20
Den Haag, 31 december 1933
Veel dank voor uw briefje van hedenmorgen. Het heeft mijn dochter en mij erg gespeten uw bezoek gisteren te hebben gemist, maar de knechtGa naar voetnoot84 heeft doorloopend consigne om ‘niet thuis’ te geven en het was mijn verzuim, dat ik hem niet tijdig gezegd had dat ge mogelijk komen zoudt en voor u geen belet was! Zoo gaarne had ik u nog even gezien.
De kwestie betreffende Zijne Koninklijke Hoogheid verloopt niet aangenaam. Ik sprak vrijdag laatstledenGa naar voetnoot85 Van Tets - - -Ga naar voetnoot86.
Dien vrijdagavond laat kreeg ik telefoon van het paleis van de koningin-moeder, - - -Ga naar voetnoot87. Op raad van de koningin-moeder heb ik toen Colijn ingelicht en zijne tusschenkomst ingeroepen. - - -Ga naar voetnoot88 Colijn wilde wèl Zijne Koninklijke Hoogheid bij zich laten komen vóór zijn vertrek (hij gaat, naar ik hoorde, eerst naar St. Moritz en dan naar Berlijn), maar Colijn had bezwaren welke ik moest billijken, om nu nog Hare Majesteit zelve te adieeren, aan de vooravond van hare reisGa naar voetnoot89. Hij zou dit na terugkeer doen (als hij het doet, want Colijn is geen held als het betreft bespreking met Hare Majesteit van zaken welke haar niet aangenaam zijn). Ik heb nu ernstig overwogen, wil dit ook nog met Colijn bespreken, of niet nu reeds den prins kan worden verboden de grenzen te overschrijden, maar het schijnt mij moeielijk dit te doen buiten voorkennis van Hare Majesteit.
Het eind van het lied is dus dat alles blijft zooals het is, dat de prins en Schmidt triumfeeren en dat ik een veeg uit de pan heb gehad! Het laatste vind ik het minst ernstige, al betreur ik het dat de werkelijk uitnemende verhouding tusschen Hare Majesteit en mij sinds mijn huidig ambt nu wel stroever zal zijn geworden. Ik zal dat morgen op de nieuwjaarsontvangsten wel ondervinden.
Nogmaals het beste voor u beiden in 1934.