Nederlandsch Museum. Vierde Reeks. Jaargang 1(1891)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] Mijmering aan het Strand. Ruischende rollen de baren op 't strand, Baren der branding op 't glinstrende zand. Aan den hemel pinkelt sterre bij sterre... En het gulden maanlicht glanst, Op het bevende water danst, Water: spiegelvlak in 't verre. En de stooiende windekens suizen En ruischen Door 't spichtige duinenkruid, Dat wiegelt mêe, En voeren me sproken uit Het diep der zee: Sproken van nimfen en sirenen, Slingerend door de golven henen En woelende door het rankende wier, Bij minnegezang en handengezwier. Juichend bij het golvenbrallen, Staren zij of geen mannen vallen Uit de sloepen en de schepen... En dan grijpen en dan slepen Zij die om te minnen meê Naar de diepste grot der zee.... [pagina 34] [p. 34] Ruischende rollen de baren op 't strand, Baren der branding op 't glinstrende zand. Aan den hemel pinkelt sterre bij sterre Luisterend naar de sprookjes mêe; maar van verre Stijgt een spotlach uit de zee! En een zeevrouw uit uw schoot, Kolk gestaâg in barensnood, Springt, en zij baart: Ha, vlokkend schuim Tergende 't sterrelooze ruim; Zwarte, groene, wilde golven, Huilende wolven Sparrend muilen: diepe kuilen, Bergend in hun sombren school: Nietigheid, dood!... Zwarte, groene, wilde golven, Zee, zijn in uw schoot bedolven. En, wanneer de winden gieren, En de rosse bliksems slieren, Ha, dan klimmen zij en hotsen, Donderen op strand en rotsen, Breken hunnen kop en botsen, Woester tuimelen naar onder Met een pruischende gedonder. En aan 't strand staan bleeke vrouwen Handenwringend aan het rouwen, Klagen droevig ach en wee... En gij jubelt: ‘Heisa!’ zee! En zij wachten uren, uren, Naar het zwartend verre turen, Wachten uren, schreiend bange. En in de armen snikkend prangen Jonge moeders 't zuigend kind. Gij geen medelijden vindt, [pagina 35] [p. 35] Vader, broeder, zoon verslindt! En de vaders handen steken Naar hun kroost en lieve gade; En de zonen vruchtloos smeeken Redding, landing aan de kade! Maar de broze schuiten breken... Joelend bij het ach en wee, Voert de zwarte baar hen mêe. Allen zinken, dieper zinken, Stikken, ziltig water drinken. Zee, gij wiegelt in uw schoot Van den dood in barensnood, Beendren, lijken, lijken, lijken... Ruischende rollen de baren op 't strand, Baren der branding op 't glinstrende zand. Aan den hemel pinkelt sterre bij sterre... En het gulden maanlicht glanst, 't Licht op het bevende water danst, Water spiegelvlak in 't verre, Spiegelvlak in barensnood Van de golven, nietigheid: Dood! Antwerpen. Piet van Assche. Vorige Volgende