Nederlandsch Museum. Vierde Reeks. Jaargang 2
(1892)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |||||||||||||
Uit de Kunstwereld.
| |||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||
gewild, hetzij dat de noodige geldsommen niet voorhanden waren, stellig is het dat er meer dan eene feil aan dert voorgevel op te merken valt. Anders is het gesteld met het inwendige der kerk, waar de bouwkundige zich stipt aan de vereischten van den stijl heeft gehouden, zoodat er op de gekoppelde zuilen, die de breede bogen over het schip der kerk heen met elkander verbinden, noch op de stoute kruisgewelven iets af te dingen valt. Opmerkelijk is het echter dat de kunstenaar, die met de inwendige versiering gelast werd, weinig rekening heeft gehouden van de bouworde der kerk, en toch een werk heeft geleverd dat met die bouworde niet in strijd is. Deze versieringen zijn prachtige muurschilderingen, die we aan Th. Canneel verschuldigd zijn. En wie eenigszins op de hoogte is van ornamentleer, zal dadelijk opmerken dat Canneel zich door den grooten Franschen schilder Flandrin heeft laten begeesteren. Flandrin (1809-1864) heeft vele kerken met muurschilderijen verrijkt, en alles wat hij voortbracht mag op den naam van meesterwerken aanspraak maken. Zijn talent is vooral te bewonderen in de versiering van St Germain-des-Prés en van St Vincent de Paul, te Parijs. Meermalen hoorde ik M. Canneel den lof verkondigen van den Franschen meester. Hij prees in dezes werken den zuiveren smaak, de ideale richting, de harmonie van vormen en kleuren, den eenvoudigen en gestrengen stijl. Flandrin was een soort van God in de oogen van den Heer Canneel, en het moet ons dan ook niet verwonderen, dat de schilderwerken in St Annakerk van deze vereering den stempel dragen. Zij onderscheiden zich in de eerste plaats om de streng-godsdienstige opvatting, om het klassieke der uitvoering, om de zuiverheid der lijnen, | |||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||
om het grootsche van het geheele. Vooral het kapitale stuk: Intrede van Jezus binnen Jerusalem, mocht door onze grootste meesters onderteekend worden. Wanneer men de kerk binnentreedt, en eenige oogenblikken genoten heeft van het kunstmatig licht, verkregen door de prachtig gekleurde vensters, keert men zich naar den hoofdingang, en daar treft onmiddellijk die reusachtige muurschildering, heerlijk opgevat, breed en kunstig bewerkt. Wel zullen velen u de opmerking maken dat het hier vooral aan perspectief ontbreekt. Inderdaad verschijnen de talrijke figuren meest allen op een enkel plan, maar zelfs dat neemt niets weg van den machtigen indruk, die het geheele werk onvermijdelijk teweeg brengt. Voegen wij er terloops bij dat dit gemis aan doorzicht door den meester gewild is, en dat de perspectief der moderne kunstenaars eene verbastering der oude voortbrengselen mag genoemd worden. Niet min aangrijpend zijn de groote figuren, aan beide zijden van den hoofdingang, onder de zoo even besprokene fresco. Het Hosannah, in dikke letters, was geheel overbodig: ieder deel der gansche samenstelling brengt u dien juichtoon in het oor. Ga nu de kerk rond: overal treffen u dezelfde hoofdhoedanigheden, maar evenals bij Flandrin moet er bijzonder op de harmonie der kleuren gewezen worden. Merk tevens de groote verscheidenheid aan in de verschillige motieven der decoratie: elke kapel is van de voorgaande en van de volgende zoo verschillend, dat er onder kunstopzicht overal te genieten valt. We houden ons hier hoegenaamd niet onledig met den financieelen kant der zaak; - het schijnt dat deze werken een schat van geld gekost hebben, -maar ieder kunstlievend man moet betreuren dat de Heer Canneel het geluk niet | |||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||
gehad heeft zijne groote en grootsche taak te volbrengen. Nagenoeg dertig jaren studie en arbeid heeft hij eraan besteed; nog een paar jaren ten hoogste, en Canneel hadde zijn werk voltooid gezien. Er zijn nog drie kapellen te schilderen, waarvan ééne begonnen is. Hoogst waarschijnlijk bestaan de kartons, zoodat de naam van Canneel onafscheidelijk aan de kerk zal verbonden blijven. De kerk van H. Kerst, te Gent, geeft ook eene muurschildering van Canneel te aanschouwen. Met opzet vervang ik het woord bewonderen door aanschouwen. Dat zal me toelaten een woord te zeggen over de hevige kritiek, waarop dit werk bij zijne voltooiing onthaald werd. De Nouvelliste de Gand van dien tijd noemde het eene slechte copie van den Duitschen kunstenaar Julius Schnorr, van Leipzig (1794-1872). De tijd is over die bitse uitvallen heen gegaan, en zonder vooroordeel mag men thans zeggen dat er veel, al te veel overdreven was in de afkeuring van die dagen. Wel moet men bekennen dat Canneel de werken van Schnorr, Flandrin, Overbeck en vele anderen bestudeerde en grondig kende, wel moet men toegeven dat men in zijne manier van werken en van samenstellen gelijkenis vindt met die meesters, maar welke ernstige kunstenaar, in welk vak ook, gaat er bij de beroemdheden en groote mannen niet te rade? Een onbevooroordeeld ornamentist drukte in mijne tegenwoordigheid zijne bewondering uit over de muurschildering van Canneel, in H. Kerstkerk. Dit gewrocht is in drie deden verdeeld: het onderste derde is eene draperie, daarboven de afbeelding van apostelen en heiligen, min of meer in denzelfden trant der groote heiligen-voorstellingen in St Anna. Dit werk, dat niet min dan een 50tal groote figuren bevat, leverde aan Canneel voldoende stof tot studie gedurende ruim vijf jaren. | |||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||
Het was in 1862 voltrokken, en gaf aanleiding tot de meest tegenstrijdige critiek. Terwijl, zooals gezegd, de Nouvelliste het afbrak, hemelde baron de St Genois het in de Messager des sciences historiques op als een meesterstuk. Hij roemde vooral ‘de nauwkeurige teekening en de grootsche en edele uitdrukking’ der afbeeldingen. Door enkele lijnen, cerneerlijnen geheeten, doet Canneel inderdaad de omtrekken zijner beelden op zeer passende wijze uitkomen. Min gekend zijn de muurschilderingen van Canneel in de kerk te Burst, dorpje dichtbij Denderleeuw, in Oost-Vlaanderen. In samenwerking met F. Metdepenninghen, leeraar van ornamentschildering in de Nijverheidschool te Gent, hebben beide kunstenaars hier een eenvoudig, maar zeer verdienstelijk werk vervaardigd. Terwijl M. Meldepenninghen de eigenlijke versiering uitvoerde, schiep Canneel tien panneelen, het leven van St Marten voorstellende en die het koor der kerk verheffen tot een kunstgewrocht. De dood ontrukte den heer Canneel den 16n Mei jongstleden aan de kunstwereld, waar hij gedurende vele, vele jaren eene eerste plaats bekleedde, en een zeer overwegenden invloed heeft uitgeoefend. En geen wonder: zijne geleerdheid, zijne degelijke kennis van alles wat schoone kunsten betreft, zijne werken, wezen hem als van zelf eene plaats aan in alle korpsen en vergaderingen waar er over kunsten iets te belissen viel. Zoo was hij eerst leeraar, later gedurende 42 jaren bestuurder der Koninklijke Academie van Beeldende kunsten te Gent, lid der jury's voor het toekennen der prijzen van Rome, briefwisselend lid der Koninklijke Commissie van monumenten, briefwisselend lid der Koninklijke Academie van Wetenschappen, Fraaie klieren en Schoone kunsten, opzichter van het teekenonderwijs, en nog onlangs, te Gent, lid der | |||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||
Commissie, gelast om het teekenonderwijs in de lagere scholen, academie en nijverheidschool te vervormen. Had Th. Canneel dan in hoogere onderwijsgestichten gestudeerd? Hoegenaamd niet. Zijn vader was in 1815 van Brugge naar Gent gekomen als meester-drukkersgast. In 1817, den 8n November, werd Theodoor Jozef Canneel geboren, en na een eenvoudig lager onderwijs genoten te hebben, in de drukkerij als leerjongen aangenomen. De bibliotheek der Hoogeschool van Gent bezit zelfs een boekje: Historiën en Anecdoten getiteld, dat door Th. Canneel op 14 jarigen ouderdom werd geschreven en gedrukt, en dat niet van vinding en verdiensten ontbloot is. Maar de jonge gezel was met laaie wilskracht begaafd, en door eigen studie bracht hij het tot eene grondige kennis van vele zaken. Hij sprak onder andere meerdere talen en kende het latijn. Th. Canneel beoefende eerst de schilderkunst onder de leiding van meester Peter Van Hanselaer. Deze, te Gent geboren in 1786, had te Parijs zijne studiën voltrokken onder David, en naam gemaakt door zijne historieschilderijen en portretten. Hij vereenigde juistheid van teekening met groote technische vaardigheid, en wist deze eigenschappen bij zijnen leerling te doen overgaan. Canneel maakte dan ook rasse vorderingen, zoodat hij reeds in 1838 een eerste werk, Onmacht, naar de tentoonstelling van Gent zond. Als schilderwerken trokken achtereenvolgens de aandachtGa naar voetnoot(1):
| |||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||
Door de bescherming van den bouwkundige Veldeman werd Canneel in staat gesteld Italië te bezoeken. Hier kon hij zich verlustigen in de studie der groote meesters, in de studie bijzonderlijk van hunne muurschilderingen, wat de bazis zou worden der schoone gewrochten die Canneel later zelf leverde. Het was gedurende zijn verblijf in Roma dat Th. Canneel in 1850 de drie tafereelen afzond naar de ten toonstelling van Gent, die we hierboven onder dat jaartal hebben aangeduid. Twee werken: Ecce Homo (1846) en Christus (1853) wezen boven alle andere werken de richting aan die Canneel later zou volgen en in welke hij zou uitmunten. Het was nogmaals de Messager des sciences historiques et archives des arts en Belgique die hierop de aandacht vestigde, en een waar profeet was. Na gedurende eenigen tijd, onder het bestuur van Portaels, de plaats van leeraar aan de Academie van Schoone Kunsten, te Gent, te hebben vervuld, werd Canneel in 1850 tot medebestuurder van dit gesticht geroepen. De andere bestuurders waren de HH. Pauli, voor de bouwkundige afdeeling, P. De Vigne, voor de beeldhouwkunst. In 1876 werd aan deze Heeren een schoon feest aangeboden door de leerlingen en oud-leerlingen der Academie, Van blijvende waarde is het gedenkteeken te hunner eere opgericht in de vestibule van het museum. De drie medaillons, van wezenlijke kunstwaarde, waren | |||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||
toevertrouwd aan de oud-leerlingen L. Van Biesbroeck (Canneel), B. Wante (Pauli) en P. De Vigne, zoon, (P. De Vigne). We gewaagden reeds een woord over den invloed die Th. Canneel op het kunstonderwijs heeft uitgeoefend. Het spreekt dat het vooral geweest is als bestuurder der Academie dat die invloed overwegend is geworden. Hij verbeterde en volledigde vooreerst het stelsel Dupuis, dat te Gent door Vanderaert ingevoerd was. Bij den dood van P. De Vigne nam hij tevens het bestuur der sectie van beeldhouwkunde waar. Vrienden en vijanden bekennen volmondig dat Canneel een knap administrateur was, en dat hij onze kunstschool tot eene wezenlijke hoogte gebracht heeft. Wat zijn karakter betreft, ik las onlangs van hem dat hij ‘eenvoudig, nederig en goed was; vriendelijk en welwillend voor allen die hem om raad vroegen.’
H. De Guchtenaere. Gent, Juni 1892. |
|