Nederlandsch Museum. Vierde Reeks. Jaargang 3(1893)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 52] [p. 52] Sancta Theresia. Hoe krachtig maalt de preêker 't aaklig lot, 't Afgrijslijk aanzien: hoorn en paardehoef, En vleêrmuisvlerken - en 't onnoemlijk leed Van binnen: spijt en wroeging zonder peil, En machtelooze woede zonder hoop, Waar Lucifer door eigen schuld in viel! En d'ijsbre straf, die in zijn vlammenrijk, Bij eeuw'gen gloênden nacht, en pek en solfer, En duiv'lenroede, en wormen die niet sterven, Den zondaar wacht! Maar hoe, de vrome abdis Hoort toe en - glimlacht? Zou ook zij, de heil'ge, Gaan twijf'len?... Nauw den kansel afgestegen, Gaat hij tot haar: ‘Vergeef me, eerwaarde moeder! Maar... wat gaf in mijn woord u lachensstof?’ En aan haar glimlach paart zich nu een traan: ‘Wat spreekt ge toch van hoorn en hoef en vlerk? De duivel is het wezen, dat niet liefheeft - 'k Moet om hem weenen: 't wezen, dat niet liefheeft! En waartoe dreigt ge 't volk met vlam en pek? De hel is 't oord, waar liefde onmooglijk is, Waar lijden woont, als hier, maar meelij niet, - En dát maakt hen tot duivel en tot hel!’ W-a. Vorige Volgende