Nederlandse historische bronnen 10
(1992)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Brieven van de Middelburgse regent Hendrick Thibaut aan stadhouder Willem II en diens secretaris Johan Heilersich (1648-1650)
| |
[pagina 34]
| |
4 Stadhouder Willem II, kopergravure door J. Houbraken naar tekening door M. Verheyden van schilderij door G. Honthorst, 1649. Historisch-topografische Atlas ‘Zelandia Illustrata’ van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, IV, 95.
Rijksarchief in Zeeland, Middelburg | |
[pagina 35]
| |
Over deze jaren is in de loop van de tijd reeds veel geschreven. Er verscheen een groot aantal pamfletten. Aitzema wijdde er met zijn Herstelde Leeuw een omvangrijk boekwerk aan en vele auteurs hielden zich sindsdien bezig met een analyse van de gebeurtenissen rondom de discussie over de afdanking van troepen. Nog steeds worden daarbij nieuwe bronnen en nieuwe inzichten gepresenteerd. Ook deze bronnenuitgave beoogt enig nieuw materiaal voor deze belangrijke jaren aan te dragen. Het is lange tijd in het Koninklijk Huisarchief onbenut gebleven. Schrijver dezes kwam er mee in aanraking tijdens een dissertatieonderzoek over de politiek van de provincie Zeeland inzake vrede of oorlog met Spanje gedurende de tachtigjarige oorlog. In het kader van dat onderwerp hoop ik het materiaal in een brede context te behandelen. Hier kan slechts een korte introductie worden gegeven aangezien het toegankelijk maken van de bron het uitgangspunt is.
Op het eerste gezicht lijkt het wat overdreven, te stellen dat deze brieven nieuw materiaal aandragen over de geschillen in de jaren 1648-1651. Weliswaar zijn deze het voornaamste onderwerp in de brieven uit 1650, maar die uit 1648 en 1649 handelen voornamelijk over factieverhoudingen en de rol die Thibaut in verband daarmee speelde bij de magistraatsbestelling in een aantal Zeeuwse steden. Toch meen ik het zo te mogen stellen, want wat uit deze brieven naar voren komt, is een fascinerend beeld van het bestuurlijk opereren van stadhouder Willem II en zijn secretaris Johan Heilersich in de machtsverhoudingen binnen de Staten van Zeeland en binnen de magistraten van de steden. We krijgen een close-up te zien van de wisselwerking tussen het stadhouderlijk gezag en de regerende facties, een wisselwerking, die enige jaren na het aantreden van de jonge stadhouder tot een zo stevige machtsbasis leidde, dat Willem II zich sterk kon maken tegen het machtige Holland. In Zeeland had onder Frederik Hendrik diens vertegenwoordiger als Eerste Edele in de Staten van Zeeland, Johan de Knuyt, steeds de magistraatsbestellingen geregeld. De Knuyt was in 1631 benoemd, nadat hij Frederik Hendrik in dat jaar grote diensten had bewezen bij de herovering van het vorstendom Orange op een afvallige gouverneur. Niet alleen de positie op zich gaf De Knuyt grote invloed - qualitate qua had hij zitting in de Staten van Zeeland, het college van Gecommitteerde Raden, de Admiraliteit en de Rekenkamer van Zeeland - maar vooral ook het gezag en het prestige van de stadhouder gaven zijn functie een groot gewicht. Hij schroomde ook niet om de Staten dat voor te houden, wanneer zij een andere mening waren toegedaan. Merkwaardig genoeg heeft Willem II De Knuyt niet als vertrouweling voor de Zeeuwse zaken overgenomen. Weliswaar liet hij hem in functie als vertegenwoordiger van de Eerste Edele, maar voor het regelen van magistraatsbestellingen en het invloed uitoefenen op de besluitvorming liet hij het oog vallen op Hendrick | |
[pagina 36]
| |
Thibaut. Hij verkoos een eigen kring van adviseurs, zoals ook blijkt uit de aanstelling van Johan Heilersich, zijn vroegere gouverneur, tot raad en secretaris. Thibaut stamde uit een koopmansgeslacht, oorspronkelijk afkomstig uit de Zuidelijke NederlandenGa naar voetnoot2. Zijn vader nam al een vooraanstaande positie in binnen het Middelburgse patriciaat. Hendrick deed in 1633 zijn intrede in de vroedschap van Middelburg en was tot 1648 zes maal burgemeester. In deze jaren werd hij ook herhaaldelijk afgevaardigd naar de vergaderingen van de Staten van Zeeland en van daar uit naar de Staten-Generaal, waarmee hij ook een rol begon te spelen in de grote politiek. Het begin van zijn contacten met de stadhouder is niet exact vast te stellen. De oudst bewaarde brief dateert van 11 mei 1648 en wijst al op een langere bekendheid. Intensiever werden de contacten sinds augustus 1649, toen de stadhouder een bezoek bracht aan Zeeland. Heilersich logeerde toen bij Thibaut, en in de correspondentie is sindsdien een grotere hartelijkheid en een groter wederzijds vertrouwen merkbaar. Voor Thibaut was dit bezoek een ware triomf. Volgens een mededeling in een pamflet zou Willem II ten overstaan van de aanwezigen tegen Thibaut hebben gezegd: ‘Voici le premier homme de Zélande’Ga naar voetnoot3. Kennelijk was Thibaut toen al de uitverkorene, hoewel het nog tot april 1650 duurde voordat Willem II hem officieel tot adviseur voor de magistraatsbestellingen benoemde. Deze uitspraak en plein public gaf ook aan dat De Knuyt voor Willem II had afgedaan. Diens rol bij de vredesonderhandelingen te Munster - het tekenen van het verdrag zonder instemming van Frankrijk - had hem ook bij zijn eigen provincie in ongenade gebracht. Zeeland eiste daarvoor rekenschap, waartoe een eerste besluit in bijzijn van de stadhouder in augustus 1649 werd genomen. Sindsdien werd De Knuyt er voortdurend mee achtervolgd en had deze de grootste moeite zich te handhaven. Hoewel Willem II hem ongetwijfeld wel uit de functie van vertegenwoordiger van de Eerste Edele had willen ontslaan, is het nooit zo ver gekomen. Hierbij zal de steun van Amalia van Solms aan De Knuyt - hij had de zakelijke belangen van de familie te Munster uitstekend behartigd -, maar vooral ook het feit dat De Knuyt gedurende decennia vertrouweling van Frederik Hendrik was, een belangrijke factor zijn geweest. De Knuyt liet de jonge stadhouder discreet maar duidelijk blijken, dat hij met zijn kennis van zaken het Huis van Oranje in verlegenheid zou kunnen brengen, een hint die kennelijk toereikend was om zijn positie veilig te stellenGa naar voetnoot4. | |
[pagina 37]
| |
Thibaut kon daardoor niet steunen op een zelfde machtspositie als De Knuyt. Hij wist echter langs andere weg een sleutelpositie te verwerven, namelijk door de terugroeping van Cornelis Tenijs als Gecommitteerde Raad namens Middelburg te bewerkstelligen. Een dergelijke terugroeping had zich tot dusverre niet voorgedaan. Niet, zoals in latere jaren vaak het geval was, lag er een complete machtswisseling aan ten grondslag, wel een interne overwinning van de factie, waarvan Thibaut de leider was. Van der Bijl heeft de facties te Middelburg voor de periode na 1672 geanalyseerd en is daarbij tot de conclusie gekomen dat sinds het midden van de zeventiende eeuw sprake was van twee facties, de ene rondom de familie Veth, de andere rondom de familie ThibautGa naar voetnoot5. Naar zijn idee gingen deze facties terug op een tegenstelling tussen het oude inheemse patriciaat van Middelburg en de families van de immigranten uit de Zuidelijke Nederlanden. Deze analyse vond ik bevestigd in een eigentijdse bron, een bericht van de Engelse consul Bampfield. Naar aanleiding van de magistraatsbestelling te Middelburg in 1663 berichtte deze dat de oorspronkelijke bevolking en de predikanten voor Jacob Veth waren, de Walen en Fransen, ‘the strangers’, voor ThibautGa naar voetnoot6. Het is frappant hoezeer men zich nog na zovele generaties bewust was van de oorspronkelijke afkomst. Pas in de achttiende eeuw zou dit verdwijnen. De immigranten hadden steeds geheel andere politieke doeleinden nagestreefd dan de traditioneel gevestigde families. Zij zagen de Zuidelijke Nederlanden nog steeds als hun vaderland en wensten een Grootnederlandse staat. Bij hen, die om wille van het geloof en de vrijheid waren uitgeweken, speelde de religie een grotere rol. Verbreiding van de ware gereformeerde religie, zowel in de Zuidelijke Nederlanden als in overzeese gebiedsdelen was voor hen steeds het motief geweest voor oorlog op alle fronten. Deze doelstellingen meenden zij het best te kunnen verwerkelijken door een krachtig centraal gezag van de stadhouder. Frederik Hendrik had, hoewel hij ook naar verovering van de Zuidelijke Nederlanden streefde, nooit uitdrukkelijk steun gezocht bij deze groepering. Hij voelde zich in zijn opvattingen meer verbonden met het libertijnse patriciaat, waar hij overigens veel minder steun voor zijn streven naar territoriale expansie kon verwachten. Willem II koos in dit opzicht voor een andere aanpak. Hij maakte - zoveel maakt het Zeeuwse voorbeeld althans duidelijk - welbewust gebruik van de contraremonstranten om zijn doeleinden te bereiken. Om wille van een sterke positie in het staatsbestel, de sleutel voor verdere actie, was hij bereid de contraremonstrantse groeperingen in een aantal doelstellingen, al dan niet van harte | |
[pagina 38]
| |
5 Hendrick Thibaut 1604-1667, kopergravure door C. de Pas ca. 1650. Historischtopografische Atlas ‘Zelandia Illustrata’ van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, IV, 869.
Rijksarchief in Zeeland, Middelburg | |
[pagina 39]
| |
gemeend, te ondersteunen. Zo trad hij als promotor op van het plan om met een vloot van veertig schepen eerst een verdrag met Portugal af te dwingen en vervolgens daarmee de bezittingen van de West-Indische Compagnie in Brazilië te heroveren, een plan waarmee hij zich met name in Zeeland zeer bemind maakteGa naar voetnoot7. En ook zijn streven naar tegenwicht tegen het machtige Holland maakte hem geliefd bij degenen, die naast een te groot economisch overwicht van Holland libertijnse invloeden vanuit deze provincie vreesden. De factieverhoudingen zijn het duidelijkst te traceren voor de magistraat van Middelburg. Tegenover de factie van de immigranten, aangevoerd door Thibaut, stond de factie van het oude inheemse patriciaat, aangevoerd door Apollonius VethGa naar voetnoot8. De tegenstelling Oranjegezind-staatsgezind is te ongenuanceerd voor deze Middelburgse facties, en die in Zeeland in het algemeen. Als kleine provincie moest Zeeland steeds steunen op het gezag van de stadhouder. Bij de staatsgezinde factie was het niet zozeer een kwestie van voor of tegen de stadhouder, maar veeleer de mate waarin men deze steunde en voor eigen doeleinden wenste te gebruiken. In het Oranjegezinde kamp zijn twee richtingen te onderscheiden: de vurig Oranjegezinde factie van Thibaut en een meer gematigde factie, waartoe personen als Johan de Knuyt, Cornelis Tenijs en de raadpensionaris Johan de Brune mogen worden gerekend. Het samengaan van deze middengroep met de factie van de familie Veth bezorgde Thibaut in 1651 de nederlaag, maar toenadering tussen de beide Oranjegezinde groepen tijdens de eerste Engelse oorlog bracht de familie Veth weer in een minderheidspositie. In de tweede helft van de zeventiende eeuw vervaagden de politieke achtergronden van deze facties. In de jaren zestig valt bij de factie van de familie Veth zelfs een grotere Oranjegezindheid te constateren dan bij de factie van Thibaut. In de andere steden waren overeenkomstige facties, zij het dat daar niet of in geringe mate sprake was van een factie van immigranten. In Veere behoorde de familie Reigersberg tot de ‘staatsgezinde’ factie. Niet alleen het huwelijk van | |
[pagina 40]
| |
Maria van Reigersberg met Hugo de Groot wijst daar op, ook het huwelijk van David van Reigersberg, Gecommitteerde Raad voor Veere, met Catharina Veth, een zuster van Apollonius Veth. In Zierikzee had de familie De Huybert affiniteit met de ‘staatsgezinde’ factie. Justus de Huybert correspondeerde tijdens de Eerste Engelse oorlog met Johan de Witt. In Goes en Tholen liep de scheidingslijn vooral tussen de oude adellijke geslachten en de overige invloedrijke families. In de magistraat van Goes wisten de katholieke ambachtsheren van Zuid-Beveland zich nog tot in de zeventiende eeuw te handhaven. Pogingen van de classis Zuid-Beveland en Goese predikanten om hen uit de magistraat te weren, waren steeds mislukt. In Tholen had de familie Van Tuyl van Serooskerke grote invloed. Deze zette de traditie voort van de oude Zeeuwse adel. Doordat de meeste edelen aan het begin van de opstand de zijde van de koning kozen, hadden zij hun positie in het staatsbestel verloren. Herhaaldelijk trachtten zij opnieuw zitting te krijgen in de Staten van Zeeland, en kwamen daarbij in conflict met de stadhouders, die hun plaats als Eerste Edele niet met hen wensten te delen. In 1625 sloot Maurits een overeenkomst met de adel, waarbij deze afzag van de aanspraken in ruil voor ambten verbonden aan de plaats van Eerste Edele. Tegen deze achtergronden kunnen we de inhoud van de correspondentie beter plaatsen. Het was niet een persoonlijk machtsspel, al zal dat element bij Thibaut ook niet hebben ontbroken, maar het streven naar een structuur, waarbij enerzijds de positie van de stadhouder werd versterkt, anderzijds de eigen factie vaster in het zadel kwam te zitten. Het ging Thibaut niet steeds naar wens. Uit de correspondentie blijkt dat hij een plan tot ‘redres’ van het college van Gecommitteerde Raden voorstelde. Het gehele college moest worden vervangen door personen op wie de stadhouder staat kon maken. Thibaut wist te bereiken, dat hij zelf namens Middelburg werd afgevaardigd in het college. Ook in Vlissingen wist hij een vervanging te bewerkstelligen, maar daar bleef het bij, wat hem deed verzuchten dat het moeilijk was om het met twee personen te moeten opnemen tegen ‘vijf oude gerafineerde vogels’Ga naar voetnoot9. De dankbetuiging van de provincie Zeeland aan de stadhouder voor de tegen Holland ondernomen stappen had dan ook door de tegenwerking van Zierikzee en Goes nog heel wat voeten in aarde. De correspondentie geeft ook inzicht in de middelen waarvan men zich bediende om stabiele machtsverhoudingen tot stand te brengen en invloed uit te oefenen op de besluitvorming. Een middel dat Thibaut herhaaldelijk aanbeveelt, is om twee personen ‘vast aaneen te hechten’ en vervolgens niet te ‘ontschakelen’. Het betreft dan geen gelijkgezinden, maar juist personen van tegengestelde opvattingen die elkaar dan in evenwicht konden houden. Wel diende bij de achterban van hoofdrolspelers de ‘goede’ factie de overhand te hebben. Omkoping was voor Thibaut een vanzelfsprekend middel. Bij de rijken was dat een kostbare aangele- | |
[pagina 41]
| |
genheid, zodat hij de voorkeur gaf aan personen, die gemakkelijk waren te ‘contenteren’. Hoewel Thibaut klaagde dat zijn raad niet steeds werd opgevolgd, slaagde hij er in de drie jaren van zijn adviseurschap toch in om een krachtige positie op te bouwen. In iedere stad had hij een aantal vertrouwensmannen, en het feit dat ook tegenstanders deelnamen aan door hem belegde conferenties wijst er op dat met zijn mening rekening werd gehouden. Het overlijden van de stadhouder in november 1650 sloeg echter plotseling de bodem weg onder zijn machtspositie en die van zijn factie. De verwijdering van De Knuyt uit de Staten van Zeeland was voor hem nog een late triomf, maar tegelijkertijd het voorteken van zijn eigen val. Die kwam in juni 1651 door een volksoproer, geïnspireerd door zijn tegenstanders. Op 6 juni 1651 eiste een voor de vergaderzaal van de Staten verzamelde menigte het aftreden van hem en zijn medestanders - Jacob van Lansbergen en Paulus Serooskerke. Thibaut wist via een achteruitgang van de Statenzaal te ontvluchten en trok zich terug op zijn hofstede onder Sluis. Hoezeer hij zich gehaat had gemaakt, blijkt wel uit in 1651 en 1652 verschenen pamfletten Concepten ghearresteert door mr. Hendrick Thibaut en Aanwijsinge van de heyloose treken ende gebreken van mr. Hendrick Thibaut, waarin vooral zijn ongebreideld machtsstreven aan de kaak werd gesteldGa naar voetnoot10. Toch had zijn invloed een reële basis en in 1654 kwam dan ook reeds een compromis tot stand waarbij hem de post van rentmeester-generaal bewesten Schelde werd toegekend, op belofte dat hij niet zou terugkeren in de magistraat. Maar ook daar viel hij op langere termijn niet te weren: in 1662 werd hij opnieuw burgemeester van Middelburg en hij bleef deel uitmaken van de magistraat tot zijn overlijden in 1668. Hoewel het zoëven genoemde pamflet Concepten ... het wil doen voorkomen, dat Thibaut een weinig ontwikkeld man was, wijst het nog beschikbare bronnenmateriaal op het tegendeel. Zijn brieven tonen een vaardige hand en een goede stijl. Uit andere correspondentie blijkt dat hij contacten had met geleerden als Claude Saumaise en Claude Le Gros de St. HilaireGa naar voetnoot11 en zijn bibliotheek bevatte een groot aantal boekwerken op zeer uiteenlopende gebiedenGa naar voetnoot12. De correspondentie van Thibaut aan stadhouder Willem II behoort tot de categorie, die meestal werd vernietigd aangezien er te veel compromitterende zaken in voorkwamen. Willem II is door zijn plotselinge ziekte en daarop volgend overlijden niet in de gelegenheid geweest zijn archief te ‘schonen’. Aitzema deelt mee, dat zijn echtgenote alle belangrijke papieren in een ijzeren kist achter slot en | |
[pagina 42]
| |
grendel liet verdwijnen. Na haar overlijden († 1660) kwam de kist in 1662 tevoorschijn en werd inzet van een geschil tussen de Staten van Holland en Amalia van Solms. Deze protesteerde tegen de inbeslagname door het Hof van Holland. De Staten van Holland stelden dat zij door hun aandeel in de voogdij in dezen wel degelijk tot handelen bevoegd waren. Zij lieten de kist in hun charterkamer plaatsen om te verhinderen dat documenten zouden worden verduisterdGa naar voetnoot13. Aitzema meldt niets over het vervolg van deze affaire, maar uit een mededeling van de Engelse consul Bampfield uit 1663 blijkt, dat de papieren toch weer in handen kwamen van de familie. Hij berichtte aan de Secretary of State Bennet: Monsieur Briray, greffier of his Highness the prince of Orange (as is believed by the direction of the princess Dowager) has reported that he can produce a letter of monsieur Thibaut to the late prince of Aurange, wherein he councells the designs his Highness had against Amsterdam; some think if he can do, this is now utterly unseasnableGa naar voetnoot14. Een brief, waarin Thibaut de aanslag op Amsterdam aanbeveelt, komt onder de bewaard gebleven stukken niet voor, zodat het aannemelijk is dat deze en mogelijk andere documenten van Thibaut zijn verwijderd. De inhoud van de ijzeren kist is door vererving grotendeels in het Huisarchief Anhalt terechtgekomenGa naar voetnoot15. Behalve de brieven van Thibaut zijn daar vele andere stukken uit de regeringsperiode van Willem II te vinden. Hoewel het interessant materiaal is, zoekt men ook hier tevergeefs naar nadere informatie over de verdere voornemens van de jeugdige stadhouder. Evenmin zijn de brieven van Heilersich aan Thibaut bewaard gebleven. Onder de van Willem II afkomstige archivalia zijn geen minuten van verzonden brieven aanwezig en een archief van Hendrick Thibaut is niet overgeleverd. De meeste van de hier gepubliceerde brieven berusten in het Koninklijk Huisarchief. Van de brieven in het Huisarchief Anhalt zijn in de vorige eeuw afschriften vervaardigd ten behoeve van het Koninklijk HuisarchiefGa naar voetnoot16. Voor deze uitgave is uiteraard gebruik gemaakt van de originele documenten. Ik ben het Koninklijk Huisarchief en het Staatsarchiv Magdeburg erkentelijk voor de verleende medewerking en de toestemming om het materiaal in deze reeks uit te geven. Bij de uitgave van de teksten is de kritische methode gehanteerd. Het eigene van de schrijfwijze van Thibaut is daarbij zoveel mogelijk intact gelaten. Aangezien Thibaut geen principieel onderscheid maakte tussen y en ij zijn deze letters | |
[pagina 43]
| |
uniform als ij weergegeven, behalve in eigennamen, wanneer daar de y gebruikelijk was. Omdat de aanhef en de ondertekening met hun rijkelijke betuigingen van onderdanigheid en dienstbetoon in dit geval geen loze plichtplegingen waren, zijn zij niet weggelaten. |
|