Nederlandsch Museum. Vierde Reeks. Jaargang 2
(1892)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oxoniana.I. De stad Oxford.Oude steden zijn evenals oude lieden; op hun langen levensloop hebben ze heel wat ondervinding opgedaan, en een tijd lang met beiden te mogen verkeeren is een buitenkansje voor hem, die de kunst verstaat om met liefdevolle nieuwsgierigheid aan beiden hunne geheimen te ontlokken. Ouderdom geeft recht op eerbied, op achting; een grijze kruin, waarover de stormen des levens hebben heengegierd en gewoed, die getuige geweest is van menig feit, waarvan slechts de geschiedenis ons een min of meer aanschouwelijk tafereel vermag op te hangen, verspreidt om zich eene atmosfeer van vrede en ingetogen ernst, waaraan ook de meest gevoellooze niet ontsnapt. De bezoeker staart ze aan, die oude gebouwen met hunne verweerde, als door een bijtend vocht ingevreten muren, en een niet af te wentelen gevoel van schroom bedrukt zijn gemoed, en weerhoudt hem door te luide taal of eenig ander gedruisch de eeuwenoude echo's te wekken. Wie, die ooit in den Tower te Londen tegen een der dikke pilaren van de kapel geleund heeft, waar eens Willem de Veroveraar bad voor het heil van zijnen stam, heeft dat gevoel niet in zich voelen opkomen en er zich met | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welbehagen aan overgegeven? Maar heden spreken we van Oxford. Oxford heeft dit met alle oude steden gemeen, dat men haar een nog veel ouderen oorsprong zou willen toeschrijven dan waar ze wezenlijk recht op heeft. Dat is een zeer gewoon verschijnsel. Wanneer de Indische letterkunde op het einde der vorige eeuw in Europa bekend werd en aldus taal- en dichtvormen aan het licht traden, die sprekend aan Homerus herinnerden, was de geestdrift, door deze ontdekking teweeggebracht, zoo uitbundig, dat men in het dateeren dier gewrochten de eeuwen als notedoppen uit de mouw schudde, hetgeen we heden nog bij de egyptologen kunnen bewonderen. Wie herinnert zich de verklaring niet van den naam Vlissingen, zoo in 't oog loopend gemakkelijk en duidelijk, dat men kwalijk begrijpt hoe tot het ontdekken daarvan een Columbus in etymologie noodig is geweest? Wie gelooft niet dat het dorpje Schellebelle bij Gent wel degelijk zijn naam heeft behouden van den Scaldis bellum, den slag bij de Schelde, dien Caesar daar tegen de Menapiërs geleverd heeft? Ik wil niet eens te meer de aandacht daarop vestigen dat men lang het Hebreeuwsch als de taal der eerste menschenkinderen heeft aangezien, veel minder herinneren aan de al te patriotische taalvisioenen van een Goropius Becanus en anderen meer. Laten wij liever alle hoog- en vervliegende onderstellingen ter zijde om ons te houden aan wat historisch vaststaat. De naam der stad Oxford komt het eerst voor in de Saksen-kronijk onder het jaar 912. ‘In dit jaar trok ealdormann Aethelred tegen de Merciers op en koning Edward nam bezit van Londen en Oxford en al wat er toe behoorde.’ Uit den vorm van den naam kunnen wij zijne beteekenis afleiden. Waarschijnlijk dankt de stad, evenals de meeste andere, haren oorsprong aan de markt, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die ter plaatse gehouden werd; het vee, dat er in grooten getalle werd gebracht, moest, indien het van het Zuiden of Westen kwam of dien kant uit ging, over de Teems, en het druk doorwaadde veer droeg zijn naam over op het er naast wassende vlek. Oxford beteekent ossenveer (in het Duitsch Ochsfurt). De stad werd verscheidene malen belegerd, onder anderen in 1067 door Willem den Veroveraar. Koning Richard Leeuwenhart werd er in 1156 geboren en ook de bekende Jan zonder Land, de man der Magna Charta, zag er den 24 December 1166 voor het eerst het levenslicht. Het was ook uit Oxford dat John Wycliffe voor zijne verbanning naar Lutterworth, de bedelende orden aanviel en zijne nieuwe leerstelsels over biecht en aflaat, het lijdelijke goed der Kerk, het heilig sacrament des altaars, enz. verkondigde, die, naar Bohemen overgebracht, aldaar tot de Hussietenvervolgingen aanleiding gaven. Van 1361 tot 1365 was Wycliffe hoofd van Balliol College en in 1564 fellow van Merton. Een steenen kruis, te midden van Broadstreet tusschen het plaveisel aangebracht, duidt, wellicht te onrechte, de plaats aan waar den 16 October 1555 de bischoppen Latimer en Ridley, en den 21 Maart 1556 aartsbisschop Cranmer op bevel van Koningin Maria, de vrouw van Philips II, den brandstapel beklommen en den vuurdood stierven voor hun geloof. Men heeft op die plaats assche en het overblijfsel van een staak gevonden, nu nog in het Ashmolean Museum bewaard. Men weet ook nog hoeveel het dagelijksch onderhoud der twee eerstgenoemde gevangenen gekost heeft, en hoeveel de uitgaven voor hunne verbranding bedroegen; ik lasch beide rekeningen hier inGa naar voetnoot(1), | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omdat ze op zich zelf belangwekkend zijn en ons tevens eenen blik laten werpen op zestiendeeuwsche economische toestanden. Het middagmaal van Latimer en Ridley op 1 October kostte voor:
Over hun terechtstelling treffen wij de volgende posten aan:
Niet ver van de plaats, waaraan die treurige herinnerigen verbonden zijn, naast de oude Magdalen Church, verheft zich het Martyrs' Memorial, het monument, met de opbrengst | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eener openbare inschrijving aan de nagedachtenis der drie prelaten in 1841 opgericht, om hun aandenken te eeren en onder de nakomelingschap levendig te houden. Het heeft den vorm van een sierlijken, met drie nissen voorzienen toren, uit drie gedeelten bestaande, elk rondom met pijlers, bogen en kleinere torenspitsen versierd, die evenals de buisjes van een uitgetrokken kijker, uit elkaar schijnen op te rijzen. Een ijzeren hekken sluit het monument van den openbaren weg af. Tusschen dit hekken en dat, welk het daarnaast liggende kerkhof van Magdalen Church omringt is er een nauwe doorgang. Het is niet goed voor een student zich langs daar te wagen in den laatsten term vóór zijn examen, zoo vertelt de overlevering, die elk student ter plaatse meedeelt, want dan druipt die voorzeker. Schijnt men dus aan den eenen kant een kwaden invloed aan de nabijheid der martelaars toe te schrijven, zoo is het daarentegen geen mode onder de studeerende jeugd met veel schuwheid of schroomvalligen eerbied over hen te praten. De laatste woorden van Latimer tot zijn lotgenoot waren: ‘Moed, Mr. Ridley, wees een man; wij zullen vandaag, door God's gratie, in Engeland zoo 'n kaars aansteken die, hoop ik, nooit zal worden uitgedoofd,’ en zoo komt het dat men wel eens in gesprek spottende zinspelingen op die woorden verneemt en de drie bisschoppen als de wonderkaarsen van Engeland hoort voorstellen. Het ware gemakkelijk de even vermelde geschiedkundige feiten, die binnen de muren der stad plaats grepen, nog met een lange reeks te vermeerderen, maar dat komt hier minder te pas. Het hedendaagsche Oxford is merkwaardig en aantrekkelijk genoeg om zonder moeite alle historische stoffage te kunnen ontberen. En toch, terwijl men zich verdiept in de aanschouwing van den aanblik, dien de stad nu biedt, komt het verleden, de geschiedenis, ongevraagd en onwillekeurig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over uw schouder gluren. Het kan niet anders. Hij is genoeg bekend onder ons, die conservatieve, echt Engelsche geest, die voor elke gewelddadige scheuring, voor elke ruwe verandering terugdeinst, en door trage, gepaste wijzigingen, door moderne toevoegsels het verouderde of verachterde tracht te hervormen. Nergens kan men zoo goed de ontwikkeling van een volk nagaan, in de politiek evenals in den socialen toestand der bewoners, in de letterkunde als in het onderwijs en het rechtswezen. De draad der geschiedenis, der overlevering wordt er krachtig vastgehouden en voortgesponnen, en zoo ergens, is dit insgelijks in engeren kring waar voor Oxford. Wat de stad nu is, is zij geworden, met trage schreden vooruitgaande; maar in tegenstelling met de gansch moderne huizenmassa's zonder geschiedenis, of dezulke, die in den loop hunner gestadige en steeds versnellende ontwikkeling de sporen en overblijfsels van het verleden grootendeels hebben uitgewischt en opgeruimd, heeft het moderne zich naast en niet op de puinen van het oudere ontwikkeld. Het is heel wat anders Oxford van de zuid- of van de oostzijde binnen te komen, de noordzijde, met de stations van den Great Western en van den London and North Western Railway, ter wille van haar kleinsteedsch uiterlijk daargelaten. Het oostelijk deel der stad is van uitsluitend modernen oorsprong; het is de aristocratische wijk, waar men den echt Engelschen bouwtrant der fatsoenlijke burgerhuizen in de provincie naar hartelust kan bestudeeren. De ware onverbasterde Engelschman te huis-niet de door een rustelooze reislust van cathedraal tot cathedraal voortgezweepte Ahasverussenspecies, die de wereld als hun eigendom en een onvolkomen copie van Old England aanzien - is verzot op natuurschoon, hoewel ook hierin weer het door de eeuwen heen gevormd en onbewust behouden gevoel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een even groote rol speelt als de individueele smaak. Slechts schrille contrasten zijn in staat het aangeborene tot een bewusten drang aan te wakkeren. De Londensche koopman, de industrieel, de beursspeculant, de beambte die het gedurende de ijverige weekdagen zoo druk hebben gehad, wier bestaan grootendeels heenvliet tusschen de stoffige wanden van hun bureel, met de aschgrauwe en ongezonde lucht boven hun hoofd, en de vuile straten der City met het eeuwige geraas en geklepper der paardenhoeven en rijtuigen beneden hen, zij allen hunkeren naar het oogenblik dat hun de deuren hunner kooi zal ontsluiten, en vergasten zich bij voorbaat aan het zoete vooruitzicht, den Zondag op het land door te brengen in, onmiddelbare aanraking met de natuur en al hare verscheidenheid. Zij weten de schoonheid van het eenvoudigste landschap op prijs te stellen en leeren vroeg genoeg het verschil inzien tusschen de slechts ten halve ververschbare lucht van den nieuwerwetschen, tot vadsigheid en onvoldaanheid uitnoodigenden salon, en het mollige golvende grastapijt met de ruischende boomen, waar de machtige adem der natuur over heenstrijkt en de longen met gezonde krachten, de spieren met werklust vervult. Want inderdaad mooi en vriendelijk is in den regel een Engelsch landschap. Nog heeft in Engeland de immer wassende bevolking bij lange hetzelfde peil niet bereikt als in ons België. Nog is het niet noodig elk plekje gronds, waar de teelkrachten der natuur onverzwakt en onvermoeibaar hun werk in 't verborgen verrichten, van zijne onafhankelijkheid te berooven om het in te lijven bij de tallooze op het nuttige afgerichte dienaars van het menschdom. De ploeg is hier de werfofficier, of liever de veroveraar; en waar hij te velde trekt, daar worden de ingewanden der aarde blootgewoeld, de onmetelijke baarmoeder der natuur brutaal in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hare bruine en eentonige naaktheid open gekorven, en haar eene zwangerschap opgedrongen waarvan de vrucht tot het voortbestaan van haren meester strekken moet. Maar nog behoort gansch Engeland hem niet, op verre na niet en dat is een geluk. We spraken echter van Engelsche huizen en hun bouwtrant. Waar zich handel en nijverheid concentreeren, daar is voor het schoone en schilderachtige geen plaats, daar heerscht de saaie wet der nuttigheid, daar geven practische beweegredenen den toon, daar is ook de maat der individueele vrijheid wegens de menigvuldige in 't oog te houden belangen natuurlijk bekrompener dan daarbuiten. Een hotel in het middelpunt der city onderscheidt zich door geene noemenswaardige kenmerken van zijne soortgenooten op het vasteland, maar een renteniershuis aan het uiteinde der stad langs den steenweg gebouwd, vertoont wel het een en ander verschil, en daarom is het ons hier te doen. Reeds door hare kleur lokt eene Engelsche villa, - want zoo mogen wij ze wel noemen - onze aandacht. Eens de steenen stevig in elkander gezet, en de voegen netjes met mortel gevuld, is de buitenzijde van het huis kant en klaar. Geen metselaar komt als ten onzent de steenen nog met een laag plaaster besmeren; de licht geelbruine of donkerroode tint aan het bouwmateriaal eigen, blijft bewaard. Heeft men eenigszins de witte gevels onzer woningen vergeten, dan kijken de oogen half verblind in 't rond zoodra men na een verblijf van eenigen duur in Engeland weer terugkomt. Dat is een gewone indruk. Naast de kleur komt zich dan ook de vorm plaatsen. De vensters der huizen zijn doorgaans breed en niet zelden is elke ruit in een wit zandsteenen kozijn gevat. Het is overigens gewoonte voor de inlijsting der ramen, als ik zoo zeggen mag, steenen te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bezigen van een andere kleur dan die des voorgevels. Het middenvak van dezen vertoont een breed, vooruitspringend vlak, dat op zijn geheele breedte door het raam ingenomen en door twee schuinsche zijvlakken, elk met een langwerpig raampje voorzien, met het niet uitspringende deel verbonden is. Dit maakt dat de huizen van boven tot beneden versierd zijn met een soort van doorloopend trapeziumvormig balcon in 't droog. Wat den vreemdeling insgelijks treft, is de afstand die de huizen van het voetpad scheidt. De keuken ligt beneden de waterpaslijn van het straatvlak; om ze voldoende met licht en lucht te voorzien is men genoodzaakt de huizen wat achteraan op te trekken. De open ruimte tusschen huis en straat die daardoor beschikbaar wordt, is langs alle kanten netjes in stevig metselwerk gevat, terwijl een steenen trap het verkeer tusschen straat en keuken bespoedigt. Het schijnt dat men er nergens van houdt de huizen onmiddellijk aan het voetpad te laten palen, want zelfs waar de keuken niet onder het henedenhuis is aangebracht, is het toch regel dat er een vrije ruimte zij tusschen huis en straal. In zulke gevallen wordt deze door bloemen of lage boompjes ingenomen. Hiermede nu raken wij een der mooiste kenmerken aan van een Engelsch huis. De liefde voor natuurschoon, waarvan wij boven reeds met een enkel inleidend woord gewaagden, uit zich hier op de innemendste wijze. De omgeving van de landhuizen wordt naar de stad overgebracht, en aldus de voordeelen van land en stad op de verrukkelijkste manier gepaard. Het is een waar genot, in de mooie Meimaand, wenn alle Knospen springen, door de stralen te dwalen waar de ontwikkelde standen bijeenwonen. Men vergeet dat men zich nog in de stad | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevindt, want rondom heerscht kalme stilte, slechts door het gesuis des winds in het ritselend loover onderbroken. Men waant te midden eener lustwarande te wandelen, door de zorgen van een Lenôtre met sierlijk geplaveide wegen doorsneden. Van de huizen bemerkt men bijna niets, tenzij een windvlaag het wuivend gordijn van groen vaneen scheidt en u een korten blik gunt op den achtergrond. Tegen de straatzijde pralen de witte en roode hagedoorn in volle bloesempracht, meelboom en plataan, brem- en kastanjeboom schieten tusschen elkander op, terwijl het bescheiden veil zijne ranken slingert om de staven en krullen van de ijzeren omheining en het ruwe ervan tempert ten gunste der algemeene harmonie. Laat ons nu van dit verloren hoekje uit het aardsche paradijs afscheid nemen om ons met de snelheid der fantasie naar de zuidzijde der city te verplaatsen, op den weg naar Cowley, daar waar de steenen brug over de Cherwell toegang verleent tot High Street en meteen tot het oude Oxford. Hier betreden we het classieke, eerbiedwaardigste gedeelte der stad, de schoonste straat der wereld, volgens de getuigenis van Walter Scott. Breed aangelegd, in den vorm van een cirkelboog, vertoont High Street op hare geheele lengte een reeks van merkwaardige gebouwen, die met de geschiedenis der stad ineengegroeid zijn. Al wat Oxford moois bezit, staat daar of in de onmiddellijke nabijheid. Beklimt men aan het begin der straat den liefelijken Magdalen toren, waar elk student mêe dweept, dan geniet men van het bovenplat een verrukkelijk vergezicht. De stad der torenspitsen ontrolt zich voor uw oog in haar alouden luister. Aan uwe voeten strekt zich Magdalen College uit, met zijn mooie vierkante binnenplaats en zuilengangen, en de witte, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
roode en blauwe bloemen, die elk vensterkozijn in het rond omzoomen en wier kleurenpracht zoo levendig afsteekt tegen de zwarte of grijze muren van het oud gebouw. Aan uwe linkerhand vormt de plantentuin een zee van groen, dat met de weiden van Merton College en Christ Church, en het grillig verspreide geboomte een ongerept natuurtafereel vormt, waartusschen Teems en Cherwell hare lichtgroene wateren heenstuwen. Vlak voor u ligt High Street, met het prachtige maar jonge gebouw dat tot het afnemen der examens dient, aan de linkerhand, en vlak ernaast, de door weer en wind pikzwart geverfde muren van University College, met de standbeelden der koninginnen Anna en Maria. Een oude overlevering knoopt de stichting van dit college aan het jaar 872 en de regeering van koning Alfred, en zoo werd dan ook voor twintig jaar het millenniumfeest der oprichting plechtig gevierd. De officiëele stukken klimmen echter maar op tot het midden der 13e eeuw. Tegenover University strekt zich de op een rij bogen rustende voorgevel van Queen's College uit met het op uitspringende kolommen rustende koepeltje boven de ingangpoort en een dergelijk er achter tegenover. Dan komen de gekanteelde gevel van All Souls' College en zijne tweelingtorens in bloemrijken Gothischen bouwstijl, met gekanteelde tinnen en slank opschietende vierkante spitsen. Middelerwijl zweeft de blik over de tuinen van New College, dat de oudste gebouwen bezit van al, en waar nog enkele brokken te zien zijn van de vroegere stadsmuren. Wendt men zijn oog weer naar High Street terug, dan stuit de blik op de breede koepel en de randgalerijen van de Radcliffe Library, eene dependentie der Bodleyana, waar de tijdschriften naast de noodigste boeken van referentie in elk vak tot tien uren 's avonds ter lezing liggen in de ruime, ronde leeszaal. En daarnevens | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verheft zich hoog boven hare omgeving de slanke, door vier kleinere torentjes geflankeerde torenspits der Maagd-Mariakerk, dagteekenend uit de tweede helft der 16e eeuw. Daar is het dat elken Zondag het universiteitssermoen gepredikt wordt door den een of anderen beroemden godgeleerde, elk jaar opzettelijk daartoe herkozen. Daar ook is het dat de vice-chancellor, zooals men in Engeland den rector noemt, begeleid door zijne stafdragers, elken Zondag in toga den dienst bijwoont. Voor- en achterportaal hebben beide hun eigenaardigen stempel en herinneringen. Het was voor het op twee gewondene zuilen rustend voorportaal dat in den goeden ouden tijd op den vijfden dag van November het standje begon, waarin town en gown, of liever studenten en burgers, hun naijver op elkander koelden en met krachtige argumenten de superioriteit, die elk beoogde, tegenover elkaar zochten te handhaven. Tegenwoordig bepaalt zich de ‘grap’ bij het straffen van een paar al te driftige jongelui en het opsluiten van een gelijk aantal vrijheidslievende philisters. Sic transit... Maar dat is niet alles. Een scherp oog kan ook aan de linkerhand de verweerde gebouwen van Merton en Corpus College onderscheiden met den toren der kapel van Christ Church, die tot hoofdkerk dient. Vlak daarnevens teekent zich op den lichtblauwen achtergrond de grijze gestalte af van Tom-tower, van waar iederen avond om 9 uren de klok met haar metalen stemgeluid de studenten waarschuwt dat de poorten der Colleges worden dichtgemaakt. Nog verder is de gezichteinder één groen, waar de blik zich keeren moge, en op de donkere kruinen der heuvels, die de vallei omsluiten, schijnt rondom het blauwe gewelf te rusten dat Oxford als een kostbaar juweel overspant. Langzaam daalt de bezoeker van het plat beneden, terwijl | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de schemering van den torentrap het ongewoon visioen van tinnen en kanteelen, uitgetande torenspitsen en logge donkere gebouwen nog eens in bonte mengeling door zijne hersenen spookt. Maar het leven op de straat roept hem ras tot het besef der werkelijkheid terug. Trammen rollen de brug over, cabs ratelen voorbij, voorbijgangers spoeden zich waar de plicht hen roept, een struische breedgeschouderde policeman staat beneden de straat, van waar zijn waakzaam oog links en rechts een kwart mijl overziet. Hier is geene zinsbegoocheling mogelijk. De verbeelding, door de oogen misleid, was op het punt zich een eigen fata morgana te scheppen, een soort van half onwillekeurige opdoeming, waarin het zestiendeeuwsche Oxford voor hare gretige oogen zou verschijnen. En toch, hoe ongelooflijk het klinken moge, toch is het mogelijk zich zelven het archaeologisch genot van een dergelijk zinsbedog te verschaffen, want nog bezit Oxford steegjes en plaatsen waar de 19e eeuw maar noode geduld wordt. Een warme, heldere zomernacht, wanneer de volle maan aan den hemeltrans haar bleek en spookachtig licht over de ingeslapen stad uitgiet, is de beste tijd om de banale hotelkamer te ontvluchten en uwen ontdekkingstocht te aanvaarden. Keert terug naar High Street waar we zooeven waren, en slaat het steegje in dat langsheen Queen's College loopt, met St Edmund Hall aan den overkant. Daar, tusschen rijen graven, staat Oxford's oudste steenen kerk, St Peter-in-the-East, dagteekenende van de eerste tijden na de Normandische verovering, met nog enkele gedeelten, die getuigenis geven van de bouwkunst der Angelsaksen. Aan weerskanten van het nauwe straatje rijzen steile, met getraliede vensters voorziene muren omhoog, links Queen's, rechts New College. Zooals het steegje nu is, is het waarschijnlijk van oudsher | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geweest. Aan een draai gekomen waar het maanlicht ongehinderd door kan, ontwaart gij ineens de achtergevels van Hertford en All Souls', terwijl de slanke Gothische tweelingtorens, waarvan we reeds hooger spraken, hunne weelderige en rijk versierde vormen baden in het blanke, helle licht. Op die plaatsgekomen, waar niets de 19e eeuw vertegenwoordigt, waar volslagen stilte heerscht, begint de omgeving haren invloed te doen gelden. Een eenzaam wolkje, dat eensklaps langs de blinkende maanschijf voorbijschuift en de verscholen nachtschaduwen uit hoeken en kanten te voorschijn roept, geeft toovervleugels aan de fantasie en drijft met het netvlies den spot. Waar zijn ze, de talrijke geslachten, die hier eeuwen achtereen in deze kloosters leefden? Life is but a walking shadow, antwoordt passend genoeg op dit oogenblik, de geest van Macbeth, die huiveringwekkende schepping van hem, die eeuwen te voren op een dergelijk uur ook wellicht eens door dezelfde steeg gedwaald heeft. Maar komaan, niet getreuzeld; wij zetten onze wandeling voort en gaan de straat door. Aan Hertford College keeren we links en bevinden ons weldra voor de Camera Bodleiana, waarvan we den koepel op Magdalen-Tower zoo duidelijk konden onderscheiden. Voor u prijkt de Mariakerk, links All Souls', rechts Brasenose en de achtermuur van Exeter College, achter u de Bodleyaansche Bibliotheek. Hier is het de beste plek, de binnenplaatsen der colleges uitgezonderd, om aan de verbeelding de teugels te vieren en zich geheel aan hare spelende leiding toe te vertrouwen. Alles noodigt er u toe uit. Het zijn eeuwen die het maanlicht uit haren loomen slaap opwekt, om te verhalen van lang vergeten gebeurtenissen, van het verhoor der protestantsche bisschoppen, van wapengekletter in den Burger- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
krijg, hoe dezelfde zaal in Divinity School met haar heerlijk gewelf, eens tot veemarkt, tot vergaderzaal van het Engelsch Lagerhuis, tot arsenaal en tot graanschuur diende. En de donGa naar voetnoot(1), die in zijn langen wuivenden masterstabbaard, met de academische pet op het hoofd, eenzaam naar zijn college terugkeert, komt u als een verschijning uit het verleden voor, een soort van spookgestalte, geruchteloos voortglijdend tusschen van oudsher bekende en geliefde gebouwen. Is het u vergund op het late avonduur door de quads of binnenhoven van het een of ander college te wandelen, maakt er dan gebruik van. Gaat naar Brasenose of Jesus, naar Corpus of Merton of Oriel, en laat er de fantasie haar beeld voltooien. In dat midden vooral herleven de middeleeuwen en de middeleeuwsche universiteiten met hare kloosterlijke tucht, regeling en beheer, waar men heden zoo weinig nog is van afgeweken. De stilte van den nacht past wel bij die strenge omgeving. De duistere portalen schijnen niet naar mooie studentenvertrekken, maar wel naar naakte cellen te leiden, door walmende lampen verlicht, getuigen van stroef ascetisme en boetvaardige bespiegeling. Het krachtig door de aderen bruisende bloed der jeugd zou zich elders onfeilbaar in zulk midden beklemd gevoelen, maar de kracht der gewoonte en de liefde voor de overlevering hebben hier de kloof gedempt, terwijl bovendien de moderne beschaving al hare gemakken en gerieflijkheden afgestaan heeft om aan Engeland's jeunesse dorée een eigen sweet home te scheppen. Weerom een bewijs van de Engelsche behoudzucht, die nooit afbreekt, maar liever het allernieuwste in het oudste kleed steekt, en aan zestiendeeuwsche gebouwen de taak oplegt de negentiende te huisvesten! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hiermede wenschen we onzen tocht te besluiten. Eene omstandige beschrijving van Oxford te geven kon in mijn plan niet liggen, een boekdeel ware daartoe ternauwernood in staat. Elk college, elke kapel zou een hoofdstuk vergen. Walter Scott zelf, na een aantal dagen te Oxford verbleven te hebben, bekende zijn onmacht om er met kennis van zaken over te schrijven. Waar zijne pen in gebreke bleef, hoeft een andere zich over hare machteloosheid niet te schamen. Oxford echter is waard door een dichter bezongen te worden. Wat Longfellow voor de Halle van Brugge deed, zou zij ook ruimschoots verdienen. Welke Engelsche Julius Wolff geeft ons in een heerlijk visioen de clericale maatschappij weer, die op die stad haar eigenaardigen stempel gedrukt heeft? Welke Orpheus leert eens die steenen spreken door de tooverkracht van zijn eigen genie? 23 Juli 1892. G. Duflou. |
|