Nederlandse historische bronnen 6
(1986)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd17
| |
[pagina 38]
| |
wijziging in de situatie gekomen, nu sedert ook formeel en officieel Duitsche regeering en nazi-leiding zich vereenzelvigd hebben. Vervelend is dat Van Schaik in deze zoo weifelend is. Eerst was hij de booze man dien ik telkens remmen moest, en nu laat hij mij in den steek. Die bewuste brief van 15 november, dien ik van het eerste tot het laatste woord persoonlijk stelde, zond ik Van Schaik in concept toe en hij vereenigde er zich ten volle mede. Op 20 november schreef Van Schaik mij echter een briefGa naar voetnoot67, waarin hij een zeer sterke mitigatie van onze houding aanbeveelt, alsof mijn brief van 15 november eenvoudig niet bestond. Ik heb er hem over aangesproken, en toen zeide hij mij dat die brief van 20 november van de betrokken afdeeling van zijn departement was, dat hij dien in de begrootingsdrukte maar vluchtig had gelezen vóór hij hem teekende, en dat ik dat epistel maar als ongeschreven moest beschouwen. Nu schrijft hij mij gisteren weder dat, nu ik met zijn brief van 20 november niet accoord kon gaan en mij op het standpunt van mijn brief van 15 november bleef stellen, ik maar beslissen moest over de uitleiding van een aantal Duitsche nazileiders, onder wie een zekere Hauptmann Witte, de vertrouwensman van Zech! Op die manier komen wij er nooit uit. Ik verheug er mij bij voorbaat op u tusschen Kerstmis en nieuwjaar hier te mogen zien, maar het is best mogelijk dat ik u in verband met die nazi-affaire vraag om eerder te komen. De onderhandelingen over het handelsverdragGa naar voetnoot68 loopen vlot en ik heb den indruk dat wij méér bereiken dat gedacht was. Maar nu hebben dezer dagen de Duitschers roet in het eten gegooid door op het laatste moment eene verlenging van de credietovereenkomst-KreuterGa naar voetnoot69 in het geding te brengen en als voorwaarde te stellen voor de parafeering van de op het stuk van het handelsverdrag reeds gemaakte afspraken. Wij treden hierin niet. Eventueel willen wij begin 1934 wel eens over verlenging van het crediet praten (ook al omdat wij bij liquidatie binnen den normalen tijd vermoedelijk toch ons goede geld niet terug zouden krijgen), maar dàn buiten verband met het handelsverdrag en tegen nieuwe compensaties van Duitsche zijde, in het bijzonder met betrekking tot de afneming door Duitschland van onze koloniale producten. Aldus werd gisteren in de zoogenaamde economische commissie uit den ministerraad besloten. Daaraan ging vooraf een conferentie met Ter Meulen, met het oog op zijn besprekingen deze week met Schacht over verlenging van de scripregeling. Voorloopig zullen dit slechts besprekingen zijn tusschen Schacht en bankiers, waar de regeering buiten staat, maar het was toch goed dat Ter Meulen wist welk standpunt de regeering inneemt, en dat is dat wij geen genoegen nemen met een scripregeling van mindere waarde dan de overeenkomst van kort geledenGa naar voetnoot70, en | |
[pagina 39]
| |
integendeel verlangen dat die scripregeling zich opwaarts zal bewegen, zoodat wij ten slotte zonder bijzondere compensaties onze 100% krijgen. Wat de inwendige politiek aangaat, staan wij voor een uiterst moeielijke situatie. Het is vrijwel zeker dat Colijn in de Kamer geen meerderheid zal vinden voor zijn ontwerp inzake de korting op Indische pensioenenGa naar voetnoot71. De roomschen zijn er voor 2/3 tegen, de christelijk-historischen voor de helft, verder de socialisten en bloc, de communisten, de Kersten-groep, Westerman en een deel der liberalenGa naar voetnoot72. Ik was verleden woensdagGa naar voetnoot73 in den Kamer toevallig; er heerschte een benauwende spanning en een politiek zeer geladen atmosfeer. De rede van Aalberse was al heel kras, maar de ‘politiek’ lag er te dik op. Voor Aalberse is het een politiek fortuintje, dat hij Colijn de voet dwars kan zetten met betrekking tot een ontwerp dat op zich zelf geenerlei politiek karakter heeft. In dat opzicht was de rede van De Geer veel zuiverder; die man spreekt ongeloofelijk goed. Beschaafd, zakelijk en overtuigend. Colijn vond alleen steun bij Van Boetzelaer, die eenige zalvende woorden sprak, en bij Rutgers, die als his masters voice fungeerde. Ik hoor dat woensdag Joekes namens zijn groep er vóór zal spreken, maar zelfs met dien steun haalt het ontwerp geen meerderheid. Ge hebt geen idee, hoe nerveus de ‘sterke man’ Colijn er onder is en hoe moedeloos. Hij denkt ernstig de portefeuille-, zelfs de kabinetsquaestie, te stellen en spreekt over Kamerontbinding. Gisteren heb ik nog een uur met Colijn erover gepraat, maar zonder dat dat veel uithaalde. Hij is onder één hoedje te vangen en voelt het als een persoonlijk échec en als een grove aantasting van zijn prestige in de Kamer en in het land, dat hij mijns inziens altijd overschat heeft. Dat prestige was er tijdens en voor de verkiezingen, maar als men een half jaar verder is, komen de zuiver ‘politieke’ roerselen in de Kamer toch weer boven. Wij zullen dinsdagGa naar voetnoot74 den geheelen ministerraad aan eene bespreking van de situatie en de vaststelling van een gedragslijn voor aanstaanden woensdag wijden. Mijn voorloopig gevoelen is dat het onverantwoord zou zijn tegenover het land, als wij nu - en dat nog wel naar aanleiding van een ontwerp waartegen alleen juridische, sociale, humanitaire enzovoort, doch geen politieke bezwaren bestaan - onze portefeuilles neerlegden. En Kamerontbinding schijnt mij nòg minder verantwoord. Wij mogen in deze tijden niet opnieuw het land in beroering brengen door verkiezingen en, afgescheiden daarvan, zouden die verkiezingen ons nog verder van huis brengen. Het aureool van Colijn als de ‘sterke | |
[pagina 40]
| |
man’ is al aanzienlijk verbleekt en voor de fascisten, die hier geweldig in aantal en overmoed toenemen, zouden verkiezingen koren op den molen zijn. Mijn advies zou zijn dat Colijn het ontwerp, vóórdat het tot stemming komt, ter nadere overweging terugneemt. Ook dat beteekent een échec, maar dit is in zijn consequenties mijns inziens veel minder erg dan een kabinetscrisis of Kamerontbinding. Dat Colijn met al zijn zeldzame kwaliteiten niet de man is waarvoor men hem aanziet, is voor mij, die hem al zoo lang en van zoo nabij ken, geen verrassing. Voor anderen wèl. Zoo hebben Kalff en ik de memorie van antwoord inzake het Zuid-Beveland-kanaal beleefdheidshalve aan Colijn ter lezing gezonden. Die memorie, die Kalff en ik samen hadden opgesteld, kregen wij terug met de kantteekening van Colijn ‘een voortreffelijk stuk; ik dacht niet dat de zaak zóó sterk stond’. Twee dagen later ontvangt Colijn De Savornin Lohman, Bongaerts en Schilthuis als vertegenwoordigers van het zoogenaamde ‘Nederlandsche front’Ga naar voetnoot75 en kreeg Kalff van Colijn daarna de boodschap, dat in de memorie eene door hem reeds geredigeerde passage moest worden ingelascht, dat de voorgenomen verbreeding eerst zou worden uitgevoerd nadat compensaties van België zouden zijn verkregen. Daarmee denatureerde hij den geheelen opzet van de memorie van antwoord, die zich strak op het standpunt stelde dat tusschen de voorgenomen verkeersverbetering en de zoogenaamde Belgische quaestie niet het minst verband bestaat, en bederft hij verder voor mij de mogelijkheid om voor die quaestie als quaestie op zich zelve een behoorlijke oplossing te vinden. Kalff en ik hebben ons dan ook vierkant tegen de door Colijn gewenschte inlassching verzet en daarmede is de zaak voor het oogenblik op het doode punt. Maskens is mij na de behandeling van buitenlandsche zaken in de Kamer komen vragenGa naar voetnoot76, of hij inderdaad uit mijn memorie van antwoord en mijne Kamerrede goed begrepen had, dat wij open waren voor hervatting van de besprekingen. Hij noemde mijn standpunt zoo ‘conciliant’. Ik heb hem geantwoord dat wij geen aanleiding of behoefte hadden om onderhandelingen te heropenen, maar dat wij ontvankelijk waren voor Belgische voorstellen, mits deze bleven binnen de, Maskens bekende, grenzen. Daarop zijn gevolgd de redevoeringen van Hymans en Van Cauwelaert in de Belgische KamerGa naar voetnoot77, waarin deze het voor mij | |
[pagina 41]
| |
hebben opgenomen tegen misvattingen te mijnen aanzien in de Belgische pers. Ik verwacht dus dat wij spoedig van België wat zullen hooren, maar dan moet Colijn de zaak niet bederven ten aanzien van de Zuid-Bevelandsche kwestie. Zoo zou ik nog wel wat kunnen doorgaan, maar ik schreef al onbescheiden lang en ik zie u in ieder geval deze maand. Veel hartelijks aan Nini en uwe verdere huisgenooten, voor zoover nog aanwezig.
[Postscriptum] Stuur mevrouw DollyGa naar voetnoot78 s'il vous plaît tijdig uit Berlijn weg. Zij moet vrijdag bij mij eten. |
|