Nederlandse historische bronnen 9
(1991)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
8 Aan Van Weede van DijkveldSassenberg, 26 juli 1671
Mijn Heere, U Wel Ed. aangename schrijvens van den 20. deses uijt Den HageGa naar voetnoot89 is mij alhier tot Sassenbergh wel geworden, ende verneme ick seer gaarne daaruijt dat de promotie van den doctor Middelcoop, als sijnde vermaachschaptGa naar voetnoot90 aan den heere Nellesteijn, soude connen occasie geven tot vernieuwinge van de vruntschap tussen Sijn Ed. en de heere burgemeester HamelGa naar voetnoot91. Ende dat U Wel Ed. vermeijnt, dat hetselve een middel soude wesen tot bevorderinge en assecuratie van de sake waarvoor ick mij interessere, dewelke bij mijne absentie ick aan U Wel Ed. wijse conduite teenemaal opdrage omme mijn neef, den heere van Wellant, met sijn aansienlijcke credit daarinne te willen behulpelijck sijn. Het heeft Haar Ho. Mo. belieft buijten mijne opinie mij te gelasten bij het vertreckGa naar voetnoot92 van de drie heeren, mijne colleguen, noch enigen corten tijt tot BijleveltGa naar voetnoot93 te verblijven omme aldaar de tractaten bij te wesen. Ende off ick het wel gaarne anders hadde gesien, soo oordele dat om de bienséance en den dienst van 't lant het niet wel soude wesen dat wij de tractaten souden abandonneren, daar alle de andere tot Bijleveld aanwesende mediateurs noch present blijven, en waaromme ick mij te gewilliger Haar Ho. Mo. ordres hebbe onderworpen, gelijck ick met de jongste post aan deselve geschreven hebbe, op hope dat het voor een corten tijt wesen sal. Temeer omdat, de tijt van mediatie geëscouleert sijnde, volgens het opgeven van beijde de hoge partijen, men nu sal laboreren omme over de differenten een compromis off verblijfGa naar voetnoot94 aangegaan en opgericht te werden, waartoe den heere bisschop van Munster, soo hij mij noch heden heeft geseijt, teenemaal geneijcht is. Ick hebbe mij nu enige dagen bij denselven alhier opgehouden en tot meermalen wijtlopigh over de jegenwoordige constitutie van saken gesproken en niet anders connen bemerken als dat Sijn F.e D.tGa naar voetnoot95 in alles wèl is en met Haar Ho. Mo. in een | |
[pagina 43]
| |
goet verstant soekt te blijven. Dan het is te bevresen, nu hij sich ontwapent heeft, dat men hem misschien wederom sal mepriseren. Wat hoochgemelte vorst en de heere Van JehnaGa naar voetnoot96 mij dese dagen wegens het Keulse wesen hebben gecommuniceert, sulx schrijve ick in twee, mijne brieven van gisteren en huijden, aan den heere griffier. En sal ick U Wel Ed. onder secretesse daar toe seggen dat Sijn F.e D.t mij positiv heeft verclaart versekert te sijn dat de heer Churfurst van Coln inclineert sich met de stat te vergelijcken, invoegen dat deselve een rijxstat soude verblijven, alse hem alleenlijck in enige andere weijnige pointen wilden satisfactie geven, namentlijck onder anderen in het houden van de waagh en het leggen van een schipbrugge over den Rijn, waarvan Sijn Churf. D.t een ‘tantum’ pretendeertGa naar voetnoot97. Dan, men debiteert hier en tot Bijlevelt alsof Haar Ho. Mo. de voorseijde stat tegens de heere Churfurst animeerden en dat sij des opiniatreerden en na geen accomodement willen luijsteren. Wat daarvan sij is mij onbewust, dewijl ick daarvan niet anders wete als hetgene de couranten debiteren. Twee van die statsgedeputeerden, tot Bijlevelt sijnde, hebben ons d'eere niet gedaan van kennisse hunner aancomste te geven, veel min te sien off enigsints in 't minste te informeren van de toestant der meergemelte stat. Sulx wat mij daarvan bij andere ministers tevoor comt, ick niet anders als met oncundicheyt can beantwoorden. Indes geeft men breet op van des hoochgemelten ChurfurstsGa naar voetnoot98 wervinge en dat het dese somer noch handel soude geven. Een voornaam ministerGa naar voetnoot99 seijde mij deser dagen dat Haar Hoochmo. wel op haar hoede mochten sijn en dat sij van Engelant meer quaats als goets hadden te verwachten, hetwelke ik naulix can geloven, alsoo ick daarvan uijt Neerlant niet en verneme en, dewijle U Wel Ed. in Den Hage is, hoop ick dat hij mij de eere sal doen bij absentie van den heer van Renswoude, die ick daar teenemaal misse, somwijlen te verstendigen wat in de regeringe passeert, want sedert Sijn Ho. Ed. vertreck ick niet de minste narichtinge hebbe gehadt en sal van gelijcken niet onderlaten U Wel Ed. van 't gene hier considerabels voorvalt communicatie te geven. Waarmede - - -
P.S. Ick versoecke dat de heeren van BerchesteijnGa naar voetnoot100 en Hamel hier offre van mijnen dienst mogen vinden en dat U Wel Ed. geduyrende sijn verblijff in Den Hage wille helpen bevorderen dat ick toch resolutie mach becomen op het werck van heer | |
[pagina 44]
| |
Frijtach tot GodensGa naar voetnoot101, waarover ick op heden aan den heer griffier schrijveGa naar voetnoot102 en waaromme ick mijne reijse herwaarts aan gedaan hebbe. Den heer bisschop is nu in een goet humeur en soude hij, heer Frijdach, nu connen gereddet werden. |
|