I Woord vooraf
De internationale rol van de Republiek in de laatste turbulente decennia van de zeventiende eeuw valt aan de hand van vele Nederlandse bronnenpublikaties te bestuderen.
De betekenis daarvan is mede afhankelijk van de standplaats der briefschrijvers. Zo bevat de heel Europa omspannende, door Japikse uitgegeven, correspondentie tussen Willem III en Hans Willem Bentinck veel gegevens over Engelse personen en toestanden. De door Von Antal en De Pater in het licht gegeven Weense gezantschapsberichten bestrijken de continentale problematiek vanuit de Weense positie. De door Muller gepubliceerde correspondentie tussen Willem III en Waldeck geeft naast militaire ook politieke informatie over binnen- en buitenlandse kwesties. In raadpensionaris Heinsius' brievenverzameling van zijn eerste tien jaren, door Van der Heim uitgegeven, bevinden we ons in het Haagse zenuwcentrum, waar berichten over militair treffen en diplomatiek overleg samenkwamen.
Het uitgebreide archief van de Utrechtse diplomaat Godard Adriaan van Reede van Amerongen - dat onder meer naast de hier gepubliceerde brieven van 1670-1671 ook de gewichtige periode 1680-1685 en de jaren 1690-1691 omvat - kan een waardevolle aanvulling op deze bronnenpublikaties zijn. Naast informatie over de ontwikkelingen op zijn Stichtse thuisbasis bevat deze collectie tal van dossiers die inzicht geven in de verhouding tussen de Republiek en de vorstenhoven van Noord-Duitsland en Denemarken.
Het was daarom een gelukkige zaak dat de bronnencommissie van het Nederlands Historisch Genootschap in 1982 besloot in te gaan op het voorstel van prof. dr. D.J. Roorda - kenner bij uitstek van dit tijdvak - te komen tot de uitgave van een deel van Van Reede van Amerongens correspondentie. Hij ontving opdracht om met medewerking van jhr. drs. H. Quarles van Ufford enkele dossiers over de jaren 1671 en 1672 te ontsluiten. Deze bevatten vele gegevens, zowel over de binnenlandse situatie als over diplomatieke verwikkelingen van de Republiek aan de vooravond en in het begin van het rampjaar 1672.
Helaas overleed prof. Roorda in juni 1983 voordat hij met deze brieven, die tot dan slechts getranscribeerd waren, had kunnen beginnen. Daarna verzocht de commissie eind 1983 dr. M. van der Bijl zijn taak over te nemen.
Deze brieven komen uit de nummers 100 en 124 van de eerste afdeling (volgens de huidige inventaris) van het archief dat oorspronkelijk in het stamslot van de Van Reedes in Amerongen berustte. Transcriptie, collationering en annotatie, evenals de plaatsing van de brieven in het kader van hun tijd door de toevoeging van een inleiding, eisten hun gebruikelijke tol aan tijd. Ook moest de inhoud van tal van brieven vergeleken worden met andere contemporaine correspondentie. Voortgezet onderzoek toonde bovendien aan dat zich in de dossiers van het archief van het Huis Amerongen afd. I, inv. nrs. 103 en 112 respectievelijk nog drie en twaalf