Nederlandse historische bronnen 9
(1991)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd11 Aan Van Weede van DijkveldBielefeld, 10 augustus 1671
Mijn Heer, Mijnen laatsten aan U Wel Ed. is geweest van den 6. deses. Op hope dat die hem in Den Hage sal aangetroffen hebben, alwaar U Wel Ed. presentie bij afwesen van den heer van Renswoude mijns oordeels hooch nodich ware omme het gemene welwese te helpen handhaven. Ick heb gisteren occasie gehad met den heer prince Willem van Furstenbergh wederom in 't lang en brede te spreken en heeft Sijn V.e D.t mij als voorhenen hoochlijck geprotesteert dat de heer Churfurst, sijn meester, niet anders en trachtede als sich met de stat Coln in der minne te vergelijcken en als wij over de manier van doen quamen te spreken, soo seijd' ick dat mijns oordeels ‘ante omnia’ nodich was dat die stat verbleef bij hare oude privilegiën van een vrije rijxstat en | |
[pagina 47]
| |
dat den heer Churfurst buijten forme van rechten daarop niet moste pretenderen, veel min hetselve in eenig mediatie off compromis laten influeren. En wat het overige belangde, dat men daarover sich in der minne soude connen verstaan, bijaldienGa naar voetnoot114 de grote armature van den heer Churfurst die hij ondernam, de gemelte stat geen ombragie en gaff, dat haar dan billiglick elders secourssen dede soecken. Sijn V.e repliceerde daarop dat de opiniatriteijt van de voorseijde stat en de trots waarmede sij den heer Churfurst ontmoete, en selfs met bijvoeginge van dreijgementen tegen desselfs persoon en sijne voornaamste ministers, hem daartoe aanleijdinge tot hare grootste ongelegentheijt gaf, waarop ick het mijne wederom seijde. En was het besluijt van ons discours, dat hij mij verclaarde met een dieren eedt dat, soo deselve met een onpartijdich ooch wierden ingesien en men vredelievende personen daartoe wilde gebruijcken, van de sijde des Churfursts niet anders soude werden gedesidereert, behoudens de stat hare voorgenoemde vrijheijt, all hetgene bij al de werelt voor redelijck en billick soude geoordeelt werden, mij versoekende dat ick bij mijn vertreck van hier de wech door 't stift Coln wilde nemen omme sulx uijt Sijns Churf. D.ts eijgen mondt ende die van sijn eerste ministers te verstaan en hetselve namaals aan Hare Ho. Mo. te rapporteren. Sijn V.e D.t seijde oock dat uijt Den Hage geseijt wiert, dat een heer uijt Haar Ho. Mo. vergaderinge na de stat Coln soude verreijsen, dan, conde deselve niet noemen, waarvan ick nochtans geen kennisse hebbe. BijaldienGa naar voetnoot115 ick nu de minste narichtinge hadde hoe Haar Ho. Mo. het Keulsche werk opnemen en wat sij voor de stat van de Churfurst desidereren, soo soude ick yets hebben niet alleen om den hoochgemelten prince bij occasie t'antwoorden, maar ook vele leden van den Westphaalschen Creijts die alle haar reflectie op onsen Staat nemen en mij dagelix met confidentie daarover commen spreken, connen informeren en induceren ten eijnde sij hunne consilia alhier na dien van Haar Ho. Mo. mochten inrechten. Dan, ick sie uijt de publique nouvelles wel dat alle mijne brieven werden in handen gestelt, maar verneme dat weijnich daar weder uijtcomt. Het vilayn geschriftGa naar voetnoot116, op heden aan den Staat overgesonden, causeert hier vele discourssen en heeft de heer Blaspijl mij noch heden geseijt dat den heer GijsenGa naar voetnoot117 protesteert daarvan geen kennisse te hebben, hetselve noyt te hebben gelesen, oock niet te willen lesen, als gehoort hebbende dat daar calumniën in staan die Haar Ho. Mo. ten hoochsten qualick hadden te nemen. Ick vrese en duchte dat het niet uijt Nieuburgs coker alleen, maar den Staat dit spul van hoger hant heen comt | |
[pagina 48]
| |
en gefoveert wert. De waarheijt daarvan is God bekent, in wiens protectie ick U Ho. Ed. bevele en mij in de continuatie van sijne gunste - - - |
|