georiënteerdheid. Het relevante verschil is hier of er een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
polariteitstransitie een rol speek in de interpretatie. Of dat zo is wordt bepaald door het type schaal dat het complement aanduidt. Als het complement een negatief-positief schaal aanduidt is er geen polariteitstransitie, als het complement een anderssoortige begrensde tralie aanduidt is er wel een polariteitstransitie. De invloed van het complement op de interpretatie van het modale werkwoord zal op de een of andere manier verantwoord moeten worden in de syntactische structuur. Een analyse die aan deze eis voldoet en ook het eerste bezwaar tegen de raising-controle-analyse ondervangt is te vinden in Barbiers (1995). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|