Nederlandse historische bronnen 3
(1983)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
Gedeelte van het diploma uit 1749, waarbij aan Willem IV het opperbewindhebberschap van de VOC wordt opgedragen Foto Koninklijk Huisarchief, 's-Gravenhage
| |
[pagina 125]
| |
Isaac de Pinto
| |
[pagina 126]
| |
speculaties het bankiershuis De Pinto failleerdeGa naar voetnoot3. De woonhuizen van de familie en de buitenplaats Tulpenburg aan de Amstel moesten worden verkocht, maar het was natuurlijk ook weer niet zo dat de leden van de familie in zwarte armoede verder moesten leven. Isaac de Pinto trok zich na het debacle terug uit de zaken en vestigde zich in Den Haag. De rijke Portugees-Joodse families als de De Pinto's in Amsterdam en de Suasso's in Den Haag investeerden hun vermogen niet alleen in paleisachtige huizen en buitens, maar ook graag in aandelen in de Oost- en West-Indische CompagnieenGa naar voetnoot4. Daaruit kan de grote belangstelling van Isaac de Pinto voor het reilen en zeilen van beide maatschappijen voor een groot deel verklaard worden. Maar ook de Oranjegezindheid speelde wel degelijk een rol. Traditioneel waren de Sefardische Joden prinsgezind. Bekend is Francesco Lopez Suasso, baron van Avernas le Gras († 1710), die in 1688 met een grote lening de tocht van stadhouder Willem III naar Engeland om de kroon van zijn schoonvader te bemachtigen, had mogelijk gemaakt. De liefde voor het Oranjehuis die De Pinto zichzelf toeschrijft, moet echter ook weer niet als enige drijfveer van zijn handelen gezien worden; bescherming van de aanzienlijke belangen die hij en zijn verwanten in de VOC hadden zal wel een grote rol gespeeld hebben. Stadhouder Willem IV had De Pinto voor het eerst ontmoet in september 1748 toen de prins tijdens zijn verblijf in Amsterdam ook de Portugese synagoge bezocht. Blijkbaar heeft de stadhouder een gunstige indruk van de jonge De Pinto gekregen en heeft hij hem daarna wel vaker geraadpleegd in economische en financiële kwesties. Het lijkt echter overdreven om hem de ‘confident et conseiller’ van de stadhouder te noemen, zoals Wijler doetGa naar voetnoot5. In de correspondenties van Willem IV en van Bentinck van Rhoon komt hij nauwelijks voorGa naar voetnoot6. De vroege dood van de stadhouder in 1751 maakte een eind aan deze relatie. In het leven van De Pinto is deze episode van ondergeschikt belang. Hij is vooral bekend geworden door zijn latere publicaties op staathuishoudkundig, financieel en filosofisch terrein en door zijn pennestrijd met Voltaire. Het zou te ver voeren hier nader op die aspecten in te gaanGa naar voetnoot7. Over het onderwerp van de hier uitgegeven ‘Anecdotes Historiques’, het opdragen van het opperbewindhebberschap van de VOC aan stadhouder Willem IV, zegt De Pinto zelf het volgende: En 1750[!], le prince-stadhouder, sollicité secrètement par plusieurs propriétaires de la Compagnie, souhaitait d'être à la tête de tous les hauts collèges. On | |
[pagina 127]
| |
me chargea de cette négociation qui rencontra les plus grandes difficultés et dont le détail serait trop long. J'ai ménagé les choses de façon qu'elle fût entamée par MM. les directeurs de la Chambre d'Amsterdam; le détail et les circonstances de cette singulière transaction se trouvent dans un mémoire, écrit dans le tempsGa naar voetnoot8. Afgezien van het verkeerde jaartal, is ook de mededeling dat hem de zaak werd opgedragen niet geheel waar: het lijkt er meer op dat hijzelf de drijvende kracht achter de hele opdracht van het opperbewindhebberschap aan Willem IV geweest is. De jaren 1747 tot 1749 waren zeer onrustigGa naar voetnoot9. De Republiek was, eigenlijk tegen haar wil, betrokken geraakt in de Oostenrijkse Successie-oorlog tegen Frankrijk. De Fransen hadden zonder veel tegenstand te ontmoeten de barrière-vestingen in de Oostenrijkse Nederlanden onder de voet gelopen en hadden zelfs het grondgebied van de Republiek zelf aangetast. Sluis was gevallen en Bergen-op-Zoom werd belegerd en zou in september 1747 genomen worden. Volksbewegingen, begonnen in Zeeland, hadden geleid tot de verheffing van de Friese stadhouder Willem Karel Hendrik Friso tot stadhouder van alle gewesten onder de naam Willem IV, met bevoegdheden die veel verder gingen dan die van al zijn voorgangers. Bovendien was het stadhouderschap erfelijk verklaard in de mannelijke en vrouwelijke lijn. Op het verloop van de oorlog had dit alles natuurlijk weinig invloed, de schatkist was bovendien leeg, maar gelukkig zetten de Fransen niet veel verder door. Vredesonderhandelingen tussen alle betrokken partijen begonnen in het voorjaar van 1748 te Aken en in oktober werd de vrede daar officieel getekend. De binnenlandse onrust duurde echter voort. In het voorjaar van 1748 begonnen belastingoproeren in Friesland en Groningen, die later oversloegen naar Holland en die vooral in Haarlem en Amsterdam een heftig verloop hadden, uitmondend in de Doelistenbeweging, die niet alleen verbetering van het belastingstelsel eiste, maar ook grotere volksinvloed op het bestuur in het algemeen. In september 1748 reisde Willem IV naar Amsterdam om de gemoederen tot rust te brengen. Veel meer dan een verzetting van de wet, het vervangen van een aantal van de meest gehate regenten door meer prinsgezinde, bereikte hij niet. Tijdens dat bezoek kwam hij voor het eerst in aanraking met De Pinto. Tegen deze achtergrond moeten de pogingen van De Pinto cum suis om de prins tot opperbewindhebber van de VOC uit te roepen gezien worden. Dit opperbewindhebberschap van de VOC was een nieuwe functie, die speciaal voor Willem IV gecreëerd werd; vandaar ook de eindeloze chicanes van de bewindhebbers en van Heren Zeventien om te proberen de bevoegdheden van de nieuwe opperbestuurder zo klein mogelijk te houden. Tot nu toe is weinig aan- | |
[pagina 128]
| |
dacht besteed aan de precieze toedracht van het verlenen van het ‘stadhoudérat des Indes’, zoals De Pinto het zo aardig noemt, aan de prinsGa naar voetnoot10. Klerk de Reus is het uitvoerigst, maar hij heeft alleen maar de officiële stukken gezien, die slechts de halve waarheid gevenGa naar voetnoot11. De Pinto's ‘Anecdotes’ laten ons achter de schermen kijken, waar druk gekonkeld werd door alle betrokkenen. Natuurlijk moet niet uit het oog worden verloren dat De Pinto de neiging kan hebben zijn eigen rol in deze affaire wat mooier voor te stellen dan in werkelijkheid het geval is geweest, maar ook dan blijft het nog een fraai staaltje van achttiende-eeuwse politiek. De ‘Anecdotes Historiques’ waren al eerder bekend. Wijler besteedde er vrij veel aandacht aan en nam zelfs als stelling IV bij zijn proefschrift over De Pinto op: De Anecdotes Historiques touchant le Stadhoudérat des Indes dans l'illustre Maison d'Orange, en 1748 et 1749, deel uitmakende van het dossier 18 B 17 der Biblioteca Montezinos, verdienen uitgegeven en kritisch bestudeerd te worden. Dr. M.G. de Boer, aan wie Wijler het stuk heeft laten lezen, was van oordeel dat het zeer de moeite waard was en zeker verdiende uitgegeven te wordenGa naar voetnoot12. Ondanks deze aanbeveling is dit echter nooit gebeurd. Het stuk is te vinden in de Biblioteca Montezinos te Amsterdam, 92 bladzijden lang, geschreven in een nette achttiende-eeuwse klerkenhandGa naar voetnoot13. Aansluitend is er nog een negen bladzijden lang manuscript, in dezelfde hand, over het gebeurde bij de West-Indische Compagnie in dezelfde periode, dat hier niet is opgenomen omdat het vrijwel geen nieuws geeft. Onder hetzelfde inventarisnummer zijn ook nog bewaard de ‘Transactions du Sr. Isaac de Pinto sous le stadhoudérat de S.A.S. le prince Guillaume IV, de glorieuse mémoire’. Dit stuk telt 30 bladzijden en gaat voornamelijk over de bemoeienissen van De Pinto ten behoeve van de Amsterdamse Portugees-Joodse gemeente en over financiële zaken. De acht in de hierna volgende ‘Anecdotes’ genoemde bijlagen zijn niet meer aanwezig. Voor een goed begrip van het verhaal zijn ze niet essentieel, zodat niet teveel moeite is gedaan ze op te sporen. Zoals hierna zal blijken, zijn sommige stukken te reconstrueren met behulp van de resoluties van de Staten-Generaal over deze periode. |
|