| |
| |
| |
Boekbeoordeelingen.
A.M. Oomen. Het Plantenrijk, zijne legenden, poëzie en symboliek in de Algemeene Mythologie en in het Christendom. - Antwerpen, Lod. Janssens, 1885.
Het opschrift van dit boek is wel geschikt om aan te lokken. Het onderwerp doet een zoo algemeen gevoelige snaar trillen, dat men onwillekeurig geneigd is er kennis mee te maken. Toch zullen wij zonder omwegen verklaren, dat het werk de beloften niet houdt, door den titel vooruitgezet. Het doel van den heer Oomen was, ons de groote rol te doen kennen die het plantenrijk in de volksverbeelding speelt. Wanneer men, uit het boek zelf, leert op hoevele verschillende wijzen zich die inmenging van het plantenrijk in het geestesleven voordoet, dan kan men slechts betreuren, dat de schrijver zijn taak zoo verkeerd, beter zoo onhandig, heeft aangevat. Nieuws hoefde hier niet geleverd te worden; zulks is overigens, bij de onverschilligheid in België ten opzichte van alle mythologische studie aan den dag gelegd, ook nauwelijks te verwachten. De heer Oomen moest ons toonen, dat het plantenrijk inderdaad in den geest van het volk een gewichtige plaats inneemt: die inmenging uit zich onder den vorm van legenden en bijgeloof; hiermede zijn de zoogenoemde volksgeneesmiddelen innig verbonden, en niet zelden bestaat bij deze nog een wonderbare trek, die behoort tot de oude plantenvereering. De uit- | |
| |
drukkingen van zulkdanig geloof zijn thans nog onder de verachterde volksklassen verspreid, doch ook in den verstandelijken schat der beschaafderen zijn daarvan sporen overgebleven; en wel onder den vorm van symbolische opvatting der gewassen, wat als een soort van gelouterde kruidencultus mag gelden. Ook de vele dichterlijke opwellingen, welke daardoor werden ingeboezemd, moeten tot dezelfde oorzaak teruggebracht worden. In de godsdiensten, doch meer bijzonder in het christendom, dienen de planten eveneens als symbolen. - Een onderwerp, zoo omschreven, mag inderdaad aantrekkelijk heeten; vooral, daar zich de schrijver alleen bij feiten te bepalen had, die wel is waar zeer verspreid, doch door den vakman spoedig opgespoord zijn:
hij moest ze schikken, met elkander verbinden, en uit iedere groep de grondgedachte afleiden. Die feiten nu heeft de heer Oomen wel gevonden, doch niet weten te verbinden; ieder staat op zich zelf; zijn samenhang met eenig ander wordt niet, of onvolledig aangewezen. Wel treffen wij hier eenige legenden aan, die op kruiden betrekking hebben; wel eenig bijgeloof, alsook een en ander uit de volksgeneeskunde; en onder dit opzicht kan men aan het werk niet een zekere waarde ontkennen; doch het goede ligt versmacht onder een hoop inlichtingen, waarvan men het nut niet inziet, ja, welke het belangwekkende in de schaduw stellen, en in zoo groote mate voorhanden zijn, dat de lezer het boek met ongenoegen toesluit. Wilt gij voorbeelden? - Wat betrekking heeft het met het onderwerp, dat er in den catalogus van zoo of zoo een boomkweeker tachtig leliënsoorten staan? - Waartoe al die uittreksels uit dichtstukken, waarvan sommige inderdaad van waarde, de meeste echter middelmatig en vele van beroemde onbekenden zijn, zooals R.J. Pierik S.J.? - Waarom al die vreemde namen, zelfs in 't Hongaarsch, Arabisch, Boheemsch, en al de andere talen van Europa? - Meent de heer Oomen, dat de lezer er veel genoegen aan heeft te vernemen, dat de anjelier in het Poolsch den welluidenden naam Gwozdziki ogrodne y potne draagt? Waarom Shakspere in Duitsche,
| |
| |
Tennyson in Fransche vertaling aangehaald? Dat de schrijver zich bijzonder aangetrokken voelt door mirakels en wonderverhalen, waarin planten en gewassen een zekere rol vervullen, goed! Zulks bewijst nog eens de groote plaats, die ze in de volksverbeelding innemen; doch, dat hij het geduld op de proef stelt door gansche bladzijden, die op geene wijze tot het onderwerp behooren, daaraan weerstaat zelfs de lankmoedigste lezer niet.
Beter hadde schrijver gehandeld met meer ons eigen plantengeloof op te zoeken, dan ons bv. mede te deelen, dat hij in 1880 het torenplantje te Verona gevonden heeft. Ook geeft hij meestal voor de vermelde feiten de bron niet aan; en hem op zijn woord gelooven, mag men ook niet, zooals blijkt uit de maresage op bl. 139, die volgens hem uit Holland afkomstig is. Die maresage is eenvoudig een tooverspreuk tegen de maar, die in Wolf's Niederl. Sagen (bl. 689) voorkomt en uit Vlaanderen stamt. Zonder veel moeite ontdekte men nog andere zulke bokjes.
Het doel is dus volkomen gemist. Het boek, thans 454 bl. dik, kan zonder schade op de helft gebracht worden. Integendeel, bij die vermindering in omvang zou het onkruid, dat er nu zoo welig in opschiet, er mogelijks, althans ten deele, uit verdwijnen.
Aug. Gittée.
| |
| |
| |
Vertaalde romans.
| Astra. Roman van Carmen Sylva, vertaald door F. Smit-Kleine. - 2 dln. Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon. 1886. |
| Katia. Novelle van Leo Tolstoï, vertaald door Jeanne Huijgens. - 1 deel. Ibidem. |
| De Kozakken van Leo Tolstoi. - 1 deel. Amsterdam, A. Rössing. 1886. |
| Chrusanteus. Roman van Victor Rijdberg. Uit het Zweedsch vertaald door Ph. Wijsman. - 2 dln. Amsterdam, Y. Rogge. 1886. |
| Catilina. Roman van Edmund Friedemann. Uit het Hoogduitsch vertaald door Dr. E. Mehler. 2 dln. Ibidem. |
| Prusias. Roman uit den laatsten tijd der Romeinsche Republiek van Ernst Eckstein. Uit het Hoogduitsch vertaald. - 2 dln. Arnhem, K. van der Zande. 1886. |
| Pia de Tolomei. Een roman uit de 13e eeuw, van Ernst Eckstein. 1 deel. Ibidem. |
| Thamar. Roman uit de Bijbelsche Oudheid door Dr. S. Mandelkern, in het Nederlandsch bewerkt door Dr. W.J.A. Huberts. - 1 dl. Dordrecht, J.P. Revers, 1886. |
Ik meen velen der lezers van dit tijdschrift aangenaam te zijn, met hun, voor het loopende winter- en leesseizoen, eenige voortbrengselen der uitheemsche romanletterkunde aan te bevelen, welke thans, in goed en vloeiend Nederlandsch bewerkt, in fraai verzorgde boekdeelen te krijgen zijn.
Wie in vroeger jaren kennis maakte met de overschoone historische novelle van Carmen Sylva, Een Gebed, kan zich ver- | |
| |
zekerd achten niet minder genot te zullen smaken bij het lezen van Astra, den jongsten, half wijsgeerigen, half psychologischen, geheel in briefvorm geschreven modernen roman van dezelfde dichteres. In geen harer vroegere gewrochten legde de koninklijke schrijfster zooveel menschenkennis, tevens zooveel stoutheid in het ontleden der menschelijke hartstochten aan den dag, als in dit van het begin tot het einde toe boeiende liefdeverhaal. Al deze brieven, hoewel meest over gewone onderwerpen handelend, houden den geest der lezers, en vooral der lezeressen, geboeid. Want, laten wij het niet verzwijgen, de geheimen eener teedere vrouwenziel worden ons hier, ofschoon met buitengewone kuisch- en kieschheid, toch met ongemeene oprechtheid blootgelegd. -
Eene verheerlijking van het familieleven, zoo innig gemeend; de geschiedenis eener eerste liefde, zoo vol gevoel, als men die van eenen pessimist als Graaf Tolstoï nauwelijks zou verwachten, ziedaar de kern van de op eenen enkelen avond licht te lezen novelle Katia. De bijzonderheden en typen, aan de Russische maatschappij ontleend, en door de hoofdheldin, in wier mond de schrijver het geheele verhaal gelegd heeft, medegedeeld of beschreven, maken dit boek voor den bewoner van westelijk Europa hoogst belangrijk. Vooral de hoofdfiguur, die van Katia bedoel ik, is eene meesterlijke karakterstudie.
De Kozakken ademen eenen geheel anderen geest. De ruwe, voorvaderlijke levenswijze dezes volksstams, de luiheid en krijgszucht der mannen, de schanderheid en naarstigheid der vrouwen, de onafgebroken strijd met de naburige Tcherkessen, zijn in deze puike tafereelen uit het beleg van Sebastopol op uitmuntende wijze geschilderd. Ook hier verliest Tolstoï de beschavende zending van den Russischen romanschrijver nergens uit het oog. -
Chrusanteus, ontegenzeggelijk het hoofdwerk van den Zweedschen dichter en geleerde Abraham Victor Rijdberg, is een tendenzroman, welken ik, om zijne verheven strekking, met Ebers' meesterstukken, Homo Sum en Uarda, zou willen vergelijken.
| |
| |
Ofschoon het verhaal ons in het Griekenland van vóor 15 eeuwen verplaatst, is Chrusanteus toch even modern en actuëel als een boek van Taine of Michelet. Het is een onvolprezen pleidooi ten voordeele van dezen tweevoudigen grondslag der toekomstige samenleving: de vrijheid van denken en de verdraagzaamheid. Rijdberg is er in geslaagd zijne personages, die - in wezenlijkheid - slechts verpersoonlijkingen zijn van verschillende levensbeschouwingen, als ware levende menschen voor te stellen.
De hoofdstukken: De Zuilenheilige, Petros en Baruch, de Geest en het Vleesch, behooren tot de beste gedeelten van het lijvige werk. -
Zelden viel eenen eersteling evenveel bijval te beurt, als den puiken historischen roman van Friedemann, Catilina, die door de geheele Duitsche pers als een werk van meer dan gewone waarde wordt aangeprezen. Enkelen aarzelden niet aan Friedemanns arbeid de voorkeur te geven boven de beste schriften van Ebers en Dahn. Zeker is het, dat de zeer bewogen tijd, waarin ons Catilina's zamenzwering terugvoert, hier met volledige kennis van zaken wordt beschreven. In hoeverre het portret van den hoofdheld gelijkend mag genoemd worden, is niet uit te maken: de beste geschiedschrijvers zijn het hieromtrent nog verre van eens. De jeugdige schrijver wist echter de karakters van de vele figuren, die in zijn werk optreden, zoo waarschijnlijk te maken, dat de lezer geen enkel oogenblik ophoudt in hun tot belang te stellen. -
Sedert lang reeds is Ecksteins naam in Noord- en Zuid Nederland bekend. Ofschoon geenszins op de hoogte staande, welke een Scheffel, een Dahn en een Ebers in dit vak bereikten, behoort hij tot de lievelingen van het Duitsche publiek. Werpt hij ook al geenen zoo diepen blik in het gedachtenleven der historische tijdvakken, waarin hij zijn verhaal doet spelen; legt hij er zich zelden op toe, zijn werk eene philosophische strekking bij te zetten, des te meer zorg wijdt hij aan de eigenlijke charpente van zijn verhaal, des te meer profijt weet hij te trekken uit de dramatische voorvallen, die hij beschrijft. -
| |
| |
Is een roman uit de Bijbelsche Oudheid reeds op zich zelve een zeldzaam verschijnsel, en wekt Mandelkerns arbeid Thamar reeds daardoor alleen onze belangstelling, - ook om den inhoud is hij dezelve overwaardig. Blijkbaar heeft de schrijver het Joodsche volk, tijdens de regeering van koning Achaz, - d.i. in de jaren, waaraan Salomons luisterrijk tijdvak onmiddellijk voorafgaat, - grondig bestudeerd, en is hij, niet enkel in het staatkundige, maar ook in het familieleven van die verafgelegen tijden volkomen te huis. Er komen hierin tooneelen voor, zoo vol van de somberste poëzie, dat de lezer zich onvrijwillig aan Jesajas' Voorzeggingen voelt herinnerd. Andere weer, waarover een liefelijk waas van eenvoud en naïeveteit verspreid ligt, doen denken aan de idyllische tafereelen uit het Boek Ruth of het Boek Tobias. De twee hoofdfiguren, Ammon en Thamar, zijn met vaste hand geteekend. Dat zijn geen vermomde Europeanen, geen gegrimeerde modernen: niet alleen in hun doen en laten, ook in hunne beeldrijke taal, doen zij zich voor als ware zonen van het Oosten! De stijl is hoogst eenvoudig en ontdaan van allen nutteloozen opsmuk. De vertaling zelve is onder alle opzichten voortreffelijk.
December, 1886.
M.v.d.H...t.
| |
Onze Minister en andere Novellen door Gerard Keller. (Guldens-editie). 's Gravenhage, Charles Ewings. 1886.
Nol Giele en andere Noord-Brabandsche Beelden door H.T. Chappuis. - 's Gravenhage, Charles Ewings, 1886.
Twee kleine, doch lieve boekjes, die ons geroepen schijnen vele vrienden te verwerven.
Ofschoon van de elf stukken, die Kellers bundel uitmaken, slechts een enkel, Onze Minister, de benaming novelle schijnt te rechtvaardigen, munten toch de overige schetsjes zoozeer uit door dien gezonden, gullen humor, waaraan de gevierde hoofdopsteller van de Arnhemsche Courant ons sedert lang heeft
| |
| |
gewoon gemaakt, dat wij er ongaarne éen enkel zouden van missen.
Keller kiest zijne onderwerpen bij voorkeur in de stad. Chappuis spreekt met voorliefde van boeren en soldaten.
De boeren, - die uit Noord-Braband, bedoel ik, - kent hij op en top. Met vaste hand teekent hij hun portret; met zelfbewuste zekerheid ontleedt hij hun karakter. Uit de eigenaardigheden van hunnen tongval weet hij op vele plaatsen partij te trekken. - In enkele zijner verhalen waardeert men dien gemoedelijken eenvoud en pittoresken stijl, welke de uitstekende novellen van Holliday in zoo hooge mate kenmerken.
Van Keller kan men zeggen, dat hij op geestige, van Chappuis dat hij op hartroerende wijze weet te vertellen. Beide schrijvers hebben hunne zeer eigenaardige hoedanigheden; - beide hebben recht op gelijke dankbaarheid.
M.v.d.H...t.
|
|