Nederduitse en Latynse keurdigten
(1710)–anoniem Nederduitse en Latynse keurdigtenStok in 't hondert
| |
[p. 401]origineel
| |
AL wie in Tempeldienst, of in den Raad wil komen,
Ontzie geen slegte stam, of steek van Rozenboomen:
Want schoon de Boom is slegt, en rontom is heel doornig,
De bloem is aangenaam, en(a) d'Hovenier werd toornig,
Als men dees bloem veragt, wiens vrugt in zyne fleur
Zelfs in een Konings Hof, is kostelyk van geur,
't Is dan niet zonder reên, dat eertyds de Trojanen,
Dit sap in d'offerdienst vermengden met haar tranen:
En Esculaap getuigt, dat die zig hier mee smeeren,
Zig in een oogenblik zoo konnen transformeren,
Dat zy zig schikken na de kragt van deze boom,
Die mits zy steek lig is, een yder houd in toom.
Al d'onderdanen doen aan deze stammen eeren:
Den(b) Ouden Priester zelf in zyn gewyde kleeren
Verheft hem op 't Altaar, ten trots van al de Grieken,
Die aan dees hoofse bloem met geen vermaak en rieken:
De schoof van Benjamin(c) buigt voor dees bloem zig neder;
De(d) Raaf hoe zwart van verf verandetd zig van veder;
De bende van St. Jan hoe lam nogtans van rey,
Verheugt met Herp gezang zig in de Koele Mey;
Zelf de veragte ryp, en leeuwen fel te wreken,
Zyn met een diep ontzag voor dezen boom ontsteken:
Ziet men op 't groot getal van mindere* Archiven,
't Weet al dees Rozenboom om zynen geur te lieven:
D'een plant hem aan een poel, of beek of in de hoven,
Van Neven of van Ooms, en die dees boom niet loven,
Die roskamt men zoo fel, ja die gebaarde mannen,
En luiden van de plak zyn reê om haar te bannen,
Men rukt haar voor altoos de rozen uit de mont:
Die onder deze boom dan rusten wil en leven,
Kan zig by(g) Esculaap den gryzen bol aangeven,
Of in 't(h) Trojaanse paart; want beide deze luiden,
Die zullen u de kragt van dezen Boom beduiden.
|