Nederlandse historische bronnen 9
(1991)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd48 Aan Coenraad van BeuningenBerlijn, 28 februari 1672
Mijn Heer, U Wel Ed. aengename schrijven van den 16e februari uijt AmsterdamGa naar voetnoot332 is mij den 24e daeraen wel geworden. Deselve hebt gelijck, dat hij mij soo veel goedts in mijne onderhandelinge aen dit hoff toewenscht, ende de hoope geeft van een vruchtbaer succes. ‘Sed ne triumphum ante victoriam canemus’Ga naar voetnoot333. De saecke van een naeder alliancie defensive, {insonderheijt als daertoe gevordert werden mutuele secourssen, die men van de eene sijde met geldt daer moet toebrengen}Ga naar voetnoots, laet sich beter met woorden seggen als wel veeltijdts met wercken niet effectueren, ende alles ten schoonsten genomen, als die met onderlinge | |
[pagina 112]
| |
contentement ter neder sijn gestelt, soo vinden deselve noch veele obstaculen in hare executie, soo als mij oogenschijnlijck in den voor deesen Engelsen ende Munstersen oorlogh doenmaels is voorgecomen. Ende wanneer voor het meerendeel alle de hooge partijen in 't ondernemen van salutaire resolutiën ende daer op te doene executie, niet eens waeren, dat dan veele goede raedtslaegen die men met avantage op den vijandt werckstellich hadde connen maecken, terughieldeGa naar voetnoot334. Ick hebbe van den beginne den heere Curfurst voor sijn persoon tot de gemeene rust van de Christenheijt in 't gemeijn, van het rijck ende de nabuerschap in 't particulier, seer geporteert gevonden, gelijck hij als noch verblijft. Maer de becommeringen dieGa naar voetnoot335 sijn eijgen interessen ten respecte van sijn lant en luijden, alwaer het vuyr van den oorlog apparent staet eerst te ontfoncken, daertoe gevoecht schoone beloften ende dreijgementen dergenen die de weereldt willen ontroeren, doen hem, soo ick meijne, tegen sijn intentie, soodaenich haesiteren dat hij niet weet werwaerts sich tot noch toe te keeren. Ende meen ick niet onduijdelijck te connen bemercken dat, soo voor den Staet noch hoope overich is omme hem, mijns oordeels, in het rechte spoor te houden, dat sulx met meer dan eens soo veel somme gelts sal moeten geobtineert werden - als waertoe ick mij niet gelast en vinde -, omme soo veel te redoutabelder in macht te verschijnenGa naar voetnoott. Ende meijn ick derhalven dat de Francen een groot avantage hebben, dat se alle de princen van Duijtslandt tot noch toe diermaten ‘en bride’ weeten te houden {met veele hunner ministers (soo geseijdt werdt) te corrumperen}Ga naar voetnootu, jae selfs den keijser, datter niet één is, die sijn sentimenten naer sijne genegentheijt derft verclaeren, siende altijdt de een op d'ander ende hebbende jalousie van malcander: hier apprehendeert men Sweeden, Sweeden apprehendeert Denemarcken ende het huijs Bronswijck, gene wederom Sweeden. Daertoe werdt geseijdt dat de Francen met eenige troupen, tot 10 à 12.000 in 't getal, naar Erffort afcomen, ende door de haere onder de Munstersche en Ceulsche de stadt ende het stift Hildesheijm besetten om alsoo den Curfurst van SaxenGa naar voetnoot336 {ende die van het geheele huijs}Ga naar voetnootv Hessen CasselGa naar voetnoot337, Brandenburgh en Bronswijck hare wervingen niet alleen, maer oock de conjunctie van des heeren Curfursts van Brandenburgs volckeren van dees sijde d'Elve tot sijne Westphaelsche landen te beletten. Hetwelcke, nae het oordeel van alle chrijchsverstandigen alhier, haer seer facil te doen is, voornamentlijck, dewijl men soo langh tardeert om in de | |
[pagina 113]
| |
wapenen te comen, waertoe alle bedenckelijcke ende onbedenckelijcke middelen gebruijckt werden om het daerheen te dirigeren; wat efficacieuse remonstrantiën ick daertegens doe ende hun gemeene verderf ende haer eigen ruïne voor ogen stel. Sulx dat dit een fatum schijnt te weesen, hetwelcke, soo het soo is, niet can geremedieert werden. Daerom ick bijnae met alle posten, wat goede hoope van een geluckig succes sich hier oock van 't begin mijner aencompste voor den Staet heeft opgedaen, mijn geringh sentiment hebbe geschreeven dat ick vermeijnde dat sij, naest Godt de Heere, haer op niemandts meer als op haer eijgen macht en wapenen hebben te verlaeten. Waeraen, soo der een goede harmonie in de regeringe ende discipline over de militie waere, niet en is te twijfelen of sullen deselve gezegent werden. Want als ick aenmercke dat die princen en de geallieerden in Duijtslandt, niet considererende haer eigen interesse (die in desen soo hooch laboreren) ‘à force d'argent’ tot het gemene welweesen sullen moeten getrocken werden, soo sal tot harer onderhoudt, bijnae soo veel geldts buijten 's landts moeten werden gesonden als de landtmilitie aen den Staet compt te costen. Ende dan meijn ick dat het sijn consideratie meriteert of het niet beter en waere soo groote sommen in den Staet te behouden ende nae proportie noch een grooter aental van militie alsser albereijts boven de 100.000 man is, te maecken, aengesien 10.000 man onder het commandement van de Staet, mijns oordeels, nutter is als 15.000 van een geallieerde prins. En dat uijt redenen hier boven verhaelt, behalven dat Haer Ho. Mo. souden in haer landt behouden een somma van 14 à 15 millioenen jaerlijcks, die dese auxiliaire troupes van Sweeden, Denemarcken, Brandenburgh ende Bronswijck, naer proportie van hetgene men alhier schijnt te vorderen, gedurende desen oorloch souden buijten haer landt sleepen, daer die in sulcken geval maer alleen van de eene handt door de ander passeren. Ende geeft Godt de Heer den Staet die genade dat wij met hondert en veertich à vijftich duijsent man, behalve een navale macht, het een jaer connen staende houden, wij sullen het naeste jaer de vrunden misschien beter coop hebben ofte den oorloch elders sien gediverteert ende wat aessem connen scheppen. Men soeckt nu hier deesen vorst, ende veele in 't rijck, met de quade tijdingen uijt Engelant te intimideren. Voorheenen heeft men breede afgegeven, dat noyt de ratificatie op het Spaens tractaet soude volgen, die nu ingecomen sijnde, soo seijdt men dat de secourssen daerbij gestipuleert seer geringh sijn ende daerbij bedongen, dat men eerst ses maenden na de rupture sal ageren, hetwelcke, of wel ongeloofelijck, ick echter niet can obloqueren, omdat ick noyt het tractaet hebbe gesien. Men schrijft mij dat het werck van den prins van Orange genoechsaem is ingeschickt ende dat sich niemandt meer als de stadt van Amsterdam opposeert. ‘Quantum mutatus ab illo Hectore’Ga naar voetnoot338. | |
[pagina 114]
| |
Mij comt in memorie, dat ick voor vier jaren eens de eere hadde dat vier burgemeesteren van AmsterdamGa naar voetnoot339 met haeren pensionarisGa naar voetnoot340 bij mij aten ende onder anderen U Wel Ed. vrient ende de mijne, de heeren Valckenier ende Van Vlooswijck. Waerop de prince van Orange, na de maeltijt incomende, van de gasten wiert gesalueert, onder anderen met het afleggen van een compliment dat de heeren burgemeesters en regeerders van Amsterdam waren sijne dienaers ende wenschten hem daervan te connen geven preuve. Ende als de heer Van Vlooswijck daertoe niet veel en seijde ende ick hem aenmaende dat hij sijn heuflickheijt oock soude plegen, soo gaf hij tot antwoort: swijght, cale joncker, laet ick spreecken, ende sich addresserende aan de prins, seijde: mijn heer, deese vrunden mogen U Hoocheijt groote complimenten maecken en beloften doen, maer de duijvel hael mij soo sij het meijnen. Ende als ick het U Hoocheijt sal seggen en beloven, soo sal ick het hem houden. Waermede de curialia wierde geëyndicht en de vrunden keerden weer naer de taefel. Soo het nu soo is, als men schrijft, soude dien heer wel een halve propheet sijn geweest. Enfin, wat brengen de weereltse saecken niet mede. Geluckig sijn se die se connen verachten. ‘Sed nemo potest esse continens nisi Deus dat’Ga naar voetnoot341. Ick blijve onveranderlijck - - - |
|