Nederlandse historische bronnen 9
(1991)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
65 Aan Van Reede van AmerongenUtrecht, 22 april 1672 rec.a, 29 april 1672
Hoogh Edele WelGeboren Heere, Hoewel de heeren van de vroetschap, gelijck bij mijn vorigen hebbe vermelt, inclineerden om het bestellen van officieren te peert over de compagniën, op onse repartitie geassigneert, nogh wat te protraheren, uijt oorsaecke dat andere provintiën hare wervingh nogh niet soo verre, als hyer is geschiet, hebben geavanceert, soo hebben evenwel Haer Ed. Mo. voorleden dynsdagh, op de nadere instantie die ick in aensien van U H. Ed. G. vorige schrijvens hebbe gedaen, geresolveert om de commissie voor den heere hartogh van Holsteijn als ritmeester te laten depescheren ende daernevens ordonnantie tot betalinge van de werfgelden te accorderen. De eerste, nevens de capitulatie, gaat hyernevens, ende de ander is in handen van monsieur Beusecom, soodat U H. Ed. de commissie can overleveren ende, de capitulatie bij de heere hartogh geteeckent sijnde, de werfgelden volgens U H. Ed. G. aenbiedinge verstrecken, alsoo deselve soo haest U H. Ed. sulx sult hebben geadviseert, wederom hyer in craghte van de voorseijde ordonnantie sullen connen worden ontfangen ende te Amsterdam aen U H. Ed. coopmanGa naar voetnoot453 overgetelt. 't Welck door monsieur Monck, ingevalle U H. Ed. G. belieft te besorgen dat hij als solliciteur van die compagnie magh worden geëmployeert, sal connen worden verright. Daeghs naer het toestaen van de voorseijde commissie door monsieur Joncheer de tijdinge alhyer aengebraght wordende, hoe verre U H. Ed. G. negotiatie is geavanceert, waeren Haer Ed. Mo. verheught - om het groot genoegen dat deselve scheppen uijt dat werck - dat [zij] het geven van die commissie alrede hadde goetgevonden. Gisteren ende op huijden wort een besogne gehouden tusschen gecommitteerden van Hollant ende van dese provintie om een retrenchement ende eenige verdere wercken te maecken van de Vaertsche Rijn langs de stadt van Utrecht door de lege landen beoosten de Vecht tot aen de Zuijdersee ontrent Naerden. Ende deselve sijn, op het behagen van hare heeren principalen, daerontrent genoughsaem eens geworden, onder conditie dat alle de costen, soo over het graven als [over] het vergoeden van de schade bij de geïnteresseerden te lijden, bij beijde provintiën elx voor de helft sullen worden gedraegen. Haer Ho. Mo. waeren genoughsaem geresolveert om de ses regimenten te voet, tot secours van de Spaense Nederlanden in Brabant gesonden, te doen retourneren | |
[pagina 147]
| |
ende hadden alrede 't selve aen de heere ambassadeur De LyraGa naar voetnoot454 smaeckelijck gemaeckt. Maer de heer ruardt van PuttenGa naar voetnoot455 heeft gisteren ter vergadering van Haer Ho. Mo. rapport van de toestant aldaer gedaen, hebbende daerbij gevoucht dat niet apparent was, dat de grave van MontereyGa naar voetnoot456 daerinne soude connen bewilligen, alsoo deselve seer wèl voor den Staet is geanimeert, alle dagen verwacht ordre om tegens Vranckrijck te breecken en dan voetvolck van noode hebben sal. Want dat de 22.000 fantassinsGa naar voetnoot457, die hij effectieve in dienst soude hebben, niet genoegh is om sijne plaetsen naer behooren te besetten. Oock soude de gemelte grave hebben geseijt noyt te sullen connen gedogen, dat Maestright van de Fransen soude worden vermeestert, maer veeleer sijn gantsche militie tot bewaringe off ontset van die stadt te sullen hasarderen, alsoo de Fransen daerdoor een groot gedeelte van de landen van sijn coninck in contributie souden connen brengen. Het naesien off de heeren van Bergesteijn, van Zuylen, van Schonauwen ende van StoetwegenGa naar voetnoot458 nevens eenige vrienden U H. Ed. G. gesontheijd oock behoorlijck bescheijt doen, belet mij te overleggen off ick nogh yet anders hebbe te schrijven, als alleen dat ick ben ende blijve (want dat die heeren aen U H. Ed. G. haer dienst presenteren, verstaet sigh selven) - - -
Utrecht, desen 12. april 1672. |
|