Nederlandsch Museum. Vierde Reeks. Jaargang 2
(1892)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De slag van Kortrijk.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
leger, met het bijzonder gezag dat zijn oordeel in deze zaken bijbrengt, den slag opnieuw bestudeerd en op zeer duidelijke wijze uiteengezet. Zijn werk is het uitgangspunt geweest van een ander. Generaal Köhler had zich gesteund op de meest geloofbare en volledigste bronnen om zijn relaas op te stellen. Prof. Pirenne, getroffen door het schier volkomen stilzwijgen bij Köhler van de rol gespeeld door zekere grachten in het verhaal van Kervijn en anderen, heeft opgeklommen tot de oorzaak van dit verschil en bevonden dat de bronnen hieromtrent in twee kampen verdeeld zijn. Hij heeft bevonden dat de Fransche kronijkschrijvers de nederlaag van hun leger trachten uitteleggen door een zooggezegd verraad, gepleegd door de Vlamingen tegenover hen: de wijze waarop dit verraad gepleegd werd, wordt echter niet bij allen op dezelfde wijze verhaald; de meeste nochtans, en al de latere kronijkschrijvers met hen, schrijven de overwinning der Vlamingen louter toe aan het bestaan van zekere grachten, die ze met gras en takken overdekt hadden of van nieuwe grachten die ze gegraven hadden en waarin zij de Fransche ridders gelokt hebben. De Vlamingen daarentegen bekennen, wel is waar, dat er zekere grachten geweest zijn en dat zij eene rol in den slag hebben gespeeld, daar zij de vlucht der ridders belemmerd hebben, maar verklaren volmondig dat de Vlamingen hunne overwinning alleen aan hunnen moed hebben te danken gehad. Zonderling genoeg, het is eerstgenoemd verhaal dat overgegaan is in onze latere kronijken en tot in de geschiedenis van Kervijn. Een Fransch geleerde, de heer Frantz Funck-Brentano, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hulp-bibliothecaris aan de bibliotheek van het Arsenaal te Parijs, die een groot werk over Philips IV den Schoone voorbereidt, heeft zich tegen de uitkomsten van Prof. Pirenne verzet en gepoogd te bewijzen dat er over den slag nooit meer dan ééne overlevering heeft bestaan, degene die men dan ook in zijn geheel bij de Fransche kronijkschrijvers terug vindt. Op dit werk hebben dan Prof. Pirenne en Generaal Köhler, elk van hunnen kant geantwoord. Van deze verschillende werken heb ik eene beoordeeling geschreven, die binnen kort verschijnen zal in den Messager des Sciences historiques, waaruit, hoop ik, blijken zal dat de twee laatstgenoemden het dichtst bij de waarheid zijn. Zekere voorbehoudingen heb ik echter moeten maken op enkele beweringen van den eene en den andere. Daarbij had Köhler niet al de bronnen geraadpleegd, welke over den Gulden sporenslag handelen. Met deze nieuwe bouwstoffen en mij steunende op de uitslagen van hoogergemelde werken, denk ik, dat men wel mag beproeven een definitief relaas van den slag te leveren. Na het Fransch verhaal van Moke en het Duitsch verhaal van Köhler, mocht voorzeker een Nederlandsch verhaal niet langer gemist worden. Het verhaal van Generaal Köhler heb ik tot grondslag van dit artikel genomen. Elke volzin, elk woord is gewikt en gewogen geworden en op verscheidene plaatsen heb ik zijnen tekst - soms grondig - gewijzigd. Ik heb ook zijn verhaal volledigd; de inleiding vooral is uitgebreid geworden. Wat het plan betreft, dat dit artikel vergezelt, het is opgemaakt geworden naar die van Moke, Generaal Köhler en Funck-Brentano. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
***
De belangrijkste min of meer gelijktijdige bronnen, - waarnaar hier en daar in onderstaande artikel wordt verwezen - zijn de volgende:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Oorkonden rakende den slag van Kortrijk, werden overgedrukt in de volgende werken:
De bijzonderste moderne werken over den slag zijn:
Over de historiographie van den slag verschenen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Op het einde der 13de eeuw hadden de steden van Vlaanderen reeds eene zeer groote macht bereikt. Hoe meer de handel zich uitbreidde, hoe rijker de steden werden, hoe onafhankelijker zij tegenover den graaf optraden. Maar, wanneer wij van steden spreken, moet men hierdoor verstaan de poortersklas, die het bestuur dier steden in handen had. Afstammelingen der mercatores, vormden die patriciërs in elke stad eene machtige oligarchie, die tezelfder tijd de rechten van den graaf steeds inkrimpte en de ambachtslieden van alle medewerking in het bestuur verstiet en daarenboven nog onderdrukte. De graaf en de neringen waren op die wijze natuurlijke bondgenooten geworden. Maar de rijken hadden ook eenen bondgenoot, die niet te verwaarloozen viel. De koning van Frankrijk, steeds op Vlaanderen loerend, vond het wel in zijn schik de onophoudende klachten der Vlaamsche schepenbanken vóór zijn Parlement te zien brengen en zijne legisten wisten dan ook telkenmale den graaf ongelijk aan te doen. Ten gevolge der onderhandelingen van Gwijde van Dampierre met Engeland, en zijne geschillen met zijnen suzerein, barste eindelijk de oorlog tusschen hen beiden uit. Philips IV de Schoone was ondersteund door al de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vorsten der Nederlanden, o.a. door den graaf van Henegouwen, den aartsvijand van dien van Vlaanderen, sedert den broedertwist der D'Avesnes en Dampierre's, en den hertog van Brabant, die eene vette jaarwedde van den Franschen koning trok. Gwijde, van de naburige vorsten en van Engeland verlaten, alleenlijk ondersteund door zijn feodaal leger, werd verslagen. De steden roerden niet. Vlaanderen werd ingepalmd (1300). De koning kwam zelve zijn wingewest bezoeken en de stedenontvingen hem op luisterrijke feesten. De onbehendigheid echter van den Franschen gouverneur, den graaf van Saint-Pol, Jacob van Châtillon, en van zijnen raadsheer, den kanselier Pieter Flotte, die het kleine volk verdrukten en door gewelddaden uitdaagden, had voor gevolg eenen weerstand die in 1301 in Brugge tot open opstand oversloeg, wanneer, niet zonder medewerking der rijke burgers, de dekens der neringen, o.a. Pieter de Coninc, deken der wevers, in hechtenis werden genomen. Het kleine volk verloste ze met geweld. De opstandelingen moesten daarna Brugge verlaten, doch zij bereidden den opstand in het land voor, naderden daarna de stad, welke ze, ondersteund door aanhangers van binnen Brugge, innamen. De meeste Franschen en vele rijke burgers kwamen om in het bloedbad van 18 Mei 1302. De naaste verwanten van den graaf, Willem van Gulik, kleinzoon, en Gwijde van Dampierre, broeder van Jan van Namen, alle beiden zonen van den ouden graaf uit eenen tweeden echt, riepen zij aan hun hoofd. Behalve Gent, waar de rijke burgers er in slaagden de Fransche partij aan het hoofd te bewaren, vielen bijna al de andere steden met hulp der lagere klassen, in de handen der opstandelingen. De kasteden van Kassel en Kortrijk, die nog in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
handen der Franschen waren, werden door Willem en Gwijde belegerd. Eene omwenteling had het land verlost van de heerschappij der patriciërs en gered van de annexatie.
***
Philips de Schoone zou zich echter wreken over dien stouten aanslag en pogen het land terug te winnen. Einde Juni werd bij Rijsel een belangrijk Fransch leger te been gebracht onder de leiding van den graaf Robert van Artois, heer van Châtillon, zwager des KoningsGa naar voetnoot(1). De aanvoerders van den opstand zagen de noodzakelijkheid in hunne krachten dicht aaneen te sluiten. Willem gaf het beleg van Kassel op en vereenigde zich met Gwijde te Kortrijk. De vastberadenheid, die ze vonden in het leger der opstandelingen, dat ongeveer 20,000 man sterkGa naar voetnoot(2) was, bracht ze daartoe, den slag hier aan te gaan en, om den vijand daarover geen twijfel te laten, zetten zij het beleg van het kasteel van Kortrijk voort. De Franschen hadden zich in 't begin van Juli in beweging gesteld en op eene halve mijl ten Z.-W. van KortrijkGa naar voetnoot(3), op den Pottelberg, post gevat, alwaar zij drie a vier dagen wel van plan waren, zich met de bezetting van het kasteel, dat onder het bevel stond van den kasteelheer van Lens, omtrent het aanvallen der Vlamingen te ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
staan. De aanvoeders dezer laatsten, die door gestadige schermutselingen den vijand zeer wel kenden en zijne voorbereidselen voor den aanval op 11 Juli bemerkt haddenGa naar voetnoot(1), brachten het Vlaamsche leger, zoo wijd het in Kortrijk zelve lag, bij het krieken van den dag, door de Steenpoort, op den weg naar Gent en plaatsten het, als de richting van den optocht der vijanden zich veropenbaard had, langs beide zijden van dien weg, langsheen de GroeningerbeekGa naar voetnoot(2). Dit terrein, ten N.-O. van Kortrijk gelegen, moet den aanvoerders der Vlamingen zeker gunstig geschenen hebben, om den aanval der Franschen hier te aanvaarden. Kortrijk ligt op den rechteren oever der Lei. Het kasteel van Kortrijk lag in het Noord-Oostelijk gedeelte der stad, op de rivier. Ongeveer 1000 meters onder het kasteel, vloeit in de Lei de Groeningerbeek, die, zoo het schijnt, eene breedte had van drie meters (vijf vademen) en eene diepte van tweeGa naar voetnoot(3). Op den linkeren oever van deze beek, tusschen de Lei en den weg naar Gent lag het klooster der Grauwe Nonnen. De weg naar Gent loopt door het hoogste gedeelte der vlakte. Evenwijdig en zuidwaarts strekt zich eene gedeeltelijk moerassige weide uit, den Langen Meersch geheeten, die door eenen gracht, de Groote beek, doorsneden wordt en deze verbindt de Groeningerbeek met de grachten die Kortrijk omringen. Het Vlaamsche leger vond in de Groote beek eene goede ondersteuning voor zijnen rechteren vleugel. De andere was door de Lei bedekt. Zooals we verder zullen zien, is het tooneel van den slag gelegen tusschen den gracht van Kortrijk, den weg | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van Gent, de Groeningerbeek en de Groote beek. Deze oppervlakte was doorsneden door talrijke kleinere grachten, zooals men er overval in de weiden van Vlaanderen aantreftGa naar voetnoot(1). De stad Kortrijk schijnt, buiten den gracht en waarschijnlijk een daarachter gelegen aardopwerping, geene vestingen gehad te hebben. Behalve de Steenpoort, waar de weg naar Gent doorliep, bevond zich nog ten Oosten daarvan eene andere poort, de Waterpoort, waar de oude weg naar Oudenaarde begon. Later, uit hoofde harer ongangbaarheid, heeft men dien weg moeten verplaatsen naar de Steenpoort. Deze weg loopt ook over de Groeningerbeek in de moerassige gedeelten van den Langen Meersch. Het onderste gedeelte dezer beek was niet min moerassig. Het valt in het oog, dat het besluit, den slag te aanvaarden op dit terrein, bij al de voordeelen dat het aanbood, op niets anders uitliep, dan op de keus tusschen zege of dood. Doch zulks beantwoordde heel en al aan de stemming des legers en de aanvoerders wisten van die stemming rekening te houden.
***
Willem, even als Gwijde, waren nauwelijks de jongelingsjaren doorleefd, doch waren niet zonder krijgservaring en de eerste vooral bezat reeds groote militaire gaven. Gwijde was ook een bekwame aanvoerder op het slagveld, doch boeiend en onbezonnen. Tot ondersteuning hadden zij ongeveer tien ridders, die grootendeels uit vriendschap voor hen medegekomen waren. Onder hen bevond zich Jan van Renesse uit het graafschap Zeeland, een man van groote krijgsdoorzicht en ongemeene dapperheid. Met hem | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
deelden zij het bevel over het legerGa naar voetnoot(1). Verder trof men nog aan Hendrik van Louchy uit het hertogdom Limburg, Goswein van Gossenhoven uit het hertogdom Brabant, en verscheidene uit het graafschap Vlaanderen, zooals Diederik van Hondschote, Robert van Leeuwerghem, Boudewijn van PopenrodeGa naar voetnoot(2). Laatstgenoemde schijnt, als burggraaf van Aalst, het volk van het platte land uit Oost-Vlaanderen, geleid te hebben. Verder haalt men nog aan Willem van Bonen, Vangelyn, Ferrant, welke wellicht deel maakten van de ridderschap van West-VlaanderenGa naar voetnoot(3). Naast Willem van Gulik stonden eenige ridders en schildknapen, die hij uit Duitschland medegenomen had en ook door de stad Brugge onderhouden werdenGa naar voetnoot(4). Jan van Namen zond 600 man, doch kon zelve bij tijds niet aankomen om den slag bij te wonenGa naar voetnoot(5). Men moet zich het Vlaamsche leger niet voorstellen als een kleine hoop tuchtlooze benden. De strijd tusschen rijke burgers en neringen om het bestuur der steden, had de laatsten tot wel ingerichte korpsen gemaakt. Zij waren verdeeld in afdeelingen van 10 en 100 man, de eerste onder constabelen, de anderen onder hoofdmannen, en stonden, wanneer zij grootere gelederen vormden, onder de dekens der ambachten, die dan den naam van beleders aannamen. Bij dit leger bevonden zich ook ‘machenaars (metselaars) en werclieden’ om het kasteel van Kortrijk te ondermijnen (te minerne)Ga naar voetnoot(6). Uit de rekeningen kan men | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
opmaken dat er nog al veel wagens het leger volgden, om de ‘engiene’, de ‘springaele’, de banieren en ‘pinioenen’, de tenten en ‘paweljoenen’, de ‘crebben’ der paarden, alsook de levensmiddelen voor de manschappen te vervoeren. De manschappen der steden droegen verschillende kleuren; zoo waren die van Ieperen te Kortrijk in 't rood gekleedGa naar voetnoot(1), terwijl die van Brugge groen en blauw of bruin en geel in hun schild voerdenGa naar voetnoot(2). De ridders en hunne sergeanten waren in 't rood, violet, bruin, blauw of groen uitgedost. Zij droegen ook pelsenkleedingstukken, evenals de kapellanen, die het leger volgdenGa naar voetnoot(3). Naar eene verordening van 1296, was ieder Brugsche burger die 300 tot 3000 pond bezat, verplicht een harnas en paard te houden, het laatste volgens inkomen van bepaalden aard. Dat er in het leger van Kortrijk alleen voetvolk voorhanden was, betuigt, evenals heel de opstand, dat het bijna uitsluitend uit de lagere klassen van steden en dorpen bestond. Wij zeggen bijna uitsluitend, want naast de trekpaarden (ronchins) der wagens, waren er nog andere paarden aanwezig in het leger, ja op het slagveld zelve, aangezien wij meermalen in de rekeningen de melding vinden dat zij er gedood werdenGa naar voetnoot(4). De ridders zijn te paard gekomen, evenals de bazuinblazers; maar allen zijn er af gestegen als de strijd begonnen isGa naar voetnoot(5). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het getal dergenen die voorzien waren met ijzeren helmen, halsbergen of pantserrokken of lederen wambuis, zal voldoende geweest zijn, om de rest te beschutten. Tot bescherming diende ook een schild. Het bijzonderste wapen was de piek en hare verwante vormen. Deze zware wapens waren bestemd om te steken en te slaan en werden goedendag genoemd, naar de beweging die men doen moet, wanneer men er gebruik wil van maken en die aan een groeten gelijkt. Het getal der handboogschutters schijnt niet groot te zijn geweest. De handboog was niet het geliefkoosd wapen der Vlamingen, alhoewel de schuttersgilden tot in de 13de eeuw opklimmenGa naar voetnoot(1). De handboogschutters bedienden zich, tot hunne bescherming, van groote zetschilden, die door daartoe bestemde lieden gedragen werden. De legerkorpsen bestonden uit diepe scharen. Zij stonden zoo dicht bij elkander, dat de slagorde onafgebroken scheenGa naar voetnoot(2). Smalle tusschenruimten zijn nochtans in elk geval voorhanden, om de handboogschutters optenemen, die vóór het front uitgezwermd waren. Ook vertelt men dat de aanvoerders de scharen rondgereden hebben, om ze tot standvastigheid te vermanen en aantewakkeren.Ga naar voetnoot(3) Die van Brugge, stad en land, namen den rechteren vleugel in; aan den linkeren stonden 700 man van Gent, die, onder leiding van Jan Borluut, uit de stad waren ontsnapt | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
om zich bij de opstandelingen te komen scharen, alsmede het volk van Oost-Vlaanderen. Te midden stonden die van het Vrije van Brugge. Willem van Gulik stond aan den rechteren, Gwijde van Namen aan den linkeren vleugelGa naar voetnoot(1). Eene reserve van eenige duizenden vormde een tweede korps onder Jan van Renesse. Hier bevond zich de nationale vlag, de zwarte leeuw op gouden veldGa naar voetnoot(2), gedragen door Seger Lonke, eenen der Vier AmbachtenGa naar voetnoot(3). Daarenboven stonden 1200 man uit Ieperen in een derde korps met het front tegenover het kasteel om het in bedwang te houden en den rug van het leger tegen eenen uitval te beschermenGa naar voetnoot(4). De diepte der Vlaamsche scharen moet men ten minste schatten op dertig manGa naar voetnoot(5). Deze diepte zou dan ook genoegzaam geweest zijn, in geval de Franschen het front en den rug tezelfder tijd aanvielen. Het front der Vlamingen strekte zich aldus uit op ongeveer 500 meters, hetgeen toereikend was om de ruimte tusschen de Lei en de Groote beek (ongeveer 1000 meters) te dekken. De aanvoerders hadden genoegzame tijd, om het terrein | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
te bestudeeren en voortebereiden. Wij zijn echter niet gedwongen aantenemen, zelfs niet als geloofbaar te aanschouwen (zooals Köhler het wel doet), dat de Vlamingen de grachten met takken en gras overdekt hebbenGa naar voetnoot(1). Noch veel minder hechten we geloof aan hetgeen enkele vertellen, dat zij er ijzeren pinnen zouden ingestoken hebbenGa naar voetnoot(2). Wij verwerpen ook volmondig als ongegrond de meening dergenen die beweren, dat de Vlamingen nieuwe grachten gedolven hebben om er de Fransche ridders te doen in tuimelenGa naar voetnoot(3). Dat de Groote beek, die hunnen rechteren vleugel bedekte, van voorenaf eene plaats in de plannen der aanvoerders heeft ingenomen, staat echter buiten kijfGa naar voetnoot(4).
***
Het Fransche leger was uit zeer verschillende bestanddeelen samengesteld. De adel vormde er de kern van. De tijd had niet toegelaten heel den adel van het gansche rijk op te roepen, ook ware zulks weinig uitvoerbaar geweest. De edellieden van Picardië en Normandie, van de graafschappen Artois en Champagne en de omliggende provinciën waren alleen opgekomen. Als bondgenooten telden de Franschen: den broeder van den afgestorven hertog van Brabant, Godfried, en zijn zoon; den zoon van den hertog van Lotharingen, Thibaut, en den zoon van den graaf van Henegouwen en Holland, Jan Zonder Genade. Daarbij begrepen 1400 ruiters, zijnde DuitscheGa naar voetnoot(5), Lombardische, Proven- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
çaalsche, Spaansche en Navaarsche soldeniersGa naar voetnoot(1), was de ruiterij van het Fransche leger 7500 man sterkGa naar voetnoot(2). Zij worden, wel is waar, hommes d'armes genoemd, doch bestonden wellicht grootendeels uit lichte ruiterijGa naar voetnoot(3). De legerkorpsen der Fransche ridderschap waren vierkantigGa naar voetnoot(4). De ridders waren volgens hunne streken verdeeld in tien korpsen (batailles), waarvan de getalsterkte van 300 tot 1000 klom. Een tweede bestanddeel van het Fransche leger was de infanterie der steden. Te Kortrijk waren deze troepen blijkbaar bij de achterhoede en zijn in den strijd niet opgekomen. Alhoewel regelmatig opgeroepen, konden zij op het slagveld niet in aanmerking komen uit reden der overmacht der ridderschap en der verachting, waarmede deze op hen nederzag. Zij waren meestendeels gelast met het bewaken van het kamp, zooals zulks het geval was in den slag bij den PevelenbergGa naar voetnoot(5). Het derde bestanddeel vormden de Italiaansche handboogschutters, die door Villani en de Chronique artésienne op 10,000 worden geschat en de bidaux of bidets (bedauriGa naar voetnoot(6)), Spaansche soldeniers te voet. Hun getal is niet bekend. Villani berekent het Fransch voetvolk met de handboog- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
schutters, op 40,000 man en zegt tevens dat het dubbel sterk was als het Vlaamsche legerGa naar voetnoot(1). Deze ‘bidaux’ met hunne eigenaardige uitrusting en strijdwijze, zijn een aardig verschijnsel in de militaire ontwikkeling der middeleeuwen. Zij hebben den grond gelegd der Italiaansche condottieribenden. Zij hebben tegen de Moren in Spanje, tegen de Angevijnen in Sicilië gestreden. Hunne uitrusting bestond uit eene korte piek, eenen handwerpslinger en twee werpschichten. Aan den gordel droegen zij een mes. Voor de rest waren zij zonder schild noch verweringwapensGa naar voetnoot(2). Eene lederen muts, een korte rok, enge beenkleederen van geitenvel, een zak voor levensmiddelen vormden hunne kleedij en uitrusting. Zoo namen zij echter den strijd met elke ruiterij aan, daar zij eerst hunne schichten wierpen en dan met hunne korte pieken de paarden den buik openstaken. Voor hunne aanvoering, wendde zich de koning rechtstreeks tot de Spaansche steden, met wien hij de noodige verdragen slootGa naar voetnoot(3). Onder het voetvolk van het Fransch leger telde men nog de ribauds. Zij schijnen gebruikt te zijn geweest tot het optrekken van borstweringen, werden echter ook tot het bestormen van kasteelen en steden opgeroepen. Hunne wapening was zeer willekeurig. De eene, zegt Guiart, draagt een zwaard zonder schee, de andere een strijdhamer, een derde eene beilGa naar voetnoot(4). Verweringwapens hadden ze niet. De graaf van Artois die in de plaats van den Koning het Fransche leger àanvoerde, had zich in den Italiaanschen en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Spaanschen oorlog reeds als bevelhebber onderscheiden en had er verscheidene zegepralen behaald. Zijn verwantschap met het koninklijk stamhuis gaf hem het noodige gezag, voornamelijk tegenover den Connetabel, aan wie in de afwezigheid des Konings eigenlijk het commando toekwam. Deze plaats bekleedde sedert 1287 Raoul van Nesle van het huis van Clermont. Zijn broeder, Gwijde, was maarschalk. De tweede maarschalk was Reginald van TrieGa naar voetnoot(1). De Grootmeester der handboogschutters was sedert 1284 Jan van Burlas, seneschalk van Guienna. Het trekwezen, dat toen reeds den naam van artillerieGa naar voetnoot(2) droeg (althans vóór de uitvinding der vuurwapens), viel in zijne bevoegdheid. In den strijd voerde hij de soldeniers aan. ‘Montjoie! Saint Denis!’ de gebruikelijke oorlogskreet der Franschen, werd hier ook aangeheven. De slagorde der Franschen was aldus de volgende. De ruiterij was verdeeld in tien legerkorpsen waarvan drie de voorwacht, zes het corps, één de achterhoede vormden. Bij de voorwacht der ruiterij trof men de Italiaansche handboogschutters en de ‘bidaux’ aan; bij de achterhoede, de troepen der Fransche steden. De gansche voorwacht stond onder het bevel van den connetabel Raoul van Nesle, het corps onder dat van Robert van Artois, de achterhoede onder dat van zijn broeder, den graaf van Saint-Pol, Gwijde van Châtillon.
***
De bevelhebber van het kasteel van Kortrijk had den graaf van Artois door vuurteekens aangewezen welke het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
voordeeligste oord was om den aanval te beproeven en als dusdanig het klooster der Grauwe Nonnen aangeduidGa naar voetnoot(1). Het Fransche leger verliet den 11 Juli, vroeg in den morgen, den Pottelberg, in ééne kolom, draaide de bron der Groeningerbeek rond, bereikte aan den weg van Oudenaarde den Galgenweg en geraakte om 12 uurGa naar voetnoot(2) rechtover het Vlaamsche leger, op ongeveer twee boogscheuten van de Groeningerbeek. Het ontwikkelde zich, langs beide zijden van den weg van Gent, in drie reien, altijd met de beek op zijn frontGa naar voetnoot(3). Volgens de overeenstemmende opgaven van Villani en Velthem waren de legerkorpsen in de volgende orde gerangschikt en bezatten ze de volgende getalsterkte:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De drie eerste korpsen vormden de voorwacht, de zes volgende het corps, het tiende de achterhoede. Het voetvolk der voorwacht was vooruitgeschoven tot tegen de beek. Bij Gwijde, graaf van Saint-Pol, bevond zich het voetvolk der Fransche stedenGa naar voetnoot(1). De zes korpsen van het corps besloegen nauwelijks eene ruimte van 700 meters; zij hadden aldus al de plaats mogelijk om zich uit te breiden tusschen de straat van Oudenaarde en de Lei. Hunne opgegeven slagorde berust op den aard en de wijze van den optocht, aangezien het korps van den graaf van Artois, dat alsdan aan het hoofd van het corps was, in de slagorde het midden van het corps innam en de andere korpsen zich als vleugels er aan hingenGa naar voetnoot(2), aangezien zij afwisselend rechts en links deszelfden marcheerden.
***
Gedurende den optocht van het leger, dat verscheidene uren vergde, richtten zich de hoofdmannen der Italiaansche kruisboogschutters, Simon van Piemont en Bonifacius van Mantua, na de beek en de afgesloten ligging der Vlamingen verkend te hebben, tot den connetabel en stelden hem voor deze eerst door de ridders te laten aanvallen, wanneer zij in vertwijfeling zouden gebracht zijn. ‘Wij kennen de strijdwijze der Vlamingen, zegden zij. Onze soldaten, die voor aanval en schermutselen voortreffelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gedrild zijn, zullen ze van Kortrijk, waar zij hunne have en eten hebben, afsnijden, ze krachtig aanvallen en daar we in getal dubbel sterk zijn, zullen wij ze dwingen achteruit te wijken. Dan zal het tijd zijn voor de ridders van aan te rennen, ze van alle kanten te omringen en in stukken te houwen.’ De raad scheen den graaf van Nesle zeer wijs. Robert van Artois wees hem echter afGa naar voetnoot(1). Even min gelukkig was Godfried van Brabant, die aan Robert voorstelde, eerst den volgenden dag den slag te leveren, opdat het Vlaamsche volk zijne trotschheid zou kunnen koelen hebben. Robert dacht dat honderd paarden duizend man te voet waard warenGa naar voetnoot(2). Deze voorstellen schijnen toch dit goeds te hebben gehad, dat zij Robert genoopt hebben zich persoonlijk rekenschap te geven van den toestand der beek; hij besloot immers met het gansche leger links af te wijken en de beek verder op over te trekken. Hij gaf de noodige bevelen daartoe en liet het voetvolk der voorwacht zich in gang zetten, nog voor dat de optocht der ruiterij geëindigd wasGa naar voetnoot(3). Een overgang, waarschijnlijk die waar de weg van Oudenaarde over de beek loopt, werd weldra gevonden. Het voetvolk der voorwacht breidde zich uit op de rechter zijde der Vlamingen. De ruiterij volgde en ont- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
wikkelde zich zoo wijd de plaats het toeliet, achter het voetvolkGa naar voetnoot(1). ***
Het was ongeveer drie uur, wanneer de strijd aanvingGa naar voetnoot(2). De aanvoerders der Vlamingen waren, zooals wij gezien hebben, op deze beweging voorbereid. Zij hadden, als de vreeselijke macht zich vóór hen uitbreidde, den tijd benuttigd om hunne troepen door aanspraken moed in te jagen en hun te leeren op welke wijze zij de ijzeren mannen moesten wederstaan. ‘Slaat op de koppen der paarden en zij zullen hunne ruiters afwerpen, zegden ze. Vooral ziet niet om naar den buit, maar slaat alles dood.’ Dan knielde het gansche leger en priesters droegen het H. Sakrament vóór het front. Eenieder sprak zijne biecht en nam daarna een handvol aarde dat hij aan zijne lippen bracht, in stede der hostieGa naar voetnoot(3), Veertig der waardigsten, o.a. Pieter de Coninc met zijne twee zonen, werden ridder geslagenGa naar voetnoot(4) en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de krijgskreet: ‘Vlaanderen ende Leu!’ aangehevenGa naar voetnoot(1). De aanvoerders waren van hunne paarden gestegen, namen pieken in hand en plaatsten zich aan het hoofd hunner troepenGa naar voetnoot(2). Ten gevolge der draaiende beweging van het Fransche leger, bevond het zich nu op de rechter zijde de Vlamingen, doch was van hen gescheiden door de Groote beek, die van Kortrijk naar de Groeningerbeek vloeit. Op die beek namen de boogschutters van het Fransche leger post. Te zelfder tijd, zagen de Vlamingen zich gedwongen ook van ligging te veranderen. Zij draaiden rechts af en waren nu geschaard in de richting van den Gentschen weg, den linkeren vleugel steunende op het klooster van Groeningen en het front tegenover het front van het Fransche leger staandeGa naar voetnoot(3). Het Fransche voetvolk ontwikkelde zich van zijnen kant. Zijn front was slechts 4 a 500 meters breed, maar zeer diepGa naar voetnoot(4).
***
De slag begon met eenen strijd tusschen handboogschutters. De groote beek scheidde de schutters der beide legers. Die strijd duurde tot dat al de pijlen verschoten waren. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Dan viel het voetvolk van het Fransche leger de Vlamingen aan. Zij traden de beek over en deden zooveel vooruitgang dat de Vlamingen moesten wijkenGa naar voetnoot(1). Nu verloren de ridders hun geduld. Zij vreesden dat het voetvolk al de eer van den slag zou opstrijken en vroegen om vooruit te mogen stappenGa naar voetnoot(2). Te vergeefs maakte de kanselier Pieter Flotte den graaf van Artois opmerkzaam dat het oogenblik niet gekomen is. Hij zegde dat het voetvolk zich zoowel van zijne taak kweet, dat men het moest laten gewerden, de ruiterij stond immers gereed, om het groot voordeel er uit te trekkenGa naar voetnoot(3) en had voorloopig niets dan langzaam te volgen. Deze raad werd met schande verworpenGa naar voetnoot(4). De connetabel werd met de ruiterij vooruit gezonden, terwijl het voetvolk bevel kreeg van achteruit te wijken. Gezien de groote getalsterkte der infanterie en de geringe ruimte waarin zij zich bewoog, was dit bevel niet gemakkelijk om uitvoeren. Het eenige geraadzame ware geweest, den linkeren vleugel der eigene infanterie om te draaien en op den rechteren vleugel der Vlamingen te vallen. De cavalerie was echter slechts gewoon, rechtstreeks op den vijand los te rukken, en voor het voetvolk had zij geene achting over. Zij overreed alles wat haar daarvan in den weg kwamGa naar voetnoot(5). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Van den anderen kant, was het onverstaanbaar voor het voetvolk, te midden zijner zegepraal, tegengehouden te worden. Het kon niet anders denken, dan dat ergens een vijand van eene andere zijde in aantocht wasGa naar voetnoot(1). De wanorde begon in hunne reien te heerschen. De verwarring werd weldra ongemeen. Na veel tijd verspild te hebben en zonder verbinding met malkander, kwamen de drie korpsen der cavalerie der voorwacht eindelijk aan de Groote beekGa naar voetnoot(2). Het begon toen sterk te regenenGa naar voetnoot(3). Nochtans slaagden de drie korpsen er in, den gracht over te rijden, doch niet allen te gelijk. De Vlaamsche schutters wierpen de schachten hunner handbogens tegen de scheenen der paarden en spoedden zich dan terug naar het leger toe, waar zij veel lof inoogstenGa naar voetnoot(4). Zij werden dra gevolgd door de ridderkorpsen. Raoul van Nesle, naar alle waarschijnlijkheid, botste tegen den linkeren vleugelGa naar voetnoot(5), Gwijde tegen het centrum, Burlas tegen den rechteren vleugel. De stoot was hevig, vooral op den rechteren vleugel, waar Willem van Gulik zich bevondGa naar voetnoot(6). Die van de kastelnij van Brugge wilden zelfs het slagveld ontvluchten, doch werden door de Ieperlingen teruggedreven. Eenige van hen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
verloren het leven in de Lei of dicht bij de LeiGa naar voetnoot(1). De Franschen slaagden er in het centrum in te stampen, dat ingenomen was door de mannen van het VrijeGa naar voetnoot(2). Zij konden het leger echter niet uiteenslaan. Die van het Vrije herstelden zich ras en versloegen al de ridders die in hunne scharen binnen gedrongen waren. Jan van Renesse met de reserve kwam ze hierin bijstaanGa naar voetnoot(3). De Franschen werden als tusschen twee vuren gevat en op alle punten achteruitgedrevenGa naar voetnoot(4) en vele vielen nu op den terugtocht in de grachten, die zij vroeger natuurlijk overreden haddenGa naar voetnoot(5). Al hunne aanvoerders waren gedood geworden. Gedurende dien eersten aanval wierpen de Franschen uit het kasteel vuur op de stad en staken alzoo vele huizen in brand. Zij beproefden ook eenen uitval, doch werden door die van Ieperen teruggestotenGa naar voetnoot(6). Het schijnt dat niemand zich met het voetvolkGa naar voetnoot(7) meer | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bekommerd heeft, zooniet had het zeer voordeeligen invloed kunnen uitoefenen bij den uitval uit het kasteel, alsook in 't algemeen tegen het optreden van die van Ieperen en tegen den rechteren vleugel van het Vlaamsche leger. Geen wonder, dat ze nu geheel en gansch uiteen waren.
***
Reeds was een nieuwe aanval voorbereidGa naar voetnoot(1). Deze maal traden in het strijdperk twee korpsen van den linkeren vleugel van het corpsGa naar voetnoot(2), de Brabanders en Normandiërs, ondersteund, zoo het schijnt, door het korps van Robert van Artois, doch onder de leiding van Jan Zonder Genade, zoon van den graaf van HenegouwenGa naar voetnoot(3). Daar het Fransche voetvolk intusschentijd uit den weg was geruimd en de plaatsen aanschouwelijker waren, waar de beek kon overreden worden, gebeurde de tweede aanval der ruiterij met meer orde en eenheid dan de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
eersteGa naar voetnoot(1) en wordt ook als de gevaarlijkste afgeschilderdGa naar voetnoot(2). De scharen der Vlamingen waren, ten gevolge van den eersten aanval, tamelijk verzwakt; doch eene soort van dweepzucht had zich van hen meester gemaakt en menigeen wist later te vertellen dat Sint-Joris in hunne reien gestreden hadGa naar voetnoot(3). De eerste aanval had hun getoond waarop het aankwam. Hun voortreffelijk wapen, de goedendag, had zijne faam verrechtvaardigd tegen de geharnaste ridders, die ze door kloeke slagen ‘entorsten’. Overal echter, waar het gevaar het grootste was, zag men den edelen Renesse en Boudewijn van Popenrode zich eenen weg banen en ter hulpe snellen. Het gevaar was deze maal bij de Gentenaars, die tegen de Normandiërs te strijden hadden. Seger Lonke met den Vlaamschen standaard viel viermaal onder vreeselijke slagen op de knieën, doch stond telkenmale weder op. Even krachtig hield Jan Ferrant den standaard van Willem van Gulik in de hoogte. Deze zelfs was door eenen peil, die hem tegen de borst had geslagen, zoodanig bedwelmd geworden, dat het bloed hem uit de neusgaten stroomde, en moest uit den slag gedragen worden. Zijn schildknaap trok zijne wapens aan en streed in zijne plaatsGa naar voetnoot(4). Vóór de Bruggelingen viel, nadat hij hun banierdrager had omvergereden, Godfried van Brabant en zijn eenige zoon, de heer van ViersonGa naar voetnoot(5); niet ver daarvan zonk de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
banierdrager van Artois en de aanvoerder van het legerkorps, Jan zonder Genade; verder aan den linkeren vleugel der Vlamingen de graven van Aumale en van EuGa naar voetnoot(1), en met hen de bloem van den Normandischen adel. Dit alles gebeurde wondersnelGa naar voetnoot(2). Gwijde van Namen onderscheidde zich ook, alsmede heer Willem van Boenhem, heer Vangelyn, heer Geeraard Ferrant en ‘Mijn her Cortals met Slycberods jongen’. Aan de zijde der Franschen onderscheidden zich vooral de Normardiërs, doch ook zij zetten zich eindelijk op de vlucht, na hunne dapperste mannen, als Tancarville, Aspremont, enz. verloren te hebben. Evenals na den eersten aanval, gebeurde het grootste verlies der Franschen na het afloopen van den tweeden aanval. Bij het vluchten verdronken bijna allen in de Groote beek. De korte duur van dezen strijd mag ons laten onderstellen dat de Fransche ridders niet ver in de weide vooruitgegaan zijn; de Vlamingen, door het vervolgen der Franschen op het einde van den eersten aanval waren natuurlijk vooruitgekomen. Wellicht waren zij zoodanig de Groote beek genaderd dat er tusschen hen beide geene grachten voorhanden waren. Ook zegt Velthem hoegenaamd niet dat er bij den tweeden aanval ridders in verdronken zijnGa naar voetnoot(3). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
***
Voor eenen nieuwen aanval bezat Artois nog over de 2000 ruiters van het corps: de korpsen nl. van zijn broeder Jacob, van Lodewijk van Clermont en van Thibaut van LotharingenGa naar voetnoot(1). Lodewijk van Clermont wordt echter bij den nu volgenden aanval niet vermeld: hij behoort tot degenen die het slagveld zonder strijden verlaten hebbenGa naar voetnoot(2). Hij heeft waarschijnlijk de Groeningerbeek niet overredenGa naar voetnoot(3). Het is bekend dat Jacob van Châtillon, op het slagveld bleef. Waarschijnlijk maakte Artois bij het korps van dezen den aanval mede; hij had immers even vernomen dat zijn eigen korps met Jan Zonder Genade gevallen wasGa naar voetnoot(4). Het was wel eene hopelooze onderneming, den vijand | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hier op te zoeken. Iedereen was daarvan overtuigd. De eer liet echter niet toe daarvan aftezien. Artois' paard sprong over de beek. Hij drong diep in het korps van het Vrije en kwam tot aan den standaard van Vlaanderen, waarvan hij den stok wilde vastgrijpen, doch werd door eenen kloeken monnik uit het klooster van Ter Doest, met name Willem van Saftingen, die zich van eene piek had weten meester te maken, van zijn paard geslagen, dat met hem neder rolde. Hij had zich graag gevangen gegeven, doch men verstond zijne taal niet. Hij werd dood geslagen en zijne tong uitgerukt. De ridders, die Artois volgden, waren ook de beek overgereden. Evenals hunne voorgangers, werden zij van hunne paarden geworpen en liepen te voet door de weide. Zoo stronkelden zij in de grachten die men er aantrof en de eene versmoordde er den anderenGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Jacob van Châtillon en zijn vroegere raad in Brugge, Pieter Flotte, stonden niet meer opGa naar voetnoot(1). Raoul van Grandcourt verloor zijn achttien ridders en moest zich overgevenGa naar voetnoot(2), evenals Thibaut van Lotharingen. De Vlamingen aanschouwden den slag als voltrokken en, met de haast die hun eigen was, verlieten zij op heimelijke wijze het slagveld, zoodanig dat Gwijde weldra alleen stond met 500 man. Men had de grootste moeite om de vluchtelingen terug te roepen. Zij kwamen eindelijk en staken de beek over om de Franschen te vervolgenGa naar voetnoot(3). Het gevolg hiervan was eene ordelooze vlucht. De meeste kwamen om in den Langen MeerschGa naar voetnoot(4), de moerassige weide aan de Groeningerbeek gelegen op beide zijden der straat van Oudenaarde. Anderen wilden den dood van Artois niet overleven en lieten zich zonder weerstand doodslaan. De Vlamingen, werden plotselings, door trompettengeschal, opmerkzaam gemaakt op eene nieuwen vijand die naderdeGa naar voetnoot(5). De achterhoede der Franschen, onder de graven van Saint-Pol en Boulogne, trad de Groeningerbeek over, om den strijd te hervatten. De Vlamingen schaarden zich snel in orde tegenover henGa naar voetnoot(6). De Franschen kwamen zelfs niet tot ontwikkeling: zij vluchttenGa naar voetnoot(7) in éénen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
tocht tot aan Doornik. Daarentegen bleven nog aan dezen oever der beek de Henegouwers, ongeveer 200 ruiters sterk, die tot hiertoe nog niet in den strijd waren gekomen. Zij hielden nog stand om hun tros, dat weggevoerd werd, te redden; doch werden eindelijk door die van Brugge afgemaaktGa naar voetnoot(1). In hunne vlucht verloren vele Franschen het leven in de menigvuldige grachten welke men op dien weg ook ontmoetGa naar voetnoot(2). Talrijke Brabantsche ridders meenden hun leven te redden, door te voet tusschen de Vlamingen te sluipen en. ‘Vlaanderen ende Leu!’ te roepen. Zij werden echter weldra aan hunne gouden sporen herkend. Gwijde van Namen, hierover onderricht, riep aan de zijnen: Slaet al dot, hat's volk verbannen,
Wat dat sporen heft gespannen!Ga naar voetnoot(3)
Zij werden dus afgemaakt. Dit gebeurde ook buiten het slagveld, tusschen Lei en ScheldeGa naar voetnoot(4).
***
Eerst 's avonds verzamelde zich het Vlaamsche leger, van het achtervolgen teruggekeerd, weder op het slagveld. De slag zelve had slechts 3 uren geduurdGa naar voetnoot(5). 63 graven en baroenen, ongeveer 1100 ridders, verscheidene duizenden | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van minder volk, dolven er het onderspitGa naar voetnoot(1). Het verlies van de zijde der Vlamingen was uiterst geringGa naar voetnoot(2). Men kent slechts acht ridders en één knaap die krijgsgevangen gemaakt werdenGa naar voetnoot(3). Het kasteel van Kortrijk gaf zich den volgenden dag over, terwijl in Gent een opstand de partij der Leliaarts omverwierp. Nu verhaastte zich de oudste broeder van Gwijde, Jan van Namen, naar Vlaanderen te eilen. Hij werd in de plaats zijn vaders, tot regent van Vlaanderen benoemd en hem werd de hoogere leiding van den oorlog opgedragen, iets waartoe hij uitermate geschikt was. Hij begon einde Juli de belegering van Rijsel, welke evenals Dowaai en de rest van het Franschsprekende gedeelte van Vlaanderen in 1297 door Philips, veroverd was geworden en sindsdien met Fransche bezetting was voorzien. Daar om midden Augustus nog geene hulp gedaagd had, gaf de stad zich over. Hetzelfde lot ondergingen ook Dowaai en het met Franschen bezette kasteel van Kassel. Dendermonde alleen, dat Godfried van Brabant, vóór den slag van Kortrijk, met een groot aantal manschappen en levensmiddelen voorzien had, bleef in het bezit van den vijand en werd eerst ingenomen in het volgende voorjaar. Dr Julius Fredericks. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Aanhangsel.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bataille (du Roy), sont les deux elles (aisles) et leurs gens de trait conduits par deux Princes, Amiral ou Maréchaux, ou autres Capitaines sages et vaillans, qui doivent prestement mander à droite et à senestre bons et suffisans hommes bien à cheval pour découvrir bien la contrée et le pays, et après tout ce vient l'arrière-garde ou à Duc, Comte ou Mareschal, bien accompaigné de vaillans gens avec le trait qui se appartient, qui derrière eux doivent avoir une petite esquierre de bonnes gens, et apres iceux des gens à cheval bien montez, pour avoir regard à qui les voudrait assaillir par derrière. | |||||||||||||||||||||||||||||||
II.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
en werd er gevangen genomen. Wij vinden eenen Mathijs, broeder van Thibaut, maar die in 1282 reeds overleed, en eenen anderen Mathijs, zoon van Thibaut, maar die op den veldslag niet was. Uit dit alles blijkt dat hoogergemelde kronijkschrijvers niet zeer juist geweten hebben wie de Lotharingers aanvoerde. De zonderlinge uitdrukkingen van Velthem, die de Lotharingers plaatst onder eenen ‘Campenoys’, wiens broeder een ‘Fransoys’ is en de vergissingen van Villani die van Ferry de zoon des hertogs maakt, en naast hem den graaf van SoissonsGa naar voetnoot(1) plaatst, veroorloven ons te denken dat in dit alles alleen spraak kan zijn van Thibaut, die krijgsgevangen genomen werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
III.Daar ik niet weet wanneer de a.s. aflevering van het Messager des Sciences historiques verschijnen zal en, anderzijds, het wel nuttig, ja zelfs onontbeerlijk mag wezen voor mijne lezers, te weten welke de inhoud is van het artikel dat ik in dit tijdschrift geplaatst heb, wil ik hier in eenige woorden de belangrijkste uitkomsten ervan mededeelen. Ik heb in gemeld artikel eene critiek gemaakt van de werken der heeren Köhler, Pirenne en Funck-Brentano en daarbij nog de historiographie van den slag zelve bestudeerd, van een nieuw oogpunt uitgaande. Generaal Köhler had uit iedere kronijk overgenomen wat hem het meest waarschijnlijk voorkwam. Prof. Pirenne had bewezen dat de bronnen het niet eens waren over de rol der grachten. De heer Funck-Brentano had gepoogd aan te toonen dat zij het wel waren. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ik heb de zaken anders beschouwd. Ten einde een waar verhaal van den slag te kunnen opmaken, heb ik onderzocht welke de waarde mocht zijn van iedere bron en of alle bronnen wel in aanmerking dienden genomen te worden en ziehier tot welken uitslag ik gekomen ben.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Dr. J.F. |
|