Kwaks' en boontjes' pleziertochtje.
Boontjes, bediende bij den Notaris Zeemvel - wiens kalanten hij belast was te ontvangen en bij mijnheer te geleiden -, en Kwaks, zelfde ambt, zelfde huis, hadden op eenen schoonen morgend, ter gelegenheid der warmte, hun meester naar Oostende zien vertrekken, om er een pekelig zeebad te nemen.
Zij besloten van dezen vrij-dag een kostelijk gebruik te maken, en zich eens duchtig en goedkoop te vermaken.
Terwijl Boontjes zich onledig hield met in den kelder eene mand te vullen met proviand, had Kwaks zijne jas aangeschoten, en was naar vader Slijpsteen gezeild, die rijtuigen en paarden verhuurde ‘om zelf te voeren’.
Weldra was hij terug. Hij hield stil, vóór de notarieele deur, met een tweewielig rijtuig, waar een lieve hit voorge¬spannen was, en zond Slijpsteen's stalknecht naar huis, met de woorden: - Keer nu maar weer naar je baas, ventje. Ik zal het beestje eens bestieren vandaag. Vóór ik notaris was, heb ik wel meer met zweep en toom omgegaan...
- Perfekt m'heer - sprak de stalknecht - maar laat ik er op drukken: de hit niet te veel in de zon...
- Ssst! genoeg daarvan! Tavond, als ik tijd heb, kun je een rijlesje krijgen.