Nederlandsch Museum. Vierde Reeks. Jaargang 2
(1892)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| ||||
[Deel 1]Het Proces Douwes Dekker versus Van LennepGa naar voetnoot(1).Er is veel over Multatuli geschrevenGa naar voetnoot(2); er liggen dertig jaren, en ongeveer honderd werken, brochures en tijdschriftartikelen tusschen Prof. P.J. Veth's Multatuli versus Droogstoppel, Slymering en Co (De Gids '60, deel II, p. 58-82 en 233-269) en A.J.'s Multatuli (Bussum, J.C. Loman, '91). Wie later een volledige en onpartijdige biographie van den genialen kunstenaar leveren wil, zal veel te ziften hebben, nauwkeurig ieder voorname gebeurtenis in het leven van den vóor vijf jaren ontslapene moeten nagaan. Een dier gebeurtenissen, het proces Dekker-Van Lennep, wil ik heden mijn lezer ietwat breedvoerig voorleggen, om | ||||
[pagina 6]
| ||||
twee redenen: en omdat de zaak weinig en omdat ze partijdig is besproken geworden. Niet alleen A.C. Kruseman, de bekende Hollandsche uitgever en verdienstelijke schrijver der Bouwstoffen, ook A.J., de Nieuwegidsiaan Lodewijk Van Deyssel, de jongste zoon van den beroemden Amsterdamschen hoogleeraar J.A. Alberdingk Thijm, tevens een onzer beste Nederlandsche prozaschrijversGa naar voetnoot(1), beoordeelt in zijn zooeven genoemd boek het proces verkeerd. Toen Multatuli, door zielsverdriet en lichamelijk lijden heen, het manuscript van zijn Max Havelaar netjes had vervaardigd (5 Nov. '59), zond hij het aan zijn vrouw en zijn broeder Jan op, hen verzoekende het na lezing Mr W.J.C. Van HasseltGa naar voetnoot(2), Keizersgracht, Amsterdam, te willen laten geworden. Deze heer was eenige maanden te voren zeer ingenomen geweest met De Bruid daarboven en den Brief aan den gouverneur-generaal in ruste, Duymaer Van Twist; thans was hij in verrukking bij het lezen van het bezielende kunstgewrocht; hij wist het naar waarde te schatten en maakte er den heer Jacob Van Lennep mede bekend. Zoo gebeurde het dat Van Lennep een der eerste bewonderaars was van het literarisch product; ‘bliksems mooi!’ was zijn uitroep, na het genieten van zooveel heerlijke bladzijden. Maar, en dat is een verdienste, ook de zaak wekte zijn aandacht De toestanden in Insulinde waren op zoo een doortastende manier voorgesteld, de beweringen door zoovele | ||||
[pagina 7]
| ||||
bewijzen gestaafd, dat hij waarheid en verdichting in den roman wist uiteen te houden. Hij was medegesleept door het geniale van den Max Havelaar en tegelijkertijd verontwaardigd door de ongehoorde knevelarijen, die aan het licht werden gebracht. Zijn besluit stond vast: Eduard Douwes Dekker moest geholpen worden in zijn edel streven! En hij hielp hem op royale wijze; onder zijn talrijke kennissen wierf hij vrienden en beschermers aan voor den man van LebakGa naar voetnoot(1), en noopte minister Rochussen tot het verschaffen van recht. ‘Indië heeft een man noodig en Dekker is die man!’ luidde zijn dreiging. Voor dit alles moeten wij hem dank weten; ongelukkig slaagde hij niet; zooals wij gezien hebben uit vorige brieven, weigerde Rochussen vlakaf. Het is alsdan dat Multatuli en Van Lennep tot het uitgeven van den Max Havelaar besloten. Dit geschiedde in December '59. Opdat Multatuli zich met zijn vrouw zou kunnen vereenigen en rustig den uitslag, door het verschijnen van zijn boek teweeggebracht, afwachten, schonk Van Lennep hem een tijdelijken onderstand van 1200 gld. in zes maandelijksche termijnen. De Max Havelaar verscheen een vijftal maanden nadien, in Mei '60; het werk was getrokken op 1300 exx. en kostte 4 gld. Dat die prijs te hoog was, hoeft nauwelijks aangestiptGa naar voetnoot(2). Dat die prijs in regelrechte tegenstrijdigheid met | ||||
[pagina 8]
| ||||
het beoogde doel stond, kan niet tegengesproken worden. Inderdaad, wat hadden beiden, Multatuli en Van Lennep, zich met die uitgaaf voorgesteld? En recht te bekomen voor den eervol ontslagen assistent-resident, èn een menschelijk bestuur in de Indische koloniën, aan welke Nederland reeds zoolang haar welvaart te danken heeft. Nu, een boek van vier gulden, in welke handen kon het komen? Slechts in de handen van die categorie van Nederlanders, die er warmpjes inzittende, zich al heel weinig om ‘den boel in Indië’ bekreunen; die meer hechten aan hunne balen koffie dan aan verbetering van het armzalig lot der Javanen, die het boek om zijn ‘mooiïgheid’ zijn vier gulden waard vinden zonder het tragische er van te begrijpen, noch er door aangegrepen te zijn. Het anderGa naar voetnoot(1) verlichte deel der natie - en hoe talrijk is dit deel, met het vorige vergeleken! - kon zich moeielijk het boek aanschaffen, omdat de mingegoeden zoo maar geen vier gulden voor een roman, zelfs niet voor een roman met roerende waarheid, over hebben. Was het werk aan een of anderhalven gulden in alle Hollandsche steden te krijgen geweest, het is meer dan waarschijnlijk, dat.... een bloedige opstand zou hebben plaats gegrepen? O neen! Dr Swart merkt zeer juist op: ‘Wanneer een Italiaansch, Fransch, of zelfs Belgisch publiek opvliegt, dan bepaalt onder gelijke omstandigheden het Nederlandsche volk zich tot.... rillenGa naar voetnoot(2).’ Het zou gerild, maar ook, op kalme wijze, voldoening geëischt hebben; de verbeteringen, waarop Multatuli aan- | ||||
[pagina 9]
| ||||
drong, zouden aanstonds hebben plaats gegrepen; hij zou dadelijk in zijn eer zijn hersteld geworden. Wat er ook van zij, de prijs der eerste oplaag van den Max Havelaar was 4 gld. en had toch éen voordeel: de winst op de 1300 exemplaren zou aanzienlijk genoeg zijn om Van Lennep de 1200 gld. weer te geven, die hij Multatuli zoo gulhartig schonk, niet speculeerende op den bijval, dien hij verwachtte, maar waarvan hij, strikt genomen, niet zeker zijn kon. Daarenboven, die 1300 exemplaren zouden ras uitverkocht zijn, en met een tweeden, goedkoopen druk was niets verloren! Juist, maar die nieuwe goedkoope uitgaaf werd door een hinderpaal onmogelijk gemaakt. En Van Lennep was die hinderpaal! Hoe hij daartoe de macht bezat, en hoe hij die macht in handen had gekregen? Ziehier hoe de gansche zaak zich toedroeg. Toen men in het begin van '60 toebereidselen maakte tot het zetten van het werk, schreef Van Lennep aan Multatuli den volgenden brief, door procureurGa naar voetnoot(1) F.E. Dammers bij de behandeling der zaak overgelegd: ‘Om nu met De RuyterGa naar voetnoot(2) een contract te kunnen maken | ||||
[pagina 10]
| ||||
dien ik het bewijs te hebben, dat ik daartoe recht heb. Noch hij, noch eenig uitgever zal natuurlijk drukken, veelmin geld geven zonder overdracht van het kopijrecht, en dat kan ik hem niet overdragen, zonder te kunnen aantoonen dat ik het bezit. Wees daarom zoo goed mij met het adres aan Sire een stuk op zegel (Belgisch) te zenden, waarbij gij verklaart mij het kopijrecht over het werk, getiteld enz., te hebben afgestaan, en daarvoor te zijn voldaan naar uw genoegen. Ik kan dan dat stuk doen inlasschen in de overeenkomst die ik met De Ruyter maak’. Multatuli voldeed argeloos aan Van Lennep's eisch, door het volgend briefje: ‘De ondergeteekende Eduard Douwes Dekker, schrijver van het werkje getiteld Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandsche Handelsmaatschappij, door Multatuli, verklaart het kopijrecht te hebben afgestaan aan den heer Mr. J. Van Lennep, zijnde de ondergeteekende daarvoor naar genoegen en volkomen voldaan. Brussel, 25 Januari 1860. ‘Douwes Dekker.’ Hij dacht dat die zaak doodeenvoudig formaliteit was; het kwam niet eens in hem op, dat Van Lennep's aanhankelijkheid verflauwen, verdwijnen, dat die eens zoo krachtdadige helper hem tegenwerken kon. Was hij zoo zeer met Van Lennep niet ingenomen geweest, was maar éen oogenblik achterdocht in zijn brein ontstaan, voorzeker had hij in het pro forma overmaken van het kopijrecht er bij gestipuleerd, dat hij het slechts afstond voor den eersten druk, ofwel dat de uitgaaf een volksuitgaaf zijn moest. Hij deed het niet; natuurlijk, men kijkt zoo nauw niet voor een vorm-zaak. Van Lennep behoorde tot de conservatieve partij, de | ||||
[pagina 11]
| ||||
partij van Rochussen. Te dien tijde nu werd door het conservatief ministerie, waarvan Rochussen deel uitmaakte, een spoorwegsontwerp neergelegd, dat het grootste nadeel aan Amsterdam berokkenen zou, zoo het passeerde. Inderdaad, onmogelijk kon Amsterdam het centrum van het ontworpen spoorwegnet worden, waardoor natuurlijkerwijs een andere stad, ten koste van Amsterdam, in bloei toenemen moest. Ook was Van Lennep, vroeger volksvertegenwoordiger, thans rijksadvocaat, sterk tegen dit wetsontwerp; hij en de andere conservatieven vielen, in hun bekrompen egoisme, Rochussen hevig aan, en vereenigden zich zelfs met de liberale partij. Het was alsdan dat Van Lennep Multatuli's boek leerde kennen; naderhand dacht hij er aan, het in zijn strijd te gebruiken. Havelaar was best een vuurmaker! Opmerkens-waardig is bij Van Lennep het verschil van stemming tegenover den Max Havelaar gedurende de eerste en de laatste maanden van '60; zichtbaar verkoelde zijn ingenomenheid met Multatuli's zaak, toen de spoorwegwet afgestemd en het gevaarlijk ontwerp verijdeld was. En toen de liberalen, of, den grooten meester nagezegd, de zoogenaamde liberalen uit Multatuli's beschuldigingen voordeel trokken tegen de conservatieven, trachtte hij den Max Havelaar te smoren, en zijn invloed zoo gering mogelijk te maken. Hij bezat het kopijrecht! Welk is de oorzaak dier handelwijze? ‘Ik gis’ zegt Multatuli in een langen brief (IIe B. Brieven, br. LXXI) aan Mr. Faber, ‘ik heb reden om te gelooven:
| ||||
[pagina 12]
| ||||
Diezelfde gissing waag ik. Om met het ministerie, dat hij zoozeer geërgerd had, weer op goeden voet te geraken, beging Van Lennep een laakbare daad. Hij gebruikte het bewijs van afstand, dat hem gegeven was geworden om een contract met den uitgever te kunnen sluiten, waarin overigens het idee van eigendom voor een volgende editie en voor een volkseditie was onderverstaan, tot het smoren der zaak. En welke reden gaf hij op? Luister. ‘Ik had u reeds van den aanvang onzer kennismaking af gezegd, dat ik uw bondgenoot wilde wezen in al wat strekken kon, om bestaande misbruiken ter kennis te brengen van de Regeering en van 't publiek 't welk tot oordeelen | ||||
[pagina 13]
| ||||
bevoegd en in staat is; maar dat ik u nimmer zou ter zijde staan, waar 't handelingen gold, die onrust, ontevredenheid, oproer konden verwekken; dat ik uw mishandelde Javanen gaarne wilde beschermen; doch dat ik voor alles Nederlander bleef en bij 't ontstaan van 't minste conflict mij aan de zijde mijner landgenooten scharen zou: dat uw Max Havelaar een ernstig litterarisch voortbrengsel was, bestemd om door ernstige lieden gelezen te worden, en daarom ook als zoodanig te behandelen. ‘Daarop en onder die voorwaarden alleen had ik mij uw werk aangetrokken; - en nu wildet gij, dat ik, met verkrachting van mijn beginselenGa naar voetnoot(1), op die voorwaarden terugkomen en uw boek verlagen zou tot een pamflet, dat ik de verspreiding daarvan bevorderen zou in tokoos en kroegen, tot een opwekking der verhitte verbeelding van opiumschuivers en jeneverdrinkersGa naar voetnoot(2). Ik herhaal het: dit wil ik niet. ‘Heb ik het mijn plicht als Nederlander geacht, uw boek ter kennis te brengen van de machtigen, de verstandigen en beschaafden onder onze Natie, hier en in Indië, ik zou rekenen dien plicht overtreden, ja, verraad jegens mijn Vaderland gepleegd te hebben, indien ik uw boek had doen strekken, om 't schuim der Natie, hier en in Indië, in beweging te brengen, om den moorddolk te doen wetten en de fakkel der vernieling te doen zwaaien en rampen zonder tal over het land mijner geboorte te stortenGa naar voetnoot(3).’ De lezer moet bekennen dat die laatste volzin zijn effect | ||||
[pagina 14]
| ||||
zou teweegbrengen in den mond van een flinken tooneelheld, en een donderend applaus aan het gewillig publiek zou ontlokken. In een vlugschrift is dal niet het geval; dat Van Lennep conservatieve stellingen, als bovenstaande, vooropzette, laat zich begrijpen; maar hoe hij zulken pathos als moorddolk wetten en vernielingsfakkel zwaaien dorst neerschrijven, begrijp ik niet. Beter had hij het eenig argument in zijn Brief, Multatuli's onbedacht neerschrijven der akte van cessie, wat meer uitgewerkt, en maar ronduit bekend dat hij, in heel die zaak, gehandeld had niet te zijnen voordeele, maar ten voordeele der conservatieve partij. Zoo had hij zich ook krachtdadig verzet tegen de spoorwegwet, al wist hij dat die wet goede vruchten zou hebben afgeworpen voor het vaderland, alleen omdat de stad zijner geboorte er bij verliezen zou. Ook Dr Swart kan bezwaarlijk aannemen dat Van Lennep werkelijk te veel agitatie onder de lagere standen vreesde. Hij ziet veeleer in Van Lennep's handelwijze ‘een verklaarbaren onwil om toe te geven aan de wisselende en vaak onduidelijke, ietwat luimige wenschen van den auteurGa naar voetnoot(1).’ Dit laatste vind ik, als zoo menig détail in die belangrijke studie, totaal verkeerdGa naar voetnoot(2). Hier kan geen spraak zijn van luimen, maar wel van een vast doel, in den beginne door beiden beoogd, van een principe in den beginne door Van Lennep naar waarde geschat. En was het dan nog dat Van Lennep niet toegeven wilde aan grillen, dan had hij het maar met Douwes Dekker uit te maken en hem zijn eigendomsrecht terug te bezorgen. Onwillig was Van Lennep niet; hij weigerde, zonder meer omslag. Zijn doel was: het smoren der Havelaarszaak! | ||||
[pagina 15]
| ||||
‘Nederland rilde, schreef Dr Joh. Van Vloten, de latere auteur van Onkruid onder de tarweGa naar voetnoot(1), in zijn Bloemlezing van 1870, maar Java bleef verdrukt en uitgezogen, en den schrijver van den Max Havelaar werd zelfs de eigendom van zijn werk ontzegd, en, uit deerniswaarde vrees voor de gevolgen, het recht ontfutseld, dat meer algemeen te verspreiden. Ziedaar al den dank, door - ik zeg niet een hart, want daarvoor moest men dat zelf meer hebben, maar - een vernuft, een geest als de zijne geoogst!’ Ontfutseld. Kras is, als meer andere, Van Vloten's uitspraak; maar is zij gansch van waarheid ontbloot? Wat stond er Multatuli te doen? ‘Na lang dralen, zoo luidt het in meergemelden brief aan Mr. Faber ('s Hage, 25 Feb. '61), na langen strijd tusschen het gevoel van dankbaarheid dat mij vroeger bezielde, en de verontwaardiging, die langzamerhand zich van mij meester maakte, verzocht ik den heer Van Lennep mij de beschikking over mijn boek terug te geven. Na vele ontwijkende antwoorden schreef die heer ten laatste de zinsnede, die hij lang geaarzeld had te uiten: ‘Wie een huis koopt heeft het recht het te verbouwen zonder den verkooper te raadplegenGa naar voetnoot(2)! Dat was den 12n October des vorigen jaars. Vruchteloos heb ik daarna beproefd den heer Van Lennep te bewegen mij de beschikking weer te geven over mijn eigendom, dat alleen schijnbaar, en om hem in staat te stellen voor mij te handelen, in zijne handen was overgegaan. Ik heb hem voorgesteld het geld dat mij | ||||
[pagina 16]
| ||||
voor een tweeden druk werd aangeboden te doen strekken tot vermindering van den prijs der eerste oplage door het restitueeren van zeker bedrag aan de houders van die eerste uitgaaf. Ik heb mij beroepen op zijne eer (letterlijk: ‘Ik doe een beroep op uwe eer om mij mijn Max Havelaar terug te geven’). Ik heb hem mondeling en schriftelijk de nadeelen blootgelegd die zijne wijze van uitgeven mij berokkende. Ik heb anderen verzocht hem de onbillijkheid onder het oog te brengen, mij verstoken te houden van het recht om te beslissen hoe eene zaak moet behandeld worden die mij, en niet hem aangaat. Alles te vergeefs. Ik heb hem aangeboden de schade te vergoeden die hij beweerde op de uitgave geleden te hebben. Voor ik namelijk wist dat er van het boek bij de eerste uitgaaf een oplage was gedrukt van 1300 exemplaren, meende ik zelf dat ik des heeren Van Lennep schuldenaar was, en ik heb in die meening evenzeer aangedrongen op de teruggave van mijn eigendom, als later toen ik vernam dat er van schade geen spraak kon zijn, zonder nog te rekenen de opbrengst van den tweeden druk voor welken mij de boekhandelaar Nijgh te Rotterdam ƒ 500 heeft aangeboden, noch van de eventueele volgende drukken. Alles is te vergeefs geweest. De heer Van Lennep bleef onverzettelijk beweren dat de Max Havelaar door mij aan hem was afgestaan, en dat hij daarmede konde doen wat hij verkoosGa naar voetnoot(1).’ | ||||
[pagina 17]
| ||||
Eindelijk besloot Multatuli den heer Van Lennep een proces aanhangig te maken; hij vergde zijn eigendom terug, dat hij niet verkocht had. Den 15n Mei '61 werd er gepleit. De advocaat van Van Lennep, Mr J.C. De Koning, verklaarde, zonder de minste aarzeling, dat het oogmerk van zijn cliënt was, ‘te verhinderen dat Max Havelaar gelezen werd door kameniers en lakeien van hunne ExcellentienGa naar voetnoot(1)’. Veelmeer, dat de gedaagde met voorbedachten rade de akte van cessie had gevraagd: ‘Van Lennep kende den eischer uit zijn eigen werk genoeg om voor behoorlijken afstand van kopijrecht te zorgen, dat hij dan ook van den eischer had gekocht(?) op gevaar af (?!) van alles te verliezenGa naar voetnoot(2).’ Multatuli verloor zijn proces. Bij vonnis van 29 Mei '61, gezien de artt. 625, 639, 1829 en 1902 B.W. en 56 B.R., werd de eisch tot het doen van rekening en verantwoording wegens het bezorgen der uitgaaf van Max Havelaar aan den schrijver ontzegd. ‘Ik heb in de eerste instantie het proces over die zaak | ||||
[pagina 18]
| ||||
verloren, zoo schreef hij in '62Ga naar voetnoot(1). En te recht. Wanneer ik zitting had gehad in de Arrond. rechtbank te Amsterdam, zou ik niet anders gestemd hebben. Voor die rechtbank immers is slechts gewezen op een stuk waarin ik verklaarde mijn boek in vollen eigendom af te staan aan den heer Van Lennep. Maar de wijze waarop die heer dat stuk had in handen gekregen, namelijk: ‘om nu met een uitgever een contract te kunnen sluiten’ is niet aangeroerd.’ Daar herhaalde hij: ‘Ik heb u mijn boek niet verkocht, Mr. Van Lennep!’ Hij appelleerde en verloor weer. Zoo moest het Van Lennep ook gaan, in zijn proces met Dr Joh. Van Vloten, om diens VondeluitgaafGa naar voetnoot(2)! ‘Elkeen (is) zich bewust, dat de rechtbank blinde gehoorzaamheid schuldig is alleen aan de eischen der geschreven wetGa naar voetnoot(3)!’ De vraag om afstand van kopijrecht is de spil, waarom alles draait; ze moet argwaan wekken bij een herhaalde lezing. Want, onzin is het, wat Van Lennep in zijn Brief (p. 8) zegt: ‘In ConfessoGa naar voetnoot(4). Dat ik de akte van cessie gevraagd heb, om met den uitgever een contract te kunnen sluiten, dat is volkomen waar, en voeg ik er bij, volkomen natuurlijk.’ Hoe! ‘De man, in wien de vreemdeling de verpersoonlijking ziet van den echten Nederlander en van diens goede trouwGa naar voetnoot(5),’ de door rijk en arm gekende en gewaardeerde rijksadvocaat en schrijver moest een akte op zegel hebben van Multatuli, om den Max Havelaar te kunnen | ||||
[pagina 19]
| ||||
laten drukken? Afgezien er van, dat hij nooit slecht gebruik van dusdanige akte mocht maken, dat hij zich nooit met den uitgever De Ruyter tot meer dan voor den eersten druk verbinden mocht, kon hij niet als mandataris, als eenvoudig bevolmachtigde handelen? Van Lennep kon juridiek gelijk hebben, van den moreelen kant verdient hij onze volkomen afkeuring. In weerwil van alles bleef Multatuli een zekere neiging koesteren voor zijn kunstbroeder, die hem het eerst een reddende hand had gereikt. Al kon hij, toen hem de gal overliep bij het overwegen van zooveel schreeuwend onrecht hem aangedaan, niet nalaten op Van Lennep te razen en te schelden, toch bleven zij geen vijanden. Zelfs retracteerde hij de eenige boutades in de Ideën, waar hij van dichterspeculanten spreekt, en getuigde openlijk, dat hij Van Lennep nooit van winstbejag had verdacht. Deze liet niet na hem zijn deel in de winst op den Max Havelaar totaal uit te keeren. Dit alles blijkt uit de eenige brieven van Van Lennep, die de verzamelaarster der Brieven kan mededeelenGa naar voetnoot(1). De laatste (br. VI, Middachtersteeg, 11 Aug. '67) toont ons ook aan dat Multatuli in Oogst '67 aan Van Lennep voorgesteld had het kopijrecht van den Max Havelaar te veilen. Het antwoord luidde: ‘Het spijt mij u te moeten berichten dat de heer De Ruyter, gelijk ik reeds vermoedde, in de zaak nog al bezwaar ziet: niet dat het werk niet verkocht zou kunnen worden; maar een boek is geen koerant beursartikel, dat men alle dagen door een makelaar kan doen verkoopen; men | ||||
[pagina 20]
| ||||
moet daartoe de gelegenheid afwachten, dat er eens een veiling gehouden wordt. Ware het verzoek een paar maanden vroeger door u gedaan, dan had het kopijrecht op 9 juli ll. kunnen verkocht worden, tegelijk met de kopijen van Kruseman. Er zou nu moeten gewacht worden op een verkooping die zeker niet voor in het late najaar zal gehouden worden.’ Daar is toen evenwel niets van gekomen. Een jaar later, den 25 Oogst, overleed Van Lennep, en 't was slechts in October '70 dat het kopijrecht werd geveild. De uitgever K.H. Schadd kocht het voor ƒ 2,200Ga naar voetnoot(1), en bezorgde de derde editieGa naar voetnoot(2); in '75 bemachtigde het G.L. Funke, en bracht van de vierde uitgaaf 4,341 exx. onder 't publiek. Naar hij berekent moeten de drie eerste drukken een oplaag van 8 à 9000 exx. gehad hebbenGa naar voetnoot(3), zoodat de Max Havelaar in 1880 ruim een debiet van 13,000 exemplaren had beleefd. In dit jaar werd de Maatschappij ElsevierGa naar voetnoot(4) gesticht, die de Werken van Multatuli, op de fondsveiling van Funke, voor | ||||
[pagina 21]
| ||||
de aanzienlijke som van ƒ 20,000 aankocht. Onlangs zag de tiende uitgaaf het licht, na eenige volksuitgaven een pracht-uitgaaf, aan ƒ 4,90. Ik schat het debiet van den Max Havelaar op 30,000 exx.; kon men dit op 100,000 brengen, dan zou men de verschuldigde hulde hebben bewezen aan den grooten meester. ‘Bestandbeeld’ wilde hij niet zijn, maar zijn eersteling verspreiden over den Dietschen stam was zijn droom. Hij had zijn Max Havelaar, dit vleesch van zijn vleesch, dit been van zijn been, zoo graag in vele handen gezien; een groote publiciteit had hem de pijn verzoet, die hij leed bij het neerschrijven der Aanteekeningen en Ophelderingen, alsook, vele jaren vroeger, bij het verdedigen zijner zaak in het merkwaardig proces, dat ik mijn lezer heb blootgelegd. Gent, Mei 1892. J. Pée. |
|