Nederlandse historische bronnen 2
(1980)–Anoniem Nederlandse historische bronnen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[Tekst]I [Brief van de commissie Zaalberg aan de voorzitter van de ministerraad Jhr. Mr. D.J. de Geer, 13 juli 1927]Ga naar voetnoot1kabinet
's-Gravenhage, 13 Juli 1927
directeur-generaal van den arbeid
Betreffende: Interdepartementaal overleg inzake werkloozensteun
Aan zijne excellentie den voorzitter van den ministerraad
De zgn. Commissie voor Werkloozensteun, zijnde de voor het plegen van mondeling interdepartementaal overleg onder leiding van den Directeur-Generaal van den Arbeid samenkomende hoofdambtenaren, te weten: De Directeur van den Rijksdienst voor de Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling; De Chef van de Afd. Armwezen van het Departement van Binnenlandsche Zaken en Landbouw; De Chef van de Afd. Handel en Nijverheid van het Departement van Arbeid, Handel en Nijverheid; De Thesaurier-Generaal van de Schatkist zien zich in het belang van de onmisbare samenwerking tusschen de bij werkloozensteun betrokken Departementen, genoodzaakt, Uwer Excellentie mede te deelen, dat in tegenstelling met vroeger, sedert eenigen tijd door wijzigingen in de houding der Regeering, de Commissie haar bovenomschreven taak niet meer op doeltreffende en bevredigende wijze kan vervullen. Die taak moge voor zooveel noodig blijken uit de wordingsgeschiedenis en de werkwijze der Commissie. De toenmalige Voorzitter van den Ministerraad Jhr. Mr. Ruys de Beerenbrouck, wenschte dat mondeling overleg en noodigde den Directeur-Generaal van den Arbeid uit die besprekingen te leiden. Er moesten toch in grooten getale en veelal met spoed, beslissingen genomen worden, waarvoor meer dan één Minister de verantwoordelijkheid droeg; in den regel waren dat Binnenlandsche Zaken en Landbouw, Arbeid, Handel en Nijverheid en Financiën. Bovendien raakten de beslissingen somtijds belangen van andere Departementen, vooral Waterstaat. Het combineeren der verschillende belangen en opvattingen zou zeer veel tijd eischen, wanneer als middel daartoe de schriftelijke gedachtenwisseling werd gebruikt. Daarom was mondeling overleg tusschen de adviseurs der | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
verschillende Ministers de beste werkwijze, daar niet voor ieder onderwerp een samenspreking der Ministers persoonlijk noodig en mogelijk was. Deze wijze van interdepartementaal overleg heeft langen tijd tot alzijdige bevrediging gewerkt en ofschoon het niet in de bedoeling lag commissoriaal te onderzoeken en te adviseeren en dus gezamenlijke adviezen uit te brengen, ontstond toch op den duur een zoodanige vaste lijn in de adviezen, die op grond van het overleg ieder der deelnemenden aan zijn Minister uitbracht, dat nu en dan de Commissie over belangrijke zaken als college, schriftelijk advies uitbracht. Zoo werd ons advies gevraagd over verschillende voorstellen van den WerkloosheidsraadGa naar voetnoot2 en mochten wij het genoegen smaken, dat overeenkomstig onze adviezen, plannen als het instellen van een met groote macht bekleed orgaan voor de volkswelvaart of werkverruiming, werden afgewezen en dat die belangrijke tak van Overheidsbemoeiing in handen der betrokken Ministers bleef en deze voor betere samenwerking een commissie van vier vormdenGa naar voetnoot3. Evenzoo werd overeenkomstig ons advies het onderzoek naar den economischen toestand opgedragen aan een sub-commissie uit de Commissie voor de Economische PolitiekGa naar voetnoot4. Bij het voorbereiden van Parlementaire stukken werd in den regel de zaak vooraf in onze Commissie behandeld. De verstandhouding tot de Regeering was zoodanig, dat de Commissie op de hoogte bleef van de opvattingen der Regeering en daarmede rekening kon houden, hetzij door eigen meening daar tegenover te stellen, hetzij door na het vallen eener beslissing de kenbaar gemaakte wenschen der Regering tot hun recht te doen komen. Zoodanig vruchtbaar werken is alleen mogelijk bij volledige uitwisseling van meeningen en wenschen en bij overeenstemming in de hoofdzaken. Sedert geruimen tijd zijn die beide voorwaarden niet meer in die mate aanwezig als weleer en dit maakt niet alleen het werken als adviseerend college onbevredigend en weinig doeltreffend, doch maakt het ook voor de 4 hoofdambtenaren niet mogelijk hun taak zoo goed mogelijk te vervullen. Van belangrijke besprekingen, die tot ons genoegen de betrokken Ministers, hetzij alleen, hetzij gezamenlijk met gemeentebesturen en andere autoriteiten houden, blijven wij voor een groot deel onkundig. In hoofdzaken wordt principieel van gedragslijn veranderd zonder dat wij daarover gehoord zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Wij onthouden ons van het noemen van gevallen, die ons tot dit inzicht hebben gebracht, doch willen niet verbloemen, dat er verband bestaat tusschen het uiten van onze gevoelens op dit oogenblik en het gebeurde ten aanzien van de Koninginnebrug te RotterdamGa naar voetnoot5.
Daar wij overtuigd zijn van het nut, zelfs van de onmisbaarheid van het interdepartementaal overleg, althans alle vier de hoofdambtenaren er behoefte aan gevoelen en wij geen betere werkwijze kennen dan de vroegere, meenen wij het niet bij klachten te mogen laten, doch tevens aan te moeten geven, wat wij noodig achten om weder tot een vruchtbare werkwijze te komen. Wij veroorloven ons daarom de navolgende regels voor te stellen, die zullen zijn te volgen bij het nemen van maatregelen, betreffende den werkloozensteun. 1. Het interdepartementaal overleg, voorzoover dit niet tot stand komt door persoonlijke gesprekken tusschen de Ministers, geschiedt door de hoofdambtenaren in de Commissie. 2. Heeft het persoonlijk overleg tusschen de Ministers een belangrijke handeling of een wijziging in de gedragslijn tengevolge, dan stelt de Minister, die de beslissing neemt, hiervan den hoofdambtenaar, lid der Commissie, op de hoogte, welke hoofdambtenaar hiervan mededeling in de Commissie doet. 3. Wanneer een Minister een bespreking met vertegenwoordigers niet wenscht over te laten aan de Commissie, brengt zijn hoofdambtenaar de hoofdpunten van het besprokene in de Commissie en deelt zoo noodig de in de Commissie gemaakte opmerkingen aan zijn Minister mede. 4. De hoofdambtenaren brengen alle belangrijke en principieele zaken in de Commissie, alvorens hun Minister te adviseeren. 5. Als regel brengt de Commissie geen schriftelijk advies uit; de betrokken hoofdambtenaren brengen bij hun voorstellen of adviezen hun Minister op de hoogte van het oordeel der Commissie. 6. Over zaken, de algemeene houding der Regeering ten opzichte van den werkloozensteun betreffende, stelt de Commissie prijs hiervan schriftelijk advies aan de Regeering uit te brengen en deelt in ieder geval de Regeering haar beslissing aan de Commissie mede.
de commissie voor werkloozensteun (w.g.) C. Zaalberg | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
II [Nota van de commissie Zaalberg aan de voorzitter van de ministerraad Jhr. C.J.M. Ruys de Beerenbrouck, 8 mei 1930]'s-Gravenhage, 8 Mei 1930
directeur-generaal van den arbeid
Betreffende: Economische crisis in verband met de brieven van den Nederl. Werkloosheidsraad van 20 Juli 1929 en 4 October 1929
Aan:
De brieven van den Nederlandschen Werkloosheidsraad met de bijgevoegde 3 nota'sGa naar voetnoot6, de bij de Rijksbegrooting voor 1930 tusschen Regeering en Volksvertegenwoordiging gevoerde gedachtenwisseling, de belangrijke economische gebeurtenissen sedert October 1929 en de daaraan door verschillende economen gewijde beschouwingen, geven onze Commissie aanleiding Uwer Excellentie als haar hieronder nader te motiveeren oordeel mede te deelen, dat het herstel, de instandhouding en bevordering der volkswelvaart thans in bijzonder hooge mate de aandacht der Regeering vereischen, doch dat het daarbij te volgen beleid niet juist wordt aangegeven door den Nederl. Werkloosheidsraad, welke zich ditmaal minder op het gebied der werkloozenzorg dan op dat der werkgelegenheid en de werkverruiming beweegt. Hiermede willen wij niet zeggen, dat er in den brief van 4 October 1929 niet veel staat, waarmede wij ons kunnen vereenigen en dat ons tot leering strekt, doch de hoofdstrekking ervan, nl. het leggen van het zwaartepunt der economische bemoeiingen in de werkloosheidszorg in beperkten zin en op grond daarvan het concentreeren van alle economische bemoeiingen in het Departement of het orgaan, dat met de zorg voor de werkloozen is belast, lijkt ons een zeer bedenkelijke raad. De climax, die daartoe in de conclusies 1o., 2o. en 3o. wordt gebezigd, is geenszins in overeenstemming met den aard en de beteekenis van werkloozenzorg eenerzijds en economische politiek anderzijds.
De economische politiek, waarvan het hoofddoel is door vermeerdering van werkgelegenheid de algemeene welvaart der bevolking te bevorderen, staat in levend verband met allerlei primaire onderdeelen der Staatsbemoeiing, die hetzij een afzonderlijk departement van algemeen bestuur vereischen (onderwijs, waterstaat), hetzij niet los te maken zijn van de hoofdtaak van een departement (buitenlandsche zaken, justitie, koloniën, financiën). Samenvoeging van nijverheid, handel, landbouw, visscherij, scheepvaart, spoorwegen, mijnen, arbeid c.a., die wel als de zuiver economische belangen worden be- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
schouwd, met die andere bemoeiingen, die de volkswelvaart beinvloeden, alles in één departement, beschouwen wij als een phantastisch plan, dat met de werkelijkheid geen voldoende rekening houdt. In den brief van den Werkloosheidsraad en de bijgevoegde nota's worden als bemoeiingen in het belang der werkverruiming reeds genoemd:
Deze opsomming, waarbij nog heel wat gevoegd zou moeten worden, doet reeds zien, dat het ééne economische departement ongeveer het geheele Staatsbestuur zou moeten omvatten. Nog daargelaten of voor zoo'n departement een minister en een secretaris-generaal te vinden zouden zijn, die aan alles de noodige leiding zouden kunnen geven, blijft het een vraag of dat groote heterogene lichaam soepel en voortvarend zou werken en of niet de stroefheid tusschen verschillende afdeelingen (medeparafen!) nog ernstiger belemmering zou vormen dan het geregeld overleg tusschen ministers in en buiten den Ministerraad, gesteund door interdepartementaal overleg van afdeelingschefs en hoofden van diensten en bedrijven. Het subsidiair in den brief van den Nederl. Werkloosheidsraad doorschemerende domineeren van den Minister, onder wien ‘de centrale organisatie’ | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ressorteert, over andere ministers, lijkt ons een zeer slechte verdeeling van taak en bevoegdheden en verantwoordelijkheid onder de leden van het kabinet. Wij zullen ons niet verder verdiepen in dezen wensch van den Nederlandschen Werkloosheidsraad, noch in andere mogelijkheden van ruilverkaveling der Departementen, doch liever onze aandacht concentreeren op de ongunstige, economische vooruitzichten en op de middelen, die ons volk kunnen versterken in den zwaren bestaansstrijd, dien het te voeren zal hebben. Teneinde echter in het vervolg van dezen brief niet meer op de werkloozenzorg te moeten terugkomen, hetgeen te minder noodig is, omdat wij reeds herhaaldelijk over het vraagstuk in zijn geheel en over onderdeelen ons advies mochten geven, spreken wij hier nog de meening uit, dat:
Dit een en ander maakt het voor ons duidelijk, dat de zorg voor de werkloozen, die slachtoffer zijn van den ongunstigen economischen toestand, die door een nieuwe depressie ernstig versombert, hoe moeilijk en belangrijk die bemoeiing ook is, niet gekoppeld behoeft te worden aan de maatregelen tot versterking van de economische positie van het land. Zij staan ongeveer in dezelfde verhouding tot elkaar als het hospitaal tot het slagveld. Wij willen met het voorgaande niet de meening doen post vatten, dat wat aan werkverschaffing door ontginning en dergelijke geschiedt, niet noodzakelijk is, doch wij krijgen te vaak den indruk, dat buitenstaanders daarin de voornaamste taak zien, waartoe de werkloosheid de Overheid leidt. In het voorgaande komt reeds op enkele plaatsen tot uiting, dat wij ons zeer bezorgd maken over den gang van het bedrijfsleven in de nabije toekomst. Voorheen krachtige ondernemingen, zelfs eenmaal industrieel toonaangevende | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
landen, geven ons de ernstige waarschuwing, dat het thans, op straffe van verarming en ondergang, volstrekt noodzakelijk is alle krachten in te spannen om goedkoop en goed te produceeren. Dat is het eenige middel om blijvend het hoofd boven water te houden. Pogingen van het buitenland om het van ons met andere middelen te winnen, ontnemen hen den onmisbaren prikkel om te herstellen wat hun aan productiekracht te kort komt en is een dwang temeer voor ons om sneller vooruit te gaan. Onder productiekracht verstaan wij hier het complex van eigenschappen en hulpmiddelen, waarvan het peil der stoffelijke voortbrenging afhankelijk is. Het totaal aan werkgelegenheid is afhankelijk van hetgeen het buitenland van ons koopen wil of door ons voor zich wil laten verrichten.
Om een antwoord te geven op de vraag ‘hoe vergroot de werkgelegenheid’, dient men eerst antwoord te geven op de vragen:
Eerst daarna kunnen we op de actueele vragen antwoorden in hoeverre de Regeering thans de werkgelegenheid moet bevorderen en op welke wijze zij dat het beste kan doen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Ad. 1.We laten buiten beschouwing den zich als vanzelf aanbiedenden arbeid voor het in gang houden van het maatschappelijk leven en de voorziening in de eerste levensbehoeften der bevolking (behoudens de concurrentie van importeurs, die overwonnen moet worden), doch vestigen onze aandacht op die ondernemingen, die werk moeten zoeken, vooral door afzet in of werk voor het buitenland. Het eenige antwoord, dat dan te geven is luidt: dat we hier nagenoeg alles te dank en hebben aan den ondernemingsgeest en aan wat bevorderlijk is om die eigenschap in daden om te zetten. De werkgelegenheid wordt geschapen door hen, die afzetgebied weten te vinden voor de hier te lande gemaakte of gekweekte of gevonden katoentjes, vleeschsnijmachines, eieren, bloembollen, tomaten, gloeilampen, waschmachines, zee- en rivierschepen, genever, boter, kaas, papier, steenkolen, groente, radio-artikelen, briljanten, pralines, schoenen, visch, wollenstoffen, enz. enz. of die aan het buitenland diensten weten te bewijzen als vrachtvaarders, havenbouwers, handelaars, enz. enz. Weliswaar vermeerdert de werkgelegenheid ook, wanneer door verhooging der welvaart het binnenlandsch verbruik toeneemt, d.w.z. als er levendiger verbruik, ruil en aanmaak van goederen plaats hebben, doch in een land van de gesteldheid van Nederland is die welvaart in hoofdzaak afhankelijk van het verkeer met het buitenland. Wie dit tot stand brengt, werkt dus als het ware dubbel op de werkgelegenheid. We kunnen dus veilig zeggen, dat we de bestaande werkgelegenheid, zich o.a. uitend in een sterke handelsbeweging, die voor wat den uitvoer betreft, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bestaat uit fabrikaten, land- en tuinbouwproducten, danken aan het bezit van energieke, bekwame, moedige bedrijfsleiders op alle gebied: landbouw, tuinbouw, zuivel, industrie, reederij, handel. Deze worden tot de uitvoering van hun plannen in staat gesteld door een werkkrachtige, ontwikkelde arbeidersbevolking, een ordelijke maatschappij, kapitaalbezit (versterkt door Indische winsten). De band met de overzeesche gewesten vormt een krachtigen steun voor reederij, nijverheid en handel. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Ad. 2.Hierbij beschouwen we alleen die belemmeringen, welke bij voldoende kracht en bekwaamheid der ondernemers het productief maken van den ondernemingsgeest bemoeilijken. Zij zijn te onderscheiden in buitenlandsche en binnenlandsche. De buitenlandsche zijn de tolmuren en andere grenssluitingen door vreemde regeeringen, lagere productiekosten in het buitenland, (de oorzaak kan ook in het binnenland liggen) dumping, onvoldoende vervoergelegenheid, onvoldoende handelsvoorlichting, crises. De binnenlandsche zijn: hooge productiekosten (oorzaken o.a. hooge loonen, belastingen, sociale lasten), dure grond-, brand- en hulpstoffen, hooge vrachtprijzen, tekort aan geschikte arbeidskrachten, onvoldoende verkeerswegen, hooge rente (laag in vergelijking met Duitschland) en te gering kapitaal of crediet. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Ad. 3.Om deze vraag zuiver te beantwoorden, moeten we seizoenwerklooshied buiten beschouwing laten en voor het overige onderscheid maken tusschen een algemeen tekort over het geheele land en een tekort op de eene plaats of in een bepaald bedrijf, waartegenover een overvloed staat op een andere plaats. Een algemeen tekort aan werkgelegenheid is er in vergelijking met Frankrijk en België, die practisch geen werkloozen hebben. Toch is in menige industrie werkgelegenheid over, waarvoor geschikte arbeidskrachten ontbreken. Geheel anders dus dan in Groot-Brittannië, waar mijnwerkers, textielarbeiders, scheepsen machinebouwarbeiders en ketelmakers langdurig werkloos zijn of met verkorten werktijd werken. Ook al zou de industrieele bedrijvigheid toenemen, dan zouden zij, die nu werkloos zijn voor het overgroote deel werkloos blijven, tenzij zij bruikbaar (gemaakt) werden. In sommige provincies, vooral in Groningen, bestaat voor de landarbeiders onvoldoende werkgelegenheid, o.a. als gevolg van verminderde emigratie en beginnende mechanisatie. De landbouw biedt geen werkgelegenheid voor den aanwas der plattelandsbevolking; deze moet elders werk zoeken. Tekort aan werkgelegenheid is er voor mannen, die geen vak verstaan en is er langen tijd geweest voor enkele groepen vakarbeiders, o.a. sigarenmakers, diamantbewerkers. Tekort dreigt als gevolg der economische depressie in tal van bedrijven. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ad. 4.Door alles wat de productiekosten verlaagt, door vakopleiding van leiders en arbeiders, door verstrekking van kapitaal en crediet, door goedkoop en snel vervoer van goederen en van arbeiders, door voorkeur aan Nederlandsch fabrikaat, door technische en commercieele voorlichting, door goede relaties met het buitenland, door arbeidsvrede. Voor het voor ons land zoo belangrijke havenverkeer komen daarbij goed geoutilleerde havens met goedkoope en snelle bediening. Gaan we met het vorenstaande voor oogen de middelen na, die de Werkloosheidsraad aangeeft, dan treft ons het navolgende: Wegen en kanalen staan thans in zoo grooten omvang op de begrooting, dat het niet noodig is de uitvoerders dier plannen te hinderen met vertoogen over hunne nuttigheid. Verhooging van het totaal bedrag van 80 à 90 millioen voor wegen, kanalen en landaanwinst met enkele miljoenen zou hoogstwaarschijnlijk niet tengevolge hebben, dat de werkloozen in grooten getale naar die werken zouden trekken. Landaanwinst is een der duurste middelen tot verruiming van werkgelegenheid. Niet één arbeider (Mr. MolenaerGa naar voetnoot7), doch 1 inwoner vindt zijn bestaan op 1 H.A. grond (zie b.v. bevolking Haarlemmermeer, Zeeland). Wat direct (oprichtingskosten) en indirect (verkeersmiddelen, onderwijs) in de industrie gestoken wordt, legt de kiem voor gestadigen groei met zelfgemaakt kapitaal. De tuinbouw staat, wat dit en menigen anderen factor betreft, dichter bij de industrie dan bij den landbouw; bij dezen laatste is voor verruiming van werkgelegenheid niet veel te verwachten. We sluiten allerminst de oogen voor het enorme belang, dat de landbouw voor ons land heeft en hechten groote waarde aan de instelling der Commissie LovinkGa naar voetnoot8, uit welker rapport wij zullen kunnen leeren, hoe de meer agrarisch georiënteerde economen zich de Regeeringstaak ten opzichte van den landbouw, waarvan een deel thans misschien nog sterker dan de industrie in depressietoestand verkeert, denken. Het werkzaamste middel voor verruiming van werkgelegenheid is dus uitbreiding der industrie en deze is alleen mogelijk, wanneer zij produceert tegen prijzen, waarmede zij op de wereldmarkt kan concurreeren. Wat daartoe noodig is te doen en te laten, is in de brieven van den Werkloosheidsraad met bijbehoorende nota's al aangegeven. Wij resumeeren als urgent en voegen bij in willekeurige volgorde: vakopleiding in school en werkplaats, zich aanpassend bij de behoeften der moderne grootindustrie (dus in overleg met den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid); economische voorlichting; natuurwetenschappelijk onderzoek; | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
geen hooge belasting op het bedrijfsleven, teneinde aan personen in Overheidsdienst hooger loon te betalen dan het bedrijf zijn arbeiders kan geven. Wij achten het niet noodig speciaal de aandacht te vestigen op tal van bemoeiingen, die reeds in gang zijn als rivieroverbrugging, wegenaanleg, zorg voor gezond wonen en werken der arbeiders, voorkeur voor Nederlandsch fabrikaat, enz.
Wij zijn er ons ten volle van bewust, dat, gezien de oorzaken der depressie, voorzoover die reeds beoordeeld kunnen worden, de Regeering niet de macht heeft om de toestanden te dwingen, doch wij meenen, dat het des te noodzakelijker is om althans die, zij het ook bescheiden, maatregelen te nemen, die ons land economisch kunnen versterken. In dit verband wijzen wij op de navolgende waarnemingen: 1.Op 13 Juni 1929 is een wetsontwerp ingediend tot regeling van het toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek. Dit wetsontwerp, dat een betere organisatie beoogt van de samenwerking tusschen wetenschap en technische voortbrenging, is voor de industrie van groote betekenis, juist in tijden van depressie. Op 20 November 1929 heeft de Tweede Kamer een voorlopig verslag uitgebracht, dat geenszins ongunstig luidt (zitting 1929/30, No. 59). Ondanks herhaald uitgesproken verlangens van belanghebbenden en deskundigen verschijnt er maar steeds geen Memorie van Antwoord. 2. Op 7 Maart j.l. heeft de Bezuinigingscommissie aan de Regeering aangeboden het Rapport der Commissie-Posthuma met bijbehoorend wetsontwerp tot regeling van den economischen Voorlichtingsdienst. Dit wetsontwerp beoogt een centraal punt in het leven te roepen, bestuurd door vertegenwoordigers der vijf betrokken Departementen, teneinde de economische voorlichting te verbeteren. De Bezuinigingscommissie en de Centrale Reorganisatie Commissie hebben beide de spoedige indiening van dit wetsontwerp met warmte aanbevolen; het is juist in tijden van naderende depressie van groot belang. Nochtans blijkt tot dusverre niet naar buiten, dat hieraan met voortvarendheid wordt gewerkt. 3. Begin Maart van dit jaar heeft de Commissie van Deskundigen inzake het Nijverheidsonderwijs een voorstel gedaan, betreffende de opheffing van het Stopwetartikel, teneinde de uitbreiding van het Vakonderwijs in regelmatiger banen te kunnen leiden. Bij schrijven van 21 Maart jl. heeft de Centrale Reorganisatie Commissie dit voorstel ondersteund en er daarbij den nadruk opgelegd, dat de ontwikkeling van dit onderwijs niet moet gaan in sectarische richting, omdat dan spoedig opnieuw financieele bezwaren een gezonde ontwikkeling zullen belemmeren. Ook deze voor de nijverheid zeer belangrijke aangelegenheid is, voorzoover wij kunnen nagaan, tot dusver niet door de Regeering in behandeling genomen.
Vinden wij dus geen aanleiding om principieele wijzigingen voor te stellen in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de werkloozenzorg naast hetgeen reeds in studie is bij enkele commissies en de Regeering, met te meer klem spreken wij onze overtuiging uit, dat het dringend noodig is, dat de Regeering spoed maakt met de meerendeels reeds in verren staat van voorbereiding verkeerende maatregelen tot versterking der industrie.
de commissie van advies voor werkloozensteun,
(w.g.) C. Zaalberg. Voorzitter | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
III [Nota van de commissie Zaalberg aan de minister van Binnenlandse. Zaken Jhr. C.J.M. Ruys de Beerenbrouck, 7 juni 1932]'s-Gravenhage, 7 Juni 1932
directeur-generaal van den arbeid No. 5357
Betreffende: regulariseering van de wettelijke en financieele regelingen der werkloozenvoorzieningen
Aan
Verschillende overwegingen hebben ons aanleiding gegeven het vraagstuk der werkloozenvoorzieningen in een meer algemeen verband in beschouwing te nemen en daarover op dit moment een op onze ervaringen en onze verwachtingen voor de naaste toekomst gebaseerd advies aan de Regeering uit te brengen. Vooreerst scheen het ons daartoe thans het meest geschikte oogenblik, nu de voorbereiding voor de Rijksbegrooting 1933 binnenkort moet leiden tot het opmaken der voorloopige uitkomsten en aan deze uitkomsten natuurlijk de voor de werkloosheidbestrijding benoodigde bedragen getoetst zullen moeten worden. Voorts worden er met het oog op de stijgende tekorten op de gemeentelijke budgetten den laatsten tijd allerlei, naar ons voorkomt, zeer gevaarlijke denkbeelden naar voren gebracht, om in plaats van de uitgaven te verlagen voor de gemeenten nieuwe bronnen aan te boren, waaruit deze gemeentelijke uitgaven kunnen worden bestreden, o.a. verhooging van het Rijkssubsidie, een speciale Rijksbelasting tot dekking van de kosten der werkloozenondersteuning in het geheele land, de instelling van een Rijksfonds, waaruit de daarvoor in aanmerking komende gemeenten, die in financieele moeilijkheden dreigen te komen, een speciale ondersteuning zullen genieten en eindelijk een verruiming van het gemeentelijk belastinggebied, teneinde de gemeente beter in staat te stellen haar crisisuitgaven uit eigen middelen te bestrijden. Parallel met de uitputting der openbare kassen bevordert de werkloozenondersteuning de intering op ons volksvermogen, direct door de voor de uitkeeringen noodige heffingen, indirect door het steunen van een te hoog loonpeil. Het handhaven van een hooger loon- en levenspeil dan in andere landen, met als gevolg hooger productiekosten en hooger prijspeil, leidt onvermijdelijk tot interen op en uitputten van het volksvermogen. Afbraak van dit hooge niveau wordt geremd door hoogen werkloozensteun. Is reeds hierom een verlaging van het te hooge steunpeil van primordiaal belang, het totaal der uitkeeringen heeft reeds een zoodanige hoogte bereikt bij een gelijktijdige daling der publieke en particuliere inkomens, dat veel sneller dan noodzakelijk is het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
oogenblik nadert, waarop ook voor de ondersteuning der werkloozen de noodzakelijk geachte bedragen niet meer beschikbaar zijn. De handelsbeweging toont nog tal van producten, waarmede Nederland zou kunnen concurreeren in binnen- en buitenland, indien het loonpeil zich aanpaste aan dat van de concurreerende landen van gelijke cultuur. De steeds toenemende handelsbelemmeringen, die telkens een der ons nog restende exportgebieden afsluiten, maken het te dringender noodig, om in de bedrijven, die nog vrij kunnen concurreeren, de productiekosten te verlagen. Het binnenlandsch gebruik van Nederlandsch product en de handhaving en uitbreiding van ons debiet op de wereldmarkt zijn de krachtigste middelen tot zelfbehoud en zij zijn thans van niets zoo afhankelijk als van de productiekosten. Het bedrijfsleven en de schatkist zijn beide in hooge mate afhankelijk van de houding, die de besturen van Rijk en Gemeenten innemen ten aanzien van de financieele zijde der werkloozenverzorging. Wij meenen, dat de gebeurtenissen in binnen- en buitenland zoo dreigende gevaren inhouden, dat ook de werkloozenondersteuning in een ander licht gezien moet worden, dan toen in een nog korten tijd achter ons liggende periode de thans geldende regelingen zich geleidelijk hebben ontwikkeld. En tenslotte heeft tot het uitbrengen van een meer algemeen advies op dit tijdstip mede aanleiding gegeven de binnenkort in de Tweede Kamer der Staten-Generaal aan de orde te stellen interpellatie-Kupers, waarbij natuurlijk het Werkloosheidsbeleid in zijn vollen omvang opnieuw in debat zal worden gebrachtGa naar voetnoot9. De Commissie acht er weinig twijfel meer over mogelijk, dat het Nederlandsche Volk zeer spoedig niet meer in staat zal zijn den geweldigen last te torsen, die de werkloosheidvoorzieningen op de budgetten van Rijk en gemeenten leggen en die voor 1932 met inbegrip van de werkloosheidsverzekering wel op een bedrag van f. 150 millioen in totaal is te stellen. Aangezien de waardedaling van den gulden een ramp zou zijn, niet het minst ook voor het minst draagkrachtige deel der bevolking, is ook dit deel der bevolking meer gebaat bij een, zij het ook ingrijpende, maar niettemin noodzakelijke verlaging van steunuitkeeringen, wanneer mede daardoor de gulden kan worden gered, dan bij een handhaving of verhooging van die uitkeeringen in guldens van een gedeprecieerde waarde. Indien, zooals sommigen verwachten, het loslaten van het goud op dit oogenblik aanvankelijk door den nog aanwezigen rijkdom in goud en andere waarden bij de banken en in particulier bezit tot versterkte deflatie zal leiden, dan zal hiervan een nog snellere intering het gevolg zijn, waarop de niet te beheerschen inflatie zal volgen. Dat beteekent een algemeene verarming, waarvan de zekere komst en de beteekenis door groote groepen der bevolking niet worden beseft, doch die haar duidelijk kan worden gemaakt door te wijzen op de waardedaling der fondsen voor sociale verzekeringen en de daaruit in de toe- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
komst uit te keeren bedragen. In al die gevaren ligt naar onze meening de sterkste rechtvaardiging voor een krachtig ingrijpen der Regeering.
Omtrent de maatregelen, waardoor de evenbedoelde onheilen voorkomen moeten worden, bestaat bij de Commissie geen volledige eenstemmigheid. Het standpunt van eenige harer leden is het navolgende: Volgens de door Uwe Excellentie gestelde regelen, subsidieert het Rijk (Binnenlandsche Zaken) de gemeenten in de koster der werkloozenzorg met percentages, liggende tusschen de 25 en 75% der voor Rijkssteun in aanmerking komende uitgaven, welk percentage wordt bepaald door den omvang van de werkloosheid en de draagkracht der betrokken gemeente. Aan deze subsidieering verbindt Binnenlandsche Zaken het recht van goedkeuring der gemeentelijke steunregelingen. Naar de meeting der hier aan het woord zijnde leden onzer Commissie is de invloed der Regeering op het gemeentelijk steunbeleid door een dergelijke subsidieregeling te beperkt, vooreerst, omdat met de subsidietoezegging weliswaar de goedkeuring van de regeling wordt gekocht, maar in de toepassing der regelingen een veel te groote mate van vrijheid blijft bestaan; voorts omdat dit stelsel er toe leidt om subsidies te geven aan gemeenten als b.v. 's Gravenhage, die een dergelijk subsidie vooralsnog niet noodig hebben en door het verkrijgen ervan tot een te ruime toepassing van steunmaatregelen worden verlokt, en eindelijk omdat een dergelijke regeling geen andere sanctie bezit dan inhouding van subsidie, welke sanctie, nu de insolvente gemeenten toch langs anderen weg door een Rijkskasvoorschot worden geholpen, onvoldoende is en - daar zij als onrechtvaardig wordt gevoeld - bovendien slechts zeer noode wordt toegepast. Een gevolg hiervan is, dat de Regeering een onvoldoenden invloed heeft op de toepassing der gemeentelijke steunregelingen met name in de groote steden en dat de eenheid van beleid wordt verbroken. Als voorbeelden wijzen wij er op, dat de gemeenten de werklooze bouwvakarbeiders op denzelfden grondslag als andere werkloozen ondersteunen, terwijl het Rijk, doelbewust, ondersteuning van werklooze bouwvakarbeiders schadelijk acht, zoolang de loonen niet belangrijk dalen. Voorts, dat de tegen werkloosheid verzekerde arbeiders bijslagen uit de gemeentekas ontvangen boven hun uitkeeringen uit de werkloozenkassen, waardoor zij feitelijk van twee wallen eten. Deze leden zijn van meening, dat de werkloozenverzorging - zoowel omdat zij den grootsten post op de Rijks- en gemeentelijke budgetten vormt of gaat vormen, als omdat de invloed op het bedrijfsleven een beslissende beteekenis heeft verkregen - niet langer een wettelijken grondslag en de volle verantwoordelijkheid van het Parlement kan ontberen. Zij ontkennen niet, dat een nogal ruime aanpassing van de Armenwet aan de gewijzigde omstandigheden met groot beleid is gehanteerd en dat aan het toekennen van subsidies doeltreffende voorwaarden zijn verbonden en op de naleving hiervan is toegezien, maar bij de alles overheerschende beteekenis van deze overheidsbemoeiing past niet langer een regeeren met ministerieele subsidiesvoorwaarden en sancties en afhankelijkheid van den goeden wil van de besturen der gemeenten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Naar hun oordeel behoort de Volksvertegenwoordiging een grooter deel van de verantwoordelijkheid te dragen dan het geval is bij haar goedkeuring van memorieposten op de begrooting en haar meeningsuiting in interpellaties en moties. Evenzeer behoort de plicht der gemeenten haar bij de wet te worden opgelegd. Een en ander heeft bij deze leden onzer Commissie de overtuiging gevestigd, dat - al ontkennen zij geenszins de bezwaren aan het totstandbrengen eener wettelijke regeling verbonden - nochtans het totstandbrengen eener wettelijke regeling niet langer mag worden uitgesteld. Het uitsluitend op een begrootingspost steunende Regeeringsbeleid heeft tengevolge, dat de Volksvertegenwoordiging een te geringe verantwoordelijkheid draagt voor dit in zijn consequenties zoo vèrstrekkende volksbelang; vandaar ook de steeds weer uit die Volksvertegenwoordiging voortkomende aandrang op de Regeering, om het lot der werkloozen te verbeteren en hun uitkeeringen te verhoogen. De leden hier aan het woord, zouden hierin willen voorzien door het totstandbrengen van een wettelijke bepaling, welke in hoofdzaak slechts inhoudt, dat alle regelingen, welke door een gemeente met betrekking tot de werkloozenzorg worden getroffen, de voorafgaande Koninklijke goedkeuring behoeven. De ratio voor een dergelijke wetsbepaling is deze, dat ofschoon de Overheidszorg voor de werkloozen noodzakelijk gemeentezorg moet blijven - al was het maar alleen, omdat alleen de plaatselijke Overheid de zeer uiteenloopende plaatselijke behoeften voldoende kan beoordeelen - nochtans bij deze gemeentezorg zóó vèrstrekkende algemeene belangen zijn betrokken, dat voorafgaande goedkeuring van de Rijksregeering noodig is. Deze bepaling zou het best als wijziging in de Armenwet kunnen worden opgenomen, desgewenscht met een beperkten duur. Is de crisiswerkloosheid als massaverschijnsel overwonnen, dan zal het zeker niet wenschelijk meer zijn, om de behoeftigen te onderscheiden in werkloozen en anderen. Al kan men van meening verschillen over de vraag of het wenschelijk is dat onderscheid te maken, thans staan we voor een werkelijkheid, waarin dat onderscheid wel gemaakt wordt en dit maakt het noodzakelijk bij den wettelijken grondslag, die deze bemoeiing behoeft, daarmede rekening te houden. Voorkomen moet worden, dat een burgerlijk armbestuur, al of niet op aansporing van het gemeentebestuur, de ‘Rijksregeling’ doorkruist met werkloozenondersteuningen op ruime schaal, waartoe thans de Armenwet het nog de bevoegdheid geeft. Nadat op deze wijze aan het Rijkstoezicht een wettelijke basis zal zijn gegeven, komt de kwestie der kostenverdeeling aan de orde. Daaromtrent wenschen de bovenbedoelde leden het navolgende als hun meening kenbaar te maken. Het in ieder geval vast te houden beginsel, dat werkloozenzorg gemeentezorg is, brengt mede, dat de kosten in beginsel door de gemeente worden gedragen. Dit is ook practisch noodig, omdat hierin de eenige waarborg ligt, dat de kosten binnen redelijke grenzen worden gehouden. Een gemeentebe- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
leid, dat voor een te groot gedeelte uit 's Rijks kas wordt betaald, leidt onvermijdelijk tot geldverspilling. Ofschoon derhalve moet worden vastgehouden aan den eisch, dat de gemeente de kosten der werkloozenzorg geheel en volledig moet betalen, valt niet te ontkennen dat een aantal gemeenten (niet alle) daartoe zonder Rijkshulp niet in staat zijn. Aangezien echter een Rijkssubsidie het niet te vermijden gevolg heeft, dat gemeentelijke verantwoordelijkheid wordt verzwakt, moet aan het geven van een Rijkssubsidie noodzakelijk de voorwaarde worden verbonden eener medezeggenschap van de Regeering in de toepassing der gemeentelijke steunmaatregelen. Voor deze gesubsidieerde gemeenten ontstaat derhalve een tweeledig Regeeringstoezicht nl. vooreerst een algemeen wettelijk toezicht, zich openbarend in een voorafgaande goedkeuring van alle steunmaatregelen en voorts een op het subsidie gebaseerd toezicht op de toepassing der goedgekeurde maatregelen. Daarmede kan echter naar de meening der hier aan het woord zijnde leden nog niet worden volstaan. Immers, het Regeeringstoezicht op de toepassing der gemeentelijke steunmaatregelen kan nooit zoover gaan, dat dit toezicht in de plaats kan treden van de taak der gemeentelijke Overheid. De gemeente zal zelve een daadwerkelijk belang moeten houden bij deze toepassing en een gevolg hiervan is, dat het Rijkssubsidie nimmer een zeker percentage, dat bij 75% zeker wel de uiterste grens heeft bereikt, zal mogen te boven gaan. Alsdan zullen er echter een aantal gemeenten overblijven, die zelf de resteerende 25% niet uit eigen middelen kunnen vinden en de vraag rijst, wat met deze gemeenten moet geschieden. Onze Commissie ziet geen ander middel, dan dat deze gemeenten als noodlijdend worden aangemerkt en dus voor hulp in de huishouding in aanmerking gebracht moeten worden. Maar tevens is zij van oordeel, dat het aantal noodlijdende gemeenten onrustbarend toeneemt en dat, teneinde de gemeentelijke autonomie voor algeheelen ondergang te behoeden, hiertegen ten spoedigste maatregelen genomen moeten worden. Ook hier bestaat het stelsel, dat een noodlijdende gemeente subsidie uit 's Rijks kas kan ontvangen onder zekere aan dit subsidie te verbinden voorwaarden en ook hier is dat stelsel onvoldoende gebleken: het laat in naam het gemeentebestuur in zijn vrijheid onaangetast, verslapt niettemin het gemeentelijk verantwoordelijkheidsgevoel en mist elke sanctie om hierin te voorzien. Gelijk indertijd de Staatscommissie-Van Lynden van Sandenburg reeds heeft voorgesteld, zal men ook hier er niet aan kunnen ontkomen, eenerzijds om het noodlijdend worden een meer afschrikwekkend karakter te geven, door de vrijheid der gemeentebesturen van noodlijdende gemeenten te beperken en anderzijds in het belang van het Rijk aan de te stellen voorwaarden een sanctie te verbinden. Dit kan worden bereikt door die voorwaarden te construeeren als wettelijke verplichtingen der gemeente, waartegen te minder bezwaar kan bestaan, nu in de onlangs tot stand gekomen Kasvoorschottenwet een precedent wordt gevonden. Met betrekking tot de werkloozenzorg zal dit tengevolge hebben, dat in de gevallen waarin het Rijk boven de als uiterst gestelde grens moet subsidieeren, een boven het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
normale uitgaand Rijkstoezicht het evenwicht herstelt. In deze gemeenten zal dus de invloed der Regeering op het gemeentelijk werkloosheidsbeleid niet aan grenzen zijn gebonden.
Een ander deel der leden (de Commissie splitst zich ten deze in twee deelen) is van meening, dat vooralsnog geen wettelijke voorziening dient te worden getroffen. De praktijk toch heeft aangetoond, dat langzamerhand bijna alle gemeenten, welke regelingen op het gebied van de steunverleening en de werkverschaffing treffen, zich om steun tot de Regeering wenden. De enkele gemeenten, welke zich zelf nog geheel bedruipen (o.m. Bussum), zullen zich ongetwijfeld binnen korten tijd toch om hulp tot de Regeering moeten wenden. De Regeering is thans wel bekend met de regelingen, welke in de groot en andere plaatsen bestaan, doch om te weten hoe de toepassing is, is een grooter aantal controleurs noodig dan thans werkzaam is. Hierover bestaat bij de Commissie eenstemmigheid. De Commissie in haar geheel is door de met de resultaten van het werk der controleurs opgedane ervaring tot de overtuiging gekomen van de urgentie eener scherpere contrôle op de gemeenten. De voor de tewerkstelling van meer controleurs te maken kosten zinken in het niet bij de besparingen, die het gevolg zijn hunner contrôle. De Comissie geeft daarom Uwer Excellentie dringend in overweging om, welke keuze uit de beide of eventueel andere voorstellen ook door Uwe Excellentie gedaan wordt, in ieder geval het contrôle-apparaat belangrijk te versterken. Ook bij volmaakte contrôle blijven de verschilpunten in de Commissie gehandhaafd. Het gaat er nl. om, hoe de Regeering tegenover de bestaand en de te nemen voorzieningen staat. Wanneer de Regeering op grond van de ernstige tijdsomstandigheden uitspreekt - de motieven, welke voor wijziging pleiten, zijn in het eerste deel van dit advies duidelijk uiteengezet -, dat overal waar zulks mogelijk is (hieronder behooren de groote steden), verlagingen worden ingevoerd en wenscht, dat aan deze opvatting streng de hand wordt gehouden, komen die wijzigingen er ook zonder de wet. Het feit, dat de gemeenten bijna allemaal zonder hulp van den Staat er niet meer kunnen komen, leidt er toe, dat de Regeering de mate van toepassing der voorzieningen kan aangeven. Ditzelfde geldt ook voor de hulp aan de bouwvakarbeiders en den toeslag op de kasuitkeering. Wanneer de Regeering van meening is, dat voor dergelijke hulp geen speciale voorzieningen meer mogen worden getroffen, ook al geeft het Rijk geen subsidie (wat nu het geval is), dan legt de Regeering de gemeenten eenvoudig op, de regelingen in te trekken. Sanctie's ten deze zijn, intrekking van subsidie's, c.q. vernietiging van het besluit. Alles komt hier neer op den wil van de Regeering, om op te treden tegen schadelijke regelingen. Beslissend is hier de vraag, welk beleid zij wenscht | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
te volgen. Het al dan niet bestaan van een wettelijke voorziening doet aan dat beleid niets af. Wat kunnen verder, zoo vragen de leden die hier aan het woord zijn, de gevolgen van een wet zijn?
De eerst aan het woord zijnde leden zijn, met volle waardering voor hetgeen practisch is bereikt, daarover geenszins voldaan en wijten dit aan de te groote vrijheid der gemeenten en de te zwak gefundeerde bevoegdheden der Regeering bij een geheel onvoldoende regeling der verantwoordelijkheid der verschillende overheidsorganen. De zwaardere eischen van kracht, die aan het beleid in steeds sterker mate gesteld moeten worden, gedoogen niet langer een regeeren zonder stevigen wettelijken grondslag. Wij voegen hierbij een ontwerp van eenige artikelen, waarin de gedachten der eerste groep leden belichaamd zijn. Het zal dan noodig zijn, dat in de Armenwet, waarin deze voorschriften al of niet als aanvulling worden opgenomen, bepaald wordt, dat de gewone regelen der Armenwet tijdelijk niet van toepassing zijn op die groepen van behoeftigen, wier hulpbehoevendheid uitsluitend een gevolg is van de door de tegenwoordige economische omstandigheden veroorzaakte mindere werkgelegenheid in het bedrijf, waarin zij plegen werkzaam te zijn.
de commissie van advies voor werkloozensteun,
Voorzitter | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
IV [Advies van de Commissie ‘H’ aan de minister van Sociale Zaken Dr. J.R. Slotemaker de Bruïne, januari 1934]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Beginsel1. In het algemeen advies door onze Commissie in October van het vorige jaar aan de Regeering uitgebracht over de bestrijding der werkloosheid, hebben wij o.m. op den voorgrond gesteld, dat het meest doeltreffende middel, om de werkloosheid reëel te doen verminderen, bestaat in het scheppen van de voorwaarden, waaronder een zoo groot mogelijk aantal thans werklooze arbeiders wederom werk zal kunnen krijgen in de bedrijven, waaruit zij afkomstig zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Werkverschaffing en werkverruiming zijn hulpmiddelen.2. Werkverschaffing en werkverruiming van Overheidswege vormen weliswaar noodzakelijke hulpmiddelen in een tijd, waarin het bedrijfsleven vooralsnog in de onmogelijkheid verkeert, om het totaal aantal beschikbare werkkrachten op te nemen en het leegloopen van groote groepen goedgezinde arbeiders een moreelen en socialen achteruitgang van het volk na zich zou sleepen, maar een geneesmiddel tegen de werkloosheid vormt deze kunstmatige werkgelegenheid niet. 3. Onze Commissie heeft daarom gemeend aan de haar verstrekte opdracht, om haar algemeen advies in concrete voorstellen om te zetten, uitvoering te moeten geven, door in de eerste plaats de mogelijkheid tot terugvoering van werklooze arbeiders naar het bedrijfsleven, waaruit zij afkomstig zijn, in nadere beschouwing te nemen. Van deze overwegingen vormt het hierna volgend Rapport het voorloopige resultaat. De Commissie stelt zich voor daarna haar denkbeelden omtrent werkverruiming en werkverschaffing in afzonderlijke voorstellen nader aan de goedkeuring van de Regeering te onderwerpen, terwijl daarna spoedig nog andere voorstellen zullen volgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
4. De vraag, hoe werklooze arbeiders zooveel mogelijk kunnen worden teruggevoerd naar het bedrijf, waaruit zij afkomstig zijn, splitst zich in deze twee andere vragen, nl.: a. door welke middelen kunnen de afzetmogelijkheden der Nederlandsche bedrijfsgroepen worden vergroot; b. hoe kunnen deze middelen worden verwezenlijkt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Van voorgestelde middelen is geen afdoend resultaat te verwachten.5. Alvorens op de beantwoording van deze twee vragen nader in te gaan, meenen wij er vooreerst de aandacht op te moeten vestigen, dat onze Commissie zich zeer wel bewust is, dat haar voorstellen, indien zij door de Regeering worden aanvaard, in geenen deele een volledige genezing van de kwaal zullen kunnen brengen in dien zin, dat daardoor de werkloosheid geheel zou worden opgeheven. Niet alleen toch heeft er te allen tijde ook in de gunstigste conjunctuurverhoudingen altijd eenige werkloosheid bestaan, maar bovendien dragen de oorzaken van de huidige crisis te zeer een internationaal karakter, dan dat de Regeering van één Land bij machte zou zijn de kwaal afdoende te verhelpen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Te geringe aanpassing in Nederland t.o.v. omliggende landen.6. Is dus eenerzijds om de evengenoemde redenen van onze voorstellen een volledige opheffing van de werkloosheid niet of althans niet dadelijk te verwachten, anderzijds moeten wij er aanstonds op wijzen, dat die maatregelen desondanks een zeer algemeen en ingrijpend karakter zullen moeten dragen. Nederland kon zich in de afgeloopen periode de weelde veroorloven van een boven de Europeesche middelmaat uitstekenden levensstandaard. Door verschillende oorzaken hebben wij niet alleen de welvaartsbronnen verloren die ons tot deze weelde in staat stelden, maar bovendien hebben de ons omringende landen, veelal door minder kieskeurige en gelukkig tot dusver door ons versmade middelen, het versoberingsproces eerder aangepakt en sneller doen werken dan hier te lande het geval is geweest. Niet alleen hebben wij ons dus een hoogeren berg gebouwd om op te leven, zoodat, nu wij naar beneden moeten, de weg langer is, maar bovendien hebben wij langer gewacht en zijn in het afdalen achter geraakt. Aangezien wij dien achterstand moeten inhalen, zijn kleine en halve middelen niet meer voldoende. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Het herstel van evenwicht door zwaardere lasten leidt tot verdere uitputting. Versobering is noodig.7. De telkens wederom oplevende pleidooien vóór de devaluatie verdienen in zooverre alle aandacht, dat inderdaad handhaving en herstel van het evenwicht in onze volkshuishouding door verzwaring van lasten moet leiden tot een steeds verder gaande uitputting. Aan de handhaving van den gouden standaard en het behoud van onze welvaartsbronnen zit onverbrekelijk vast een vèrgaande versobering van het geheele volksleven. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdoorzaken van moeilijkheden in het bedrijfsleven.8. Alvorens thans over te gaan tot behandeling van de maatregelen, welke wij ter versterking van de positie van ons bedrijfsleven getroffen zouden wen- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
schen te zien en van de wijze waarop die maatregelen zouden kunnen worden tot stand gebracht, meenen wij goed te doen eerst een overzicht te doen voorafgaan van de voornaamste oorzaken van de moeilijkheden. Als zoodanig komen in aanmerking:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Vergrooting van bedrijfsactiviteit.9. Bovenstaand overzicht geeft aanleiding de maatregelen, welke ter vergrooting van de bedrijfsactiviteit getroffen kunnen worden, in drie groepen te verdeelen, nl.:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Maatregelen van de Regeering als Overheid.10. De maatregelen, welke de Regeering als Overheid kan tot stand brengen (I) zijn in hoofdzaak: A. die, welke in positieven zin den afzet van producten in de hand werken, b.v.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
B. die, welke de aan het bedrijfsleven opgelegde lasten verminderen, b.v.
11. De maatregelen hierboven onder IA genoemd liggen niet of niet in de eerste plaats op het terrein van onze Commissie. Evenmin kunnen wij met betrekking tot de noodzakelijke vermindering van de budgetten van Rijk en Gemeenten, hierboven genoemd onder I B, voorstellen doen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Maatregelen op internationaal terrein.De maatregelen, die op internationaal terrein liggen hierboven sub II genoemd, waaronder vallen handelstractaten, clearingsovereenkomsten e.d. behooren evenmin tot de taak onzer Commissie en blijven dus evenzeer verder buiten beschouwing, ofschoon ook deze een noodzakelijk onderdeel vormen van de maatregelen, die noodig zijn om de werkloosheid te kunnen doen afnemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Maatregelen van de Regeering met medewerking van belanghebbenden.12 Als onderdeel van het complex van maatregelen, welke ter vermindering van de werkloosheid noodig zijn, blijft thans nog over de groep hierboven in lid 9 onder III genoemd, n.l. die, welker totstandkoming weliswaar onder den drang en de leiding der Regeering moet geschieden, maar waarvoor niettemin in meer of mindere mate de medewerking der direct belanghebbenden wordt vereischt. Ook deze zouden wij voor het verkrijgen van een goed overzicht groepsgewijze willen rangschikken. Wij vermelden dan als de belangrijkste groepen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Verbetering der bedrijfsorganisatie.13. De verbetering van de economie der bedrijfsorganisatie omvat een aantal meer of minder belangrijke punten als: achterlijke technische outillage, te groot aantal kleine elkaar dood concurreerende bedrijven, ondeskundige leiding, ongunstige ligging van de fabrieken e.d.m., welke punten alle aan de orde komen bij het meer gedetailleerd onderzoek der verschillende bedrijfsgroepen. Zij worden daarom in dit meer algemeene deel van ons Rapport verder buiten beschouwing gelaten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Verlaging van distributiekosten.14. De verlaging der distributiekosten is voor een groot aantal bedrijven zeer belangrijk, doch vormt een vraagstuk op zich zelf. De middenstand heeft zich in de tijden van hoogconjuctuur sterk uitgezet. Door de gedaalde koopkracht is thans het distributie-apparaat topzwaar geworden en dit te kostbare | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
apparaat draagt schuld, dat de kleinhandelsprijzen zich niet of te langzaam aan de daling der groothandelsprijzen aanpassen, waardoor de afzet van producten wordt belemmerd. Natuurlijk dringt de Middenstand, die ook door de gedaalde koopkracht in nood verkeert, evenzeer bij de Regeering op steun aan. De Regeering moge zich echter ook hierbij bewust zijn, dat steunmaatregelen als b.v. credietverstrekking van Overheidswege, die de strekking hebben het bestaande in stand te houden, het noodzakelijke saneeringsproces belemmeren in plaats van bevorderen. Elke steunmaatregel moet zijn een overbrugging naar een goedkoopere distributie, die daarbij van den aanvang af op den voorgrond moet staan.- Intusschen ligt ook dit vraagstuk - hoe belangrijk ook voor de vermindering van de werkloosheid - niet op het terrein van Onze Commissie, maar meer op dat van den Economischen Raad en den Middenstandsraad. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Verlaging van productiekosten door dwang.15. Wij komen thans tot de derde groep der hierboven in punt 12 genoemde maatregelen, nl. die, welke moeten strekken tot verlaging der productiekosten in het bedrijf, die de Regeering niet door eigen Overheidsmaatregelen kan tot stand brengen, maar waarbij zij met meer of minder dwang moet ingrijpen in de interne verhoudingen tusschen den werkgever en de werknemers. Zonder uitzondering gaat het hier om maatregelen, die weliswaar het arbeidende deel van het Nederlandsche volk als geheel genomen ten goede komen, maar steeds de materieele positie van het deel waarop de maatregel onmiddellijk betrekking heeft, verslechteren en het spreekt dan ook vanzelf, dat deze maatregelen meer kans van slagen krijgen naarmate de Regeering er beter in slaagt de arbeiders als geheel genomen de noodzakelijkheid en het belang van de maatregelen te doen erkennen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Richtlijnen voor loonsverlaging.16. Deze overweging heeft er onze Commissie toe geleid enkele algemeene richtlijnen aan te bevelen, welke bij het doorvoeren der noodzakelijke loonsverlagingen zooveel mogelijk gevolgd zouden moeten worden. Deze richtlijnen zijn de navolgende:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Steun aan het bedrijf.17. Voorts meent onze Commissie in het bijzonder de aandacht te moeten vestigen op de mogelijkheid, maar tevens op het gevaar, om indien teneinde de concurrentiemogelijkheid van een bedrijf te redden, een zeer belangrijke en op eenmaal in te voeren loonsverlaging onvermijdelijk is, de hardheid van een dergelijken maatregel te overbruggen door tijdelijk het tekort van het gezinsinkomen aan te vullen door een afloopende steunverleening. Ofschoon een dergelijke maatregel een steunverleening aan het bedrijf beteekent met alle daaraan verbonden gevaren, kan hij toch als overbruggingsmaatregel noodig zijn en voor de publieke kas een verlichting brengen, aangezien de aanvullende steun lager kan zijn dan de volle steun, die aan de werklooze arbeiders werd betaald. De Commissie meent echter met den meesten nadruk er op te moeten wijzen, dat dergelijke aanvullende steunregelingen van den aanvang af een geleidelijk en automatisch afloopend karakter moeten dragen. Zij mogen alleen dienen, om een aanpassingsperiode te helpen overbruggen. Wordt dit afloopend karakter niet van den aanvang af vastgelegd, dan krijgt de aanvullende steun het karakter van een loontoeslag en zou het bedrijf in plaats van te worden gesaneerd, integendeel voor goed op de publieke kas steunend worden gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Beschikbare dwangmiddelen.18. Alvorens thans over te gaan tot de opstelling van een concreet werkprogramma, dat wij, voorzoover het tot onzen werkkring behoorende gedeelte | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van het vraagstuk betreft, aan de Regeering zouden willen aanbevelen, meenen wij eerst nog een overzicht te moeten geven van de middelen waarover de Regeering beschikt, om ter verkrijging van snellere aanpassing in het bedrijfsleven, drang of dwang uit te oefenen. Deze dwangmiddelen zijn in twee groepen te verdeelen, n.l.:
De sub A bedoelde maatregelen verdienen in zooverre de voorkeur, dat zij, omdat zij zich niet tot een bepaalde groep richten, gemakkelijker opgelegd worden en minder aanleiding geven tot conflicten en stakingen. 19. Tot groep A behooren:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
20. Tot groep B behooren:
21. Een bijzonder punt, dat hierbij onder het oog moet worden gezien, betreft de vraag in hoeverre de Regeering bevoegd en bij machte is de lagere publiekrechtelijke organen tot medewerking te dwingen in de uitvoering van de door haar noodig geachte maatregelen. Er zijn een aantal gevallen, waarin de verplichting tot medewerking steunt op de wet (b.v. de artt. 125 en 126 van de Ambtenarenwet). Hiertoe behoort ook de medewerking inzake het woningbeleid, ter verkrijging waarvan een wetsontwerp bij de Staten-Generaal aanhangig is; op spoedige totstandkoming van dit ontwerp wegens zijn grooten invloed op het geheele loonvraagstuk kan niet genoeg worden aangedrongen. Behalve op grond van de wet kan de vereischte medewerking van de lagere publiekrechtelijke organen ook worden afgedwongen door het verbinden van voorwaarden aan de steunverleening. Het is niet onwaarschijnlijk, dat in het stellen van deze voorwaarden nog verder gegaan zal moeten worden en dat b.v. de noodzakelijke verlaging van tarieven van electriciteit, gas en waterleiding, van aansluitingskosten en dergelijke heffingen ten aanzien van goedkoope woningen afgedwongen zal moeten worden langs den weg van een voorwaarde aan de steunverleening verbonden. Ondanks het bovenstaande blijven toch nog gevallen over, waarin twijfel gerechtvaardigd is, of de Regeering voldoende machtsmiddelen bezit haar in het algemeen belang noodig geachte werkloosheidsbeleid dwingend aan de gemeentebesturen op te leggen. Indien b.v. de gemeente geen steun krijgt of (en voorbeelden daarvan zijn reeds thans aanwezig) indien de gemeente afstand doet van den steun, teneinde haar vrijheid in de loonbepaling bij werkverschaffing te behouden, beschikt de Regeering alleen over het wapen van het Konink- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
lijke Vernietigingsrecht wegens strijd met het algemeen belang. De praktijk zal moeten leeren, of dit repressieve wapen voldoende is. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Concrete voorstellen van een werkprogramma.22. Aan de hand van de bovenstaande algemeene beschouwingen meenen wij thans een aantal meer concrete voorstellen te mogen aanbevelen als een werkprogramma, dat zooveel mogelijk gelijktijdig en in elk geval in de allernaaste toekomst tot uitvoering gebracht zou moeten worden. I. Invoering van de maatregelen hierboven genoemd in punt 19 onder a, c en d en nadere uitwerking van letter b. Hiervoor zou alsnog noodig zijn:
Al deze maatregelen dienen om het algemeene inzicht in den ernst van den toestand te verhelderen, den weerstand der onwerkwilligen te verzwakken en de geneigdheid tot aanvaarding van normalen arbeid tegen ongunstiger arbeidsvoorwaarden in het algemeen belang te versterken. 23. Onze Commissie kan echter een voorstel als hierboven onder 1e. bedoeld niet uitwerken, indien niet vooraf door de Regeering een algemeene richtlijn is vastgesteld, die wij daarbij zullen hebben in acht te nemen. Het moge ons veroorloofd zijn omtrent die richtlijn het navolgende als onze meening kenbaar te maken: | |||||||||||||||||||||||||||||||
Welvaartspeil 1913/1914.Naar wij meenen, mag het Nederlandsche volk zich gelukkig rekenen, indien in de naaste toekomst het welvaartspeil niet zal behoeven te dalen beneden het niveau van de jaren onmiddelijk aan den wereldoorlog voorafgaande. Men kan zich dus niet beklagen, indien wij in den korts mogelijken tijd naar dit peil terugkeeren en hoe langer daarmee wordt getalmd, des te meer zal op de thans nog in het volksvermogen aanwezige reserves worden ingeteerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Indexcijfer van kosten van levensonderhoud.24. Terugkeer naar dit peil is echter op eenmaal niet mogelijk, omdat thans nog het indexcijfer van de kosten van het noodzakelijke levensonderhoud in vergelijking met de jaren 1913/1914 ± 1.4 bedraagt. Als basis moet dus voor- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
loopig worden aangenomen een peil, dat een met het indexcijfer overeenkomend percentage ligt boven het niveau van 1913/'14 en dat daarna geleidelijk daalt, indien ook het indexcijfer lager wordt. Blijkt bij de verdere uitwerking ook de sprong naar een niveau van 1.4 × het peil van 1914 nog te groot, dan zal een geleidelijke overgang niet te vermijden zijn, maar dan zal toch het meerdere steeds in een zoodanigen vorm gegeven moeten worden, dat de overgang daarin duidelijk tot uitdrukking komt, in dien zin, dat automatisch na eenigen tijd het peil, dat voorloopig als normaal wordt aangenomen (1.4 × het peil van 1914) wordt bereikt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Loonsverlagingen bij Overheidsorganen.25. Alleen indien de Regeering een dergelijke algemeene norm vaststelt, zal het onze Commissie mogelijk zijn, door alle concrete gevallen aan die algemeene norm te toetsen, nadere practische voorstellen te doen. II. Invoering van noodzakelijke loonsverlagingen, voorzoover die van de Overheid zelve afhangen, als onderdeel van een meer algemeen en verstrekkend plan tot verlaging der budgetten van Rijk en Gemeente. Als algemeen beginsel zal ook hierbij naar het oordeel van onze Commissie moeten gelden, dat voor deze categorie binnen een aanstonds vast te leggen overgangsperiode moet worden teruggekeerd naar een niveau voorloopig gelijk aan 1.4 × het peil van 1913/'14, behoudens correcties en bijzondere omstandigheden. 26. Als maatregelen behoorende tot deze groep vallen wat de loonen betreft in de eerste plaats te vermelden: 1e. De loonsverlagingen bij de provincies en de groote gemeenten. Aangezien deze salarissen in de algemeene verlaging het verst zijn achter gebleven, dient zonder twijfel met deze salarissen, die momenteel overal de verlaging tegenhouden, te worden begonnen. Opgemerkt moge worden, dat thans op dit terrein twee Commissies werkzaam zijn, nl.
27. Het gevaar bestaat, dat de arbeid dezer Commissies niet parallel loopt. Het werk der Commissie-Damme strekt zich uit over een grooter aantal publiekrechtelijke lichamen, maar beperkt zich tot de salarisregelingen. De Commissie-Van Doorninck daarentegen heeft met een kleiner aantal openbare lichamen te maken, maar dringt daar dieper in de materie door en moet zich ook bemoeien met de vraag hoe de regelingen zijn toegepast. Men kan b.v. voor Amsterdam de salarisregeling aan die van het Rijk gelijk maken, maar noch- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
tans kan Amsterdam den arbeid in die gemeente zooveel hooger classeeren, dat b.v. klerkenwerk bij het Rijk in Amsterdam met een Commiezenrang en een Commiezensalaris wordt betaald. 2e. De loonsverlagingen in de semi-openbare diensten en in de door het Rijk in eenigerlei vorm gesubsidieerde instellingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De Nederlandsche Spoorwegen.28. Het belangrijkste tot deze categorie behoorende bedrijf is dat der Nederlandsche Spoorwegen. Het lijdt geen twijfel, dat de in dit bedrijf tegen het a.s. voorjaar aangekondigde loonsverlaging onvoldoende is en de aanpassing in de andere bedrijven zal belemmeren of tegenhouden. De loonen b.v. die de Spoorwegen betalen aan de arbeiders die de baan onderhouden, steken zóó hoog uit boven de normale plattelandsloonen, die zich reeds in sterke mate hebben aangepast, dat deze wanverhouding naar het oordeel onzer Commissie niet kan blijven bestaan. Hetzelfde geldt voor de loonen van de constructiewerkplaatsen der Nederlandsche Spoorwegen en die in de Metaalnijverheid. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Loonsverlagingen in beschutte bedrijven.29. III. Invoering van noodzakelijke loonsverlagingen in de particuliere bedrijven, die als beschutteGa naar voetnoot18 bedrijven zijn aan te merken. Het is niet alleen een eisch van rechtvaardigheid, dat, nu de onbeschutte bedrijven door den drang der concurrentie met hun loonen omlaag moeten, ook de beschutte bedrijven zich daaraan aanpassen, doch het is bovendien ook uit een algemeen economisch oogpunt onvermijdelijk, dat ook deze bedrijven in de eerste plaats met hun loonen omlaag gaan. Immers, vooreerst trekt de bestaande wanverhouding steeds meer arbeiders naar de beschutte bedrijven, die daar geen werk kunnen krijgen en dus het werkloozenleger blijven versterken en uitkeeringen genieten naar de veel te hooge normen der beschutte bedrijven. Dit is vooral bij de bouwvakarbeiders het geval. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Hooge huren.30. Maar bovendien dragen de hooge bouwvakarbeidersloonen hun aandeel mede in de hooge huren, die weer belemmerend werken op de loonsverlaging in de onbeschutte bedrijven. Hetzelfde geldt voor de bakkers en de broodprijzen. Daarom moeten in de eerste plaats ook de loonen in de beschutte bedrijven omlaag. De Regeering gebruike hiertoe, voor zooveel de bouwbedrijven betreft, een tweetal middelen, nl.:
Productie van goedkoope woningen is van groot belang: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Wijziging Woningwet.31. Indien de Regeering zich met de strekking van dit Rapport vereenigt, zou, wat dit punt III betreft, aan onze Commissie kunnen worden opgedragen met betrekking tot de beschutte bedrijven op korten termijn, nadere voorstellen te doen. Wij merken daarbij intusschen op, dat deze voorstellen practisch niet voor uitvoering in aanmerking zullen kunnen komen, voordat de bovengenoemde wijziging van de Woningwet het Staatsblad zal hebben bereikt; voorts mogen wij in herinnering brengen, dat sedert geruimen tijd een Commissie onder Voorzitterschap van Mr. Lietaert PeerbolteGa naar voetnoot19 zich met dit vraagstuk bezig houdt, met welke Commissie derhalve door ons samenwerking verkregen zou moeten worden. Ook voor de overige beschutte bedrijven zullen door onze Commissie nadere voorstellen gedaan kunnen worden, nadat de Regeering omtrent de principieele punten hierboven ontwikkeld, zal hebben beslist. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Loonsverlagingen in onbeschutte bedrijven.32. IV. Maatregelen met betrekking tot de onbeschutte bedrijven. Aangezien hier, door de concurrentie met het buitenland, de aanpassing de meeste vorderingen heeft gemaakt en derhalve de toestanden onderling zeer uiteenloopen, is hier een meer gespecialiseerd onderzoek noodig. Wij moeten daarom, wat deze bedrijven betreft, in dit stadium nog volstaan met enkele losse aantekeningen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De reederijenGa naar voetnoot20.33. 1 Hier is de toestand zeer précair. Vergelijkenderwijs heeft de scheepvaart lage loonen, nochtans zijn zij momenteel tusschen 25% en 35% te hoog. Bovendien heeft het buitenland sterk gesubsidieerd en gaat daarmede nog steeds voort. De Maatschappij BenasGa naar voetnoot21 heeft tot dusver geholpen met credietverleening en door de daaraan verbonden voorwaarden zooveel mogelijk gestreefd naar saneering van de balansen door afschrijving op het aandeelenkapitaal en het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
treffen van een accoord met crediteuren, waarbij aanzienlijke verlaging van de vaste lasten is verkregen. De werknemersbonden hebben echter voorloopig niet verder willen gaan dan een loonsverlaging van 2 × 5%, terwijl het verschil met wat de reederijen nog konden betalen door een zgn. gagecrediet van de Benas is bijgepast. Het collectief contract loopt af eind Juni van dit jaar en aangezien ook thans nog vele reeders vastloopen, heeft men een verhooging van het gagecrediet gevraagd met 10% en bovendien een zgn. oplegcrediet, d.i. een vergoeding voor de opgelegde schepen. Het spreekt vanzelf, dat een verhooging van het gagecrediet geen oplossing brengt, integendeel den toestand slechter maakt, daar, naarmate de Benas meer geneigdheid toont te helpen, de Bonden sterker komen te staan in hun afwijzende houding. Daarom zou als onderdeel van het algemeene versoberingsplan van de reeders geëischt moeten worden, dat zij onverwijld de onderhandelingen met de Bonden over een verdere loonsverlaging hervatten, terwijl inmiddels elke verhooging van steun, die op die onderhandelingen van nadeeligen invloed kunnen zijn, moet worden afgewezen. Aangezien reeds thans de loonen in de reederij in verhouding tot andere Nederlandsche loonen laag zijn te noemen, zal hier wellicht een geval aanwezig zijn, waarbij de afloopende steunverleening, hierboven behandeld in punt 17, de oplossing zal moeten brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2) De landarbeiders.Onze Commissie heeft nog in onderzoek de vraag, of deze groep geholpen kan worden door een uitbreiding van de strekking der Landarbeiderswet, in dien zin, dat, behalve door het verkrijgen in eigendom van grond en uitgifte daarvan aan landarbeiders, ook door het pachten van land en uitgifte aan landarbeiders in de behoefte aan het verbouwen van eigen levensmiddelen op ruimere schaal kan worden voorzien. Dit vraagstuk is mede van belang voor sommige groepen van industrie-arbeiders. Ook stelt de Commissie zich voor nader te onderzoeken, of het mogelijk zal zijn aan den steun volgens de Landbouwcrisiswet voorwaarden te verbinden omtrent het in dienst houden van arbeidskrachten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
3) Industrieën, welke door de contingenteering worden geholpen.De Commissie stelt zich voor nader te onderzoeken, hoe aan de contingenteering voorwaarden verbonden kunnen worden omtrent verlaging van productiekosten in de door contingenteering gesteunde bedrijven. Zij zal daarvoor samenwerking moeten verkrijgen met de contingenteerings-commissie. | |||||||||||||||||||||||||||||||
4) De diamantindustrie.Ter verkrijging van de noodige saneering in deze industrie heeft de Regeering dezer dagen bereids een beslissing genomen, waarbij door een afloopende loonbijslag aanpassing aan het internationale loonpeil zal worden bevorderd. Nader dient onderzocht te worden, of met betrekking tot de niet onder het plan Asscher-PolakGa naar voetnoot22 vallende werklieden, overeenkomstige maatregelen getroffen moeten worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
5) De metaalnijverheid.In den laatsten tijd is het voorgekomen, dat orders, waarin de Nederlandsche nijverheid niet meer kan concurreeren, voor Nederland werden behouden door overbrugging van het verschil met een offer van den werkgever en van de publieke kas. Dit systeem (dat de laatste reserves der bedrijven doet opteren en de aanpassing, die immers toch komen moet, tegenhoudt) moet zoo spoedig mogelijk worden verlaten. Ook de metaalnijverheid zal zich moeten aanpassen of te gronde gaan. Een sterke drang tot deze aanpassing door de Regeering is in het belang van de ondernemingen, zoowel als van de arbeiders. Doch ook bij de metaalnijverheid geldt zeer sterk het argument: Wij kunnen niet verder omlaag, indien niet eerst de overheidslonen en die in de beschutte bedrijven worden aangepakt. Met verschillende andere bedrijfsgroepen is onze Commissie nog werkzaam, doch de resultaten zijn nog te vaag, om reeds thans vermeld te worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Algemeene opmerking.34. V. Tenslotte moge de Commissie zich nog een algemeene opmerking veroorloven. Het spreekt vanzelf, dat de onderhandelingen over loonsverlagingen worden vergemakkelijkt, indien de kosten van het levensonderhoud dalen. In dit verband moge in het bijzonder de aandacht der Regeering worden gevestigd op den steun aan den Landbouw. De Commissie is zich volkomen bewust, dat de catastrofale prijsval van de landbouwproducten, als gevolg van de grenssluitingen, steun aan den Landbouw onvermijdelijk noodig maakte. Zij vraagt zich echter thans met bezorgdheid af, of die steun, eenmaal gebaseerd op een eigen belastingheffing, niet tot ernstige gevolgen zal leiden voor het overige bedrijfsleven in Nederland. Ook de Landbouw zal zich naar haar meening in het onvermijdelijke lot der aanpassing moeten schikken. Nu, naar de Commissie vernam, een herziening van de Landbouwcrisiswet in voorbereiding is, moge zij met nadruk de Regeering in overweging geven vooral ook op dit voor de deflatie zoo hoogst belangrijke punt haar aandacht gevestigd te willen houden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Resumptie.Resumeerende veroorlooft onze Commissie zich aan Uwe Excellentie de navolgende voorstellen te doen: 1. De Regeering drage aan de bevoegde instanties op de spoedige voorbereiding van die maatregelen, welke, ofschoon buiten den directen werkkring van onze Commissie vallende en dus in dit Rapport niet uitgewerkt zijnde, niettemin noodzakelijk zijn, om de werkloosheid hier te lande te doen afnemen. Hiertoe behooren:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
2. Nadat de Regeering een beslissing zal hebben genomen omtrent het algemeene loonpeil waarop het Nederlandsche volk zich in de naaste toekomst zal moeten instellen (zie punt 22 van dit Rapport), drage zij aan onze Commissie op op korten termijn nadere voorstellen te doen omtrent verlaging van steunnormen en werkverschaffingsloonen, daar waar dit in verband met het evengenoemde loonpeil noodig moet worden geacht, alsmede omtrent eventueele overgangsmaatregelen, welke ter bereiking van dit verlaagde peil in den kortst mogelijken tijd eventueel noodig mochten blijken. 3. De Regeering bevordere de spoedige totstandkoming van de navolgende wetswijzigingen:
4. De Regeering bevordere op korten termijn de noodige loonsverlagingen van personeel in rechtstreekschen Overheidsdienst. Daarbij zullen zijn over te nemen de conclusies sub 21 en 25, vermeld op blz. 44 en 45 van het Rapport der Commissie-SchoutenGa naar voetnoot23, met dien verstande, dat bij de onderlinge gelijkmaking tusschen de loonen in Overheidsdienst en die in het particuliere bedrijfsleven bij laatstgenoemde loonen niet uitsluitend worde gelet op de bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten, maar tevens en in de eerste plaats op de loonen, zooals die zullen moeten zijn bij de aanvaarding van de in dit Rapport uitgewerkte voorstellen. 5. De Regeering bevordere op korten termijn de noodige loonsverlagingen van personeel in dienst van semi-openbare diensten en bedrijven overeenkomstig de in punt 4 ontwikkelde beginselen. Met name geldt dit voor de Nederlandsche Spoorwegen. 6. De Regeering drage aan onze Commissie op, in samenwerking met de Commissie onder Voorzitterschap van Mr. Lietaert Peerbolte, op korten termijn voorstellen uit te werken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De sub b bedoelde voorstellen zullen eerst uitgewerkt kunnen worden, nadat de aanhangige wijziging van de Woningwet zal zijn tot stand gekomen. 7.De Regeering drage aan onze Commissie op voorstellen te doen tot loonsverlaging in de overige beschutte bedrijven. 8. Nadat de voorstellen hierboven genoemd onder 2, 4, 5, 6 en 7 aan de Regeering zullen zijn aangeboden en door haar in beginsel zullen zijn goedgekeurd en nadat omtrent de maatregelen sub 1 genoemd, welke moeten strekken, hetzij tot vermeerdering van de werkgelegenheid, hetzij tot vermindering van de kosten van het levensonderhoud, een meer reëel perspectief kan worden geopend, trede de Regeering, alvorens tot toepassing van de in ons Rapport genoemde dwangmiddelen over te gaan, in overleg met de Centrale Vakbonden, teneinde zoo mogelijk voor de vrijwillige aanvaarding van deze voorstellen hun medewerking te verkrijgen. Daarbij worde ook het plan, om voor werkverruiming een bedrag van ten hoogste f. 60 millioenGa naar voetnoot24 beschikbaar te stellen, als voorwaarde voor het verkrijgen van deze overeenstemming op tafel gelegd. 9. Met betrekking tot de onbeschutte bedrijven drage de Regeering ons op, na onderzoek van de speciale moeilijkheden van elke bedrijfsgroep afzonderlijk, met inachtneming zooveel mogelijk van de hierboven ontwikkelde algemeene beginselen, nadere voorstellen te doen. 10. Wat de reederij betreft, worde geen verdere uitbreiding gegeven aan het stelsel van credietverleening, zoolang niet door de reederijen de onderhandelingen zijn heropend met de personeelsorganisaties over verdere loonsverlaging. Aangezien bij dit bedrijf de loonsverlaging zeer ver zal moeten gaan, zou hier de mogelijkheid in uitzicht gesteld kunnen worden, om als overgangsmaatregel in loontoeslagen, mits automatisch afloopend, te bewilligen. 11. De Regeering drage aan onze Commissie op, om met betrekking tot den arbeidsdienstplicht van jeugdige gesteunde werkloozen, nadere voorstellen te doen. 12. De Regeering drage aan onze Commissie op, om nadere voorstellen te doen met betrekking tot de vraag, in hoeverre uitbreiding kan worden gegeven aan de gelegenheid voor land- of industrie-arbeiders, om voor eigen behoefte veldvruchten te verbouwen.
de commissie, Namens deze,
de voorzitter, (A.H.W. Hacke) | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
V Notulen van de vergadering van zijne excellentie den minister van Sociale Zaken met de commissie ‘H’ op vrijdag 26 januari 1934 om 11 uur in het Kabinet van den minister.Aanwezig waren:
de minister van sociale zaken vraagt, na een inleidend woord, of de leden der Commissie door het commissoriale werk naast hun departementaal werk misschien te zwaar zijn belast. Zoo ja, dan staan twee wegen open, om hieraan tegemoet te komen. Men zal het agendum der Commissie moeten verkleinen of wel men zal met de Regeering in overleg moeten treden, om op andere wijze de taak der heeren te verlichten. Een antwoord hoopt de Minister te zijner tijd te mogen vernemen. Komende tot het Tweede Advies van de Commissie stipuleert de Minister, dat dit als algemeen doel een verlaging van het levensniveau in Nederland stelt. Dit is te bereiken door:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De hoofdzaak van het advies is het betoog om tot een algemeen lager loonpeil te komen. Zulks is volgens den Minister tot mislukking gedoemd en Zijne Excellentie verbaast zich er over, dat men meent dat dit zou kunnen. Hiervoor ontbreekt elke staatsrechtelijke grond, terwijl aan de Overheid ook de bevoegdheid ontbreekt. Deze materie zal men aan de krachten die in het vrije bedrijf werken, over moeten laten. Het is een practisch onuitvoerbaar desideratum hier van Overheidswege in het algemeen te willen ingrijpen. Aangenomen evenwel, dat de Overheid de bevoegdheid had en daarvan gebruik wilde maken, wat zouden dan de normen moeten zijn? Het loonpeil van 1913/'14? Welk recht heeft men om aan te nemen, dat in dien tijd de loonen alle billijk waren? Men zal dan ook het gebied van collectieve arbeidsovereenkomsten moeten betreden en deze moeten aantasten. De centrales der Vakvereenigingen hebben geen C.A.O.en afgesloten en men zal die organen er dus niet bij kunnen inschakelen. Men zal dus met de vakbonden moeten onderhandelen. Afgezien van het principe van het probleem, meent de Minister, dat een Regeering, die zich o.m. ten doel heeft gesteld om het bedrijfsleven te organiseeren, niet anderzijds er toe mee kan werken, om de C.A.O.en af te breken. Er is zelfs een streven om te komen tot de bindendverklaring van de C.A.O., waartegen Zijne Excellentie zich reeds in 1926 heeft verzet, doch evenzeer zal de Minister zich tegen de bevordering van de ontbinding daarvan verzetten. De ondervinding, die Zijne Excellentie op dit gebied reeds heeft opgedaan, met name in het bouwbedrijf, is van dien aard, dat er zeer veel zal moeten geschieden, eer dat de Minister weer dien weg in zal slaan. Het is daarbij gebleken, dat het zeer moeilijk is als buitenstaander de werkelijke loonen te weten te komen. De nota van Minister Kalff uit Mei 1929Ga naar voetnoot25 betreffende de werkloosheidsbestrijding, waarmede de Minister zich, op eenige punten na, vereenigt, concludeert, dat men niet kan spreken van de oorzaak van de werkloosheid. Er zijn er tallooze: dumping, slechte outillage der bedrijven, onnoodige onderlinge concurrentie, te hooge loonen enz. en men zal ad hoc maatregelen moeten nemen, om die oorzaken uit den weg te ruimen. Een generale loonsverlaging wil de Minister niet op den voorgrond stellen. Overgaande tot de positieve zijde van het vraagstuk meent Zijne Excellentie een 7-tal punten te moeten noemen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De heer hacke dankt den Minister voor de aan de Commissie geboden gelegenheid om het advies nader toe te lichten en wijst er op, dat dit advies geheel in overeenstemming is met de desbetreffende passage uit de Millioenennota (blz. 24) en ook parallel loopt met de nota van Minister KalffGa naar voetnoot27, waarmede, blijkens de notitie, zes ministers op twee punten na zich in beginsel vereenigd hebben. Het is niet de bedoeling van de Commissie, om over de geheele linie loons- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
verlagingen door te willen zetten, doch het zal noodig zijn, dat in die richting gewerkt wordt. Bij het onderzoek in de verschillende bedrijven zal het voor kunnen komen, dat blijkt, dat de hooge loonen de voornaamste oorzaak van werkloosheid zijn en het rapport bevat een overzicht van de bevoegdheden waarover de Regeering thans reeds beschikt, om eventueel drang of dwang uit te oefenen, om hierin verandering te brengen. Bij de bestudeering van het vraagstuk zijn wij het eerst gestuit op een hiaat in de Armenwet, waaromtrent de Commissie reeds een advies uitbracht. Inderdaad is de norm van 1913/'14 aanvechtbaar. De nota van Minister Kalff nam een algemeene loonsverlaging van 25% op de loonen van 1932 aan, dit is ook min of meer arbitrair. Nooit is het de bedoeling geweest, om het stelsel der C.A.O. en te verbreken, doch wel deze aan een herziening te onderwerpen. In eerste instantie zal daarvoor overleg met de organisaties van werkgevers en werknemers noodig zijn. Hierbij is gedacht aan de loonen der bouwvakarbeiders, speciaal voor den bouw van goedkoope arbeiderswoningen. Vele projecten liggen dienaangaande reeds klaar, doch de medewerking der gemeenten is onvoldoende. Wij hebben reeds de ondervinding opgedaan, dat noodzakelijke loonsverlagingen zouden zijn aanvaard, indien de woninghuren niet zoo hoog bleven. Zeker is het, dat hier en daar de werkloosheid een gevolg is van te hooge loonen en wij zullen dan den vinger op de wonde plek moeten leggen. Er dreigt een conflict in het Bakkersbedrijf in Utrecht. Gelukte het de loonen in dat bedrijf belangrijk te verlagen, dan zou de broodprijs verlaagd kunnen worden, hetgeen een loonsverlaging in andere bedrijven gemakkelijker aanvaardbaar zou maken. Het onderzoek in de verschillende bedrijven vindt voortgang. Nieuw personeel wordt aangenomen, zoodra de Begrooting van Sociale Zaken door de Eerste Kamer is aangenomen. Het is de bedoeling, dat de Commissie zoo tijdig haar advies uitbrengt, dat op 1 April de gewijzigde steunnormen in werking kunnen treden. Ook voorstellen voor de werkloosheidsverzekering zullen zoo spoedig mogelijk volgen. Het vraagstuk van werkverruiming zal spreker aan den heer Ringers ter beantwoording overlaten. Wat de loontoeslagen betreft, kan men niet te voorzichtig zijn. In de laatste vergadering is het project voor den Landbouw besproken, waarbij verschillende moeilijkheden naar voren zijn gekomen. In den scheepsbouw zijn de werkgevers er zeer tegen geporteerd. Tenslotte heeft de Commissie de ondervinding, dat de inschakeling van andere Overheidsdiensten dikwijls met groote moeilijkheden gepaard gaat.
De heer ringers merkt op, dat de gelegenheid, om zich als Commissie voor deze bespreking voor te bereiden, heeft ontbroken. Hij vraagt daarom voor zich persoonlijk het woord. In de eerste plaats kan hij zich niet onttrekken aan den indruk, dat de Minister meent, dat de Commissie in haar advies verder is gegaan dan de bedoeling der Regeering was, dat zij daarom aan de behandeling der zaak een | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
veel te algemeene strekking heeft gegeven en daardoor in plaats van met voorstellen voor onmiddellijk te nemen maatregelen, eerst aan de Regeering het verzoek heeft gericht, om zich principieel uit te spreken. De Commissie zou werk hebben verricht, dat de Regeering zelf ter hand wil nemen, komt tot voorstellen, waarbij andere departementen dan het Departement van Sociale Zaken betrokken zijn en zou daardoor het werk der Regeering hebben verzwaard in plaats van het te verlichten. Spreker meent tegen dit inzicht te moeten opkomen. Wat de leden der Commissie-H. doen, verrichten zij ter hulpe van de Regeering. Zij komt slechts met voorstellen en de Regeering zal moeten beslissen, om die al dan niet te aanvaarden. De samenstelling der Commissie is er op gericht, om zooveel mogelijk interdepartementale samenwerking te bevorderen. Zonder die samenwerking is het geven van een advies, zooals het onderhavige, niet mogelijk. Wat nu de opmerkingen van den Minister betreffen, merkt spreker op, dat het hem niet duidelijk is, waarom eenerzijds de Minister van de Commissie vraagt om een grootsch plan inzake werkloosheidsverzekering, steunregeling en armenzorg te ontwerpen (zie punt 2 van den ‘positieven weg’)Ga naar voetnoot28 en anderzijds mede deelt, dat verlaging der steunnormen reeds bij de afdeelingen van zijn Departement in behandeling zijn en dat daaromtrent geen advies meer noodig is. De minister van sociale zaken legt uit, dat regelingen zooals Kerstgaven, regenverletGa naar voetnoot29, steun in natura buiten het commissoriale werk kunnen vallen, maar dat aangaande de groote lijn der steunverleening en werkloosheidsverzekering de Commissie haar advies moet geven, vooral ook omdat het Departement van Financiën daarop wacht. Misschien zullen hierom nieuwe grondslagen moeten worden aangenomen. De heer ringers is van oordeel, dat de Commissie niet kan nalaten zich een meening te vormen over de hoogte der steunnormen en goed zal doen den Minister met haar bevindingen in kennis te stellen. Het is hem bij het onderzoek van honderden werkverschaffingsobjecten op hun toelaatbaarheid, in commissie met den heer van Geelen, gebleken, dat het werkverschaffingsloon daarbij een groote rol speelt. Voorts bleek, dat vaststelling c.q. verlaging van dat loon niet kan worden bezien los van de steunnormen en wat daarmede samenhangt. Als men een goede verdeeling der objecten over het heele land wil bereiken in verband met de plaatselijke werkloosheid, dan moet dit worden bezien in samenhang met de werkverschaffingsloonen en de steunnormen. Zeker is het, dat indien de Commissie zich alleen zou bezig houden met een onderzoek in de verschillende takken van industrie en dienaangaande adviezen zou uitbrengen, dit een te langdurig werk zou zijn en op korten termijn weinig resultaat zou opleveren. Daarnaast zal men een algemeene lijn moeten vast- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
stellen en die is in het advies neergelegd. Die algemeene lijn was reeds aangegeven in de Millioenennota, ons advies is daarvan de concrete uitwerking. Immers de consequentie van den eisch van het handhaven van den gouden standaard is de verlaging van het levenskostenpeil en dit houdt een verlaging der loonen in. Spreker vraagt zich af, indien men die consequentie niet wil trekken, welke richting men dan uit zal moeten gaan. Ten aanzien van het besluit van den Ministerraad van 9 Januari betreffende eenige groote werkverruimingsobjecten meent hij, dat ergens een misverstand moet zijn ontstaan. Spreker onderschrijft geheel het betoog van den heer Hacke betreffende de C.A.O.-en. De heer van doorninck heeft den indruk, dat er 3 vaste punten zijn, waarvan de Commissie uit kan gaan:
Bij de bestudeering van het vraagstuk is men tot de overtuiging gekomen, dat werkverschaffing en steunverleening hulpmiddelen zijn en geen middel om de werkloosheid te verminderen. Het vraagstuk is zoo gecompliceerd, dat nauwe samenwerking tusschen de Departementen een eerste vereischte is. Zoo is het uitgesloten, dat men een voldoend resultaat bereikt op het gebied van loonsverlaging, zoolang de kosten van levensonderhoud stijgende zijn. Evenzeer zit aan loonsverlaging het vraagstuk van huurverlaging onverbrekelijk vast. Het doel is geweest, om aan de Regeering een volledig werkprogramma voor te leggen, dat een aanpassingsprogramma inhoudt en de werkloozen zooveel mogelijk naar de bedrijven terugvoert. Een vraagstuk dat slechts voor een deel nationaal is op te lossen. Werkverschaffing en werkverruiming zijn hulpmiddelen, die politiek zeer aantrekkelijk zijn, om de hardheid van het deflatieproces te verzachten. Spreker hoopt van de Regeering te vernemen, indien zij zich niet met de norm 1913/'14 vereenigen kan, welke basis zij wenscht aan te nemen, waarbij men gelijktijdig een aanpassing bereikt en de rechtvaardigheid niet uit het oog verliest. Indien deze basis vaststaat, komt het vraagstuk van het middel om het doel te bereiken pas ter sprake. Men zal de loonsverlaging aan de betrokkenen aannemelijk moeten maken door huurverlaging en werkverruiming in het vooruitzicht te stellen. Vooral de hooge gemeenteloonen zijn een rem op loonsverlaging. De Commissie heeft dit herhaaldelijk van werkgeverszijde vernomen. Reeds zijn pogingen door de Commissie gedaan, om in een bepaald bedrijf een loonsverlaging te laten invoeren. Deze zijn mislukt, omdat niet gelijktijdig andere maatregelen konden worden genomen of aangekondigd, zooals huurverlaging. De Regeering beschikt behalve over middelen om de loonsverlaging aannemelijk te maken (f. 60 millioen voor werkverruiming, huurverlaging), in tweede instantie ook over dwangmiddelen (verlaging of inhouding van den steun). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De Regeering zal dit vraagstuk ook in zijn geheel moeten bezien. De heer hirschfeld wenscht ter verdediging van het rapport der Commissie slechts eenige argumenten van de vorige sprekers te onderstrepen. Het is na 4 jaren van crisis gebleken, dat nog geen eindpunt is te zien en een onderzoek naar de oorzaken der werkloosheid in alle takken van industrie zou thans geen oplossing geven op korten termijn. Toch zal men spoedig maatregelen moeten nemen, omdat het aantal industrieën dat om hulp vraagt en dat niet meer door contingenteering zal kunnen worden geholpen, dagelijks toeneemt. Voor die bedrijven, waarvan Lips een voorbeeld is, helpt hetzij protectie, hetzij op zeer korten termijn een algemeene loonsverlaging. Aan protectie is muntdevaluatie ten nauwste verbonden. Het Department van Economische Zaken is niet opgewassen tegen den stroom van verzoeken uit de industrie om hulp, die toch niet met de bestaande middelen kan worden geholpen. Daarnaast zal het systematische onderzoek in de verschillende bedrijven voortgang moeten vinden. Zou het niet gelukken om de kosten van levensonderhoud spoedig en algemeen te verlagen, dan zal men de industrie moeten helpen met middelen, die juist tengevolge hebben, dat de kosten van levensonderhoud nog verder stijgen met het gevolg, dat de mogelijkheid van handhaving van den gouden standaard geringer wordt. Een algemeene versobering op een basis van een lager reëel loon is de eenige uitweg. De heer van geelen deelt mede, dat voorstellen voor een proefneming met een loontoeslag in den landbouw Zijne Excellentie weldra zullen bereiken. De Commissie heeft daaromtrent juist een advies samengesteld. De inschakeling van het Boschbeheer is mogelijk, doch de medewerking van de gemeenten laat te wenschen over. De heer verwey. De overwegingen in dit advies zijn nog maar een eerste resultaat van ons werk. Adviezen nopens werkverschaffing en een herziening van de werkloosheidsverzekering zullen volgen, terwijl tenslotte ook onder oogen zal worden gezien, of iets bereikt kan worden met het te werk stellen van Nederlanders in het buitenland, het weren van buitenlanders alhier, een verschuiving van vrouwelijke door mannelijke werkkrachten en dergelijke vraagstukken. De minister van sociale zaken wijst er op, dat de rubriceering van zijn leidraad niet een afbakening van competentie en inzichten inhoudt, doch alleen ten doel had, om het vraagstuk in factoren te ontbinden. Zijne Excellentie is ook van meening, dat hier een vraagstuk is van algemeen beleid. Ten aanzien van het woord ‘loontoeslagen’, dat veelal gebezigd wordt als een suppletie op een loon van een bedrijf, dat de normale loonen niet meer kan betalen, merkt de Minister op, dat zij alleen dan verantwoord zijn, als ze tijdelijk zijn en afloopend. Zijne Excellentie bedoelt er evenwel ook mede een toeslag op een loon voor werkverschaffing, waarbij het particuliere bezit wordt ingeschakeld. Hierdoor zou het aantal objecten voor werkverschaffing aanzienlijk kunnen worden uitgebreid. Hiertegen is slechts één bezwaar: men loopt de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kans er tusschen te worden genomen. Als voorbeeld noemt Zijne Excellentie het onderhoud van particuliere landerijen door werkloozen uit de omgeving, ter voorkoming, dat de waarde van ons agrarisch bezit door noodgedwongen verwaarloozing zal dalen. Als principieel punt van meeningsverschil noemt de Minister, dat het standpunt van de Commissie is, om eerst het probleem in zijn geheel aan te vatten, waarna de details zullen volgen, terwijl Zijne Excellentie juist meent, dat men met de details incidenteel zal moeten beginnen, waarna het groote plan, dat eerst uitgewerkt zal moeten worden, kan worden aangevat. Al moge het systeem van de Commissie theoretisch het beste zijn, het zal te lang duren, want het is een ongelooflijke taak, om alle industrieën serieus te onderzoeken, men zal te laat klaar zijn. Zijne Excellentie is van oordeel, dat men onmiddellijk zal kunnen beginnen zonder dat dit impliceert, dat men zich den weg afsnijdt voor later te nemen maatregelen in groot verband, b.v. men zal de steunregelingen kunnen herzien en met eenige werkverruimingswerken beginnen, ook al is dit geheele probleem nog niet opgelost. Ten aanzien van de werkverruiming meent de Minister ook, dat er ergens een misverstand moet zijn ontstaan. Zijne Excellentie was van meening, dat indien een brug in het vrije bedrijf f. 500. - zou kosten, men die, hoewel niet noodig, uit moreele overwegingen zou kunnen laten bouwen in werkverruiming, doch voor lagere loonen, b.v. gelijk aan het steunbedrag + ± 10%, waardoor zij f. 350. - zou kosten. Gevraagd wat voor sanctie men bij weigering zou moeten toepassen, deelt de Minister mede, dat hij de persoonlijke overtuiging heeft, dat geen sancties zullen behoeven te worden toegepast. Men zal 2 figuren kunnen krijgen:
Voor het eerste geval heeft Zijne Excellentie nog geen beslissing genomen. In het laatste geval wordt de steun individueel ingetrokken. De heer van geelen meent, dat men er bij de werkverruiming niet komt door uniforme lagere loonnormen van b.v. het steunbedrag + ± 10%. Doch, waar het hier in het bijzonder werken betreft, waar veel vakarbeiders aan moeten werken, zal men moeten komen tot een tijdelijke afwijking van de C.A.O., met name tot een incidenteele verlaging dier loonen van b.v. 25%. De minister van sociale zaken. Over het woord werkverruiming bestaat veel misverstand. Gewoonlijk verstaat men er onder, niet noodzakelijk doch vervroegd gewoon werk tegen de usantieele loonen. De Regeering is verder gegaan en heeft aangenomen, dat daarbij lagere loonen zouden gelden. Zijne Excellentie meent, dat toch niet de bedoeling van algemeene loonsverlaging kan zijn, dat een gelijke verlaging van alle op 1 Januari 1934 geldende loonen wordt verlangd. Zoo neen, dan zal de loonsverlaging per branche plaats moeten vinden, een derde mogelijkheid is er niet. Men moet concreet zijn en zich eens indenken, dat de Overheid partij kiest in een loonconflict; wat beteekent dat? Alleen de Rijksbemiddelaar zal een voorstel kunnen doen aan partijen, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
wellicht afgewezen wordt. Men zal dus het loon moeten fixeeren, desnoods op een lagere hoogte dan waarover het conflict gaat. Maar moet men dan ook niet voor de bindendverklaring van de C.A.O. zijn? De heer van doorninck geeft de metaalnijverheid als voorbeeld, waar inderdaad de loonen laag zijn, doch niettemin te hoog om de bedrijven aan orders te helpen. De conclusie van de Commissie is derhalve verlaagde loonen en de kosten van het levensonderhoud, maar verlaag gelijktijdig de woninghuren en de sociale lasten, die op het bedrijf rusten. In het enkele geval waar wij op een loonsverlaging aandrongen, vernamen wij, dat eerst de veel hoogere loonen van gemeentewerklieden, spoorwegen e.d. overheids- en semi-overheidslichamen verlaagd moesten worden. De minister van sociale zaken. Al moge het niet mogelijk zijn, om in het vrije bedrijf de loonen te fixeeren, wel kan de Overheid de remmen weg nemen die zij zelf aanlegt, nl. hooge salarissen, hooge woninghuren en sociale lasten. Aangenomen dat de gemeenten hun salarissen verlaagden en dat de Regeering een verlaging der woninghuren en der sociale lasten invoerde, dan is het nog niet duidelijk hoe men den volgenden stap zal moeten doen, om de loonen in het vrije bedrijf te verlagen. Daarvoor is alleen het middel beschikbaar, dat de Overheid werkverruimingsobjecten laat uitvoeren op de voorwaarde van een loonsverlaging ad hoc. Als voorbeeld diene hiervoor de Woningbouw. De heer van doorninck vraagt, waarom de Regeering desnoods wel krasse maatregelen wil nemen in bedrijven, die zij in de hand heeft, doch terugdeinst voor even krasse maatregelen in het vrije bedrijf. Hier ligt het verschil in standpunt tusschen den Minister en de Commissie, die meent, dat ook in het vrije bedrijf en in het bijzonder in het beschutte bedrijf zal moeten worden ingegrepen. De minister van sociale zaken. Indien men mij aantoont, dat in een vrij bedrijf de werkloosheid enkel en alleen het gevolg is van den loonstandaard en dat door verlaging daarvan de werkgelegenheid zal vermeerderen, dan heb ik geen bezwaar ook voor dat bedrijf den steun in te houden. De heer van doorninck merkt op, dat in de metaalnijverheid de loonen worden beïnvloed o.m. door den broodprijs, waardoor men terstond de moeilijkheid verplaatst naar het bakkersbedrijf. Hij meent, dat men eerst de loonbasis zal moeten vaststellen, waarna men te werk zal moeten gaan, zooals in het rapport is uiteengezet. Een algemeen plan zal moeten worden opgemaakt, waarvan de noodzakelijkheid, de rechtvaardigheid en de aantrekkelijkheid aan de centrales der vakvereenigingen zal worden ontvouwd. Er kan zich dan het geval voordoen, dat het aanvaard wordt, of dat het geweigerd wordt op goede gronden of verworpen op ondeugdelijke gronden. In dit laatste geval zal de Regeering gebruik moeten maken van de Haar ten dienste staande dwangmiddelen. De heer hacke. Zeker is het, dat een loonsverlaging in het bakkersbedrijf in dàt bedrijf geen vermindering van de werkloosheid tengevolge zal hebben. De minister van sociale zaken. Tegen dit project is een practisch bezwaar: het duurt te lang en wij kunnen niet langer wachten. Wat voor bezwaar | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
is er tegen, om onmiddellijk iets aan te vatten, b.v. een werkverruimingsobject? De heer van doorninck. De ondervinding bij de Benas heeft dienaangaande geleerd, dat men dan zijn positie verzwakt. De heer hirschfeld. Er zou desnoods geen bezwaar tegen zijn, om onmiddellijk met een bepaald object te beginnen, mits op korten termijn de richting die de Regeering wenscht uit te gaan, vaststaat. De minister van sociale zaken verzoekt om een kort verslag te maken van de verschillende standpunten, hetwelk ter bestudeering kan worden gegeven aan de betreffende Ministers, en sluit de vergadering.
de secretaris, (w.g.) Schlingemann. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Twee kiekjes van een excursie van de Commissie ‘Hacke’, woensdag 25 juli 1935. Na een bezoekje aan de sluizen te Vreeswijk,bezocht men het buiten van Mevrouw Oudemans (een familielid van Hacke) te Putten
Collectie Directoraat-Generaal van de Arbeid, Voorburg | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
VI [Brief van de commissie ‘H’ aan de minister van Sociale Zaken Mr. M. Slingenberg, 30 september 1935]Ga naar voetnoot30's-Gravenhage, 30 September 1935
commissie-h No. 583-H
Betreffende: interdepartementale commissie inzake werkloosheidsbestrijding
Aan
Uwer Excellenties Ambtsvoorganger, Dr. J.R. Slotemaker de Bruïne, heeft bij schrijven van 5 Juli 1933 Kabinet een Commissie van Hoofdambtenaren ingesteld, ten einde door interdepartementaal overleg de totstandkoming voor te bereiden en te vergemakkelijken van besluiten, die met name op voorkoming en bestrijding van werkloosheid betrekking hebben. Hoewel Zijne Excellentie er op wees, dat iedere dienst en iedere afdeeling zelfstandig belast zou blijven met de behandeling der hem of haar toevertrouwde zaken, werd niettemin het vertrouwen uitgesproken, dat een regelmatig contact van verschillende hoofden van dienst zou leiden tot de mogelijkheid, om door de adviezen dezer Commissie meer eenheid en samenwerking te bevorderen in de te dezer zake te voeren Regeeringspolitiek en tot een zoo veelzijdig mogelijke beschouwing van de onderscheidene vraagstukken te komen. Tot lid en voorzitter dezer Commissie werd benoemd de Directeur-Generaal van den Arbeid en tot leden de Directeur-Generaal van Handel en Nijverheid, de Directeur-Generaal van Waterstaat, de Directeur-Generaal van Werkverschaffing en Steunverleening, de Thesaurier-Generaal van Financiën en de Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. Deze leden, die zich niet plegen te laten vervangen, hebben thans nog zitting in deze Commissie, met uitzondering van den Directeur-Generaal van Handel en Nijverheid, die door zijn vele werkzaamheden buitenslands zich geregeld laat vervangen door den Administrateur van de Afdeeling, Dr. W.L. Groeneveld Meyer. Werd reeds in het algemeen de in dezen crisistijd meer dan ooit noodzakelijke samenwerking tusschen de departementen door het geregeld overleg tusschen de hoofdambtenaren bevorderd, in het bijzonder gold dit ten aanzien van de behandeling van het werkloosheidsvraagstuk, doordat bij de besprekingen van dit probleem reeds aanstonds de sociale, economische en financieele zijden van dit vraagstuk, meer dan anders het geval zou zijn geweest, konden worden belicht. Op grond van de ervaringen en resultaten kan de Commissie dan ook verklaren, dat het eerste doel, waarvoor zij werd ingesteld geheel is bereikt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
In September 1933 bracht da Commissie haar eerste advies uit, dat een algemeene richtlijn aangaf voor de voorkoming en bestrijding der werkloosheid. Als gevolg daarop werd in Januari 1934 een tweede advies uitgebracht, waarin meer in bijzonderheden vele maatregelen terzake van het werkloosheidsvraagstuk werden aanbevolen. Op 16 Februari 1934 berichtte de toenmalige Minister van Sociale Zaken, dat de Regeering naar aanleiding van dit advies besloten had om aanstonds eenige maatregelen te nemen terzaken van:
Sub a heeft geleid tot de Wet, waarmede het ‘Werkfonds 1934’ werd ingesteld. Met de punten sub b en sub c heeft de Commissie verder geen bemoeienis gehad. Voorts werd aan de Commissie verzocht om nader uitgewerkte voorstellen aan de Regeering ter overweging aan te bieden inzake:
Betreffende de werkwijze van het Werkfonds bracht de Commissie adviezen uit op 26 Februari 1934, 5 Maart 1934 (in dit geval in overleg met den toenmaligen voorzitter van het Werkfonds, den heer Zaalberg) en op 22 Maart 1934. Aanvankelijk had de Commissie geen bemoeienis met de Werkfondsprojecten, doch in het begin van 1935 besloot de Ministerieele Commissie voor het Werkfonds 1934, dat de Commissie-H alle projecten, die daarvoor in aanmerking kwamen, met haar advies kon doen begeleiden. Ten aanzien van de werkloosheidsverzekering bracht de Commissie op 5 Mei 1934 een advies uit aan den Minister van Sociale Zaken. Het ontwerp-herziene regeling der steungelden, hetwelk bij schrijven van 5 April 1934 door den Directeur-Generaal van Werkverschaffing en Steunverleening aan dan Minister van Sociale Zaken werd aangeboden, is door de Commissie behandeld. Het vraagstuk der jeugdige werkloozen is door het Departement van Sociale Zaken zelf ter hand genomen. Ten aanzien van de verlaging van de loonen in de beschutte bedrijven heeft de Commissie gemeend, dat zulks bedrijfsgewijs zou moeten worden nagegaan. Zij heeft derhalve naar aanleiding van de enquête, die door het Departement van Economische Zaken, in samenwerking met den Dienst der Arbeidsinspectie, is gehouden inzake de mechanisatie in de sigarenindustrie, op 15 April 1935 een advies uitgebracht, als gevolg waarvan een ontwerp van wet thans door de Ministers van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, Sociale Zaken en Financiën aan den Ministerraad is voorgelegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Terzake van de verlaging der bakkersloonen en de daarmede in verband staande verlaging der broodprijzen is veel voorbereidend werk geschied, waarvan de onlangs door Uwe Excellentie ingestelde Commissie voor onderzoek naar de verlaging der kosten van levensonderhoudGa naar voetnoot31 heeft kunnen gebruik maken. De Commissie heeft bij het uitbrengen van haar adviezen de ervaring opgedaan, dat zij bij de uitvoering van haar opdracht op verschillende moeilijkheden stuit. Die moeilijkheden spruiten in de eerste plaats voort uit de omvangrijkheid en de weinig nauwkeurige begrenzing van het aan de Commissie toegewezen arbeidsveld, dat feitelijk de geheele welvaartspolitiek der Regeering omvat. Een ambtelijke Commissie, die zich op een zoo uitgebreid terrein beweegt, staat voortdurend aan het gevaar bloot van in aanraking te komen met de algemeene Regeeringspolitiek. Een tweede moeilijkheid is hierin gelegen, dat op hetzelfde terrein ook andere deels buiten-ambtelijke organen werkzaam zijn, zooals de Commissie voor Werkverruiming en het Werkfonds; een goede samenwerking tusschen deze verschillende organen, die niet tot oponthoud en andere bezwaren leidt, is niet gemakkelijk te regelen. Een derde bezwaar is, dat een werkelijk goede en serieuze behandeling van hetgeen met de werkloosheid en haar bestrijding samenhangt, veel tijd vordert, welken de meeste leden der Commissie, die ook andere ambtelijke bezigheden hebben, daarvoor alleen dan kunnen beschikbaar stellen, indien de Regeering dit in verband met de waarde, die zij aan het interdepartementaal overleg toekent, van hen verlangt. Bovenstaande overwegingen, gepaard aan de onzekerheid, die er bij enkele leden bestaat over de vraag, of na het aftreden van Minister Slotemaker de Bruine als Minister van Sociale Zaken de op zijn instigatie ingestelde Commissie ‘H’ nog wel bestaat, hebben de Commissie aanleiding gegeven tot Uwe Excellentie het verzoek te richten omtrent onze Commissie een nadere beslissing der Regeering te willen uitlokken. Wij bedoelen hiermede niet te zeggen, dat naar onze meening de Commissie ‘H’ een overbodigheid zou zijn; wij zijn integendeel overtuigd, dat het geregeld overleg van de betrokken hoofdambtenaren over een zoo veel omvattende en vele Departementen rakende kwestie als het werkloosheidsvraagstuk zeer nuttige kanten heeft. Meent de Regeering echter om deze of andere redenen de Commissie in stand te moeten houden, dan schijnt het om de bovenuiteengezette redenen en mede in verband met de op handen zijnde reorganisatie van het Werkfonds noodig, dat de Commissie een duidelijk omschreven opdracht krijgt. Mocht de Regeering de Commissie-H in stand willen houden, doch tevens in verband met andere op hetzelfde terrein werkzame organen de taak dezer Commissie nauwkeuriger willen begrenzen, dan zouden wij ons de navolgende werkwijze kunnen voorstellen. De maatregelen, betrekking hebbende op het werkloosheidsvraagstuk, zijn in twee hoofdgroepen te verdeelen, nl. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Groep A kan worden onderverdeeld als volgt:
Groep B omvat de eigenlijke werkloozenzorg en dus de Werkverschaffing, de Steunverleening, maatregelen ten behoeve van jeugdige werkloozen, enz. Maatregelen, behoorende tot de groepen A I en III zouden geacht kunnen worden buiten den werkkring onzer Commissie te vallen, de eerste, omdat zij te nauw verwant zijn met het algemeene Regeeringsbeleid, de tweede, omdat zij, naar wij vernamen, volgens de tegenwoordige opvatting der Regeering behooren tot de taak van het Werkfonds en de daaruit ontstaande rechtspersonen of tot die van de Rijkscommissie voor Werkverruiming. Maatregelen, vallende onder de Groep A II en Groep B daarentegen, zouden tot het terrein van onze Commissie gerekend kunnen worden. Hierbij kunnen ook algemeen in het buitenland toegepaste maatregelen worden betrokken. De eigenlijke werkloozenzorg heeft steeds tot de taak onzer Commissie behoord en ook het onderzoek naar den toestand in bepaalde bedrijfsgroepen (sigarenindustrie, steenfabrieken e.d.) heeft tot dusver meermalen een punt van onderzoek bij haar uitgemaakt. Het spreekt intusschen vanzelf, dat om op dit laatste terrein met vrucht werkzaam te kunnen zijn, er een nauwe samenwerking noodig is tusschen de organen van de Arbeidsinspectie, die onder Uw Departement ressorteeren en de ambtenaren van het Departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, zoodat voor die laatste taak de medewerking van het Hoofd van dat Departement vereischt zou zijn. Wij veroorloven ons tot Uw Excellentie het verzoek te richten ons met Hare beslissing in deze in kennis te willen stellen.
de waarnemend voorzitter, w.g.A. van Geelen Wzn
De Secretaris: (w.g.) Schlingemann |
|