Nederlandsch Museum. Tweede Reeks. Jaargang 1
(1884)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De toekomstige Wereldtaal.Wat is eene wereldtaal? Eene wereldtaal is eene taal, die overal verspreid is, die in alle landen wordt gesproken, - niet uitsluitend, niet door iedereen, maar wel door hen, welke met het oog op hunne maatschappelijke stelling, hetzij bij het uitoefenen van hun beroep of ten gevolge van hunne studiën, in de gelegenheid zijn zich met buitenlandsche aangelegenheden bezig te houden of met buitenlanders betrekkingen van welken aard ook aan te knoopen. Eene wereldtaal is dus de taal, die tot voertuig dient voor alle internationale betrekkingen. Is, onder de tegenwoordige omstandigheden, zulk eene taal wel noodig? Hierop moet noodzakelijk het antwoord bevestigend luiden. De tijd is voorbij waar ieder volk, laat staan ieder gewest, ja iedere gemeente, om zoo te zeggen, op zich zelf in afzondering leefde. Vroeger mochten vreemdeling en vijand nagenoeg dezelfde beteekenis hebben en, in zekere gevallen, door een en hetzelfde woord worden uitgedrukt. Heden heeft de openbare meening eenen anderen weg ingeslagen. De vaderlandsliefde is geen gevoel meer, dat zich vooral door afschuw | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
en wantrouwen jegens alles wat vreemd is kenmerkt; het wordt meer en meer wat het dient te wezen, namelijk eene beredeneerde gehechtheid aan alles wat ons omringt, aan den grond waar wij op geboren werden, aan de menschen in wier midden wij leven, aan de tooneelen, die met onze eerste, met onze dierbaarste herinneringen onafscheidbaar verbonden zijn. Maar zulk een gevoel kan noch mag de gedachte van het Menschdom uit ons harte wisschen: wij zijn menschen, en diensvolgens hebben wij tegenover alle menschen, en niet alleen tegenover degene, die in onze nabijheid wonen, geheiligde plichten te vervullen. 't Is ook hetgeen men hoe langer hoe meer begint te begrijpen en met zekerheid mag men vaststellen dat de solidariteit van alle menschen zonder onderscheid van ras of van oorsprong eene waarheid is, die in onze dagen niet meer wordt geloochend. Haasten wij ons echter hierbij te voegen dat het bewustzijn van onze plichten tegenover het Menschdom geenszins het verzwakken of het verslappen na zich dient te sleepen van de banden, die ons aan ons eigen vaderland hechten. Evenals wij onder onze landgenooten vooral onze bloedverwanten en vrienden en in de tweede plaats de inwoners van onze stad of van onze buurt liefhebben, zoo spreekt het van zelf dat onze gevoelens opzichtens de menschen in het algemeen nooit zoo warm zullen noch mogen zijn als degene, welke wij onzen medeburgers toedragen. Het geldt hier als het ware eene klimmende reeks: het menschdom, het vaderland, de geboortestad, de vriendenkring, het huisgezin. Wat het meest tot het verspreiden van die waarheden heeft medegewerkt, is de omwenteling, welke de spoorwegen, de telegrafische verbindingen en de overige uitvindingen, die onze eeuw kenmerken, in alle onze zedelijke en stoffe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijke toestanden hebben te weeg gebracht. Onze ouders herinneren zich nog den tijd, toen het eene zaak van belang was de minste reis te ondernemen, toen men eenen vollen dag noodig had om van Gent naar Brussel te rijden en eene reis naar Parijs of naar Londen als eene gewaagde onderneming beschouwde. Tegenwoordig zijn wij op zes uren afstand van Parijs, op twintig uren van Berlijn, op twee dagen van Rome; er is hoogstens een paar weken noodig om New-York te bereiken en in den tijd van twintig à vijf-en-twintig dagen kunt ge naar Bombay vervoerd worden, ja de reis rond de wereld in tachtig dagen, welke nog weinige jaren geleden als eene heldendaad werd aanzien en schatten vergde, kan ieder, die over de som van vijf à zes duizend frank mag beschikken, heden in beduidend korteren tijd en zonder de minste moeite ondernemen. Vandaar het natuurlijk gevolg dat, terwijl men eertijds zelden of nooit zijne geboorteplaats verliet en alleen, onder den drang der noodzakelijkheid, zich op eenen zekeren afstand ervan waagde, het reizen tegenwoordig zoo diep in de zeden is gedrongen, dat de opvoeding van eenen man voor onvolledig wordt gehouden indien hij het buitenland niet gezien heeft. Hij, die bekennen zou dat hij nooit Parijs en de oevers van den Rijn bezocht heeft, zou stellig, indien hem namelijk zijne maatschappelijke stelling het reizen niet ontzegt, de lachlust van zijne vrienden wekken, want onder hen zou hij er bij dozijnen ontdekken, die Engeland, Italië, Spanje, Zwitserland, Noorwegen, Duitschland, Oostenrijk oneindig beter kennen dan menig brave burger van 't jaar 1830 Brussel of Luik. En zelfs hij, die zich in de onmogelijkheid bevindt zijne woonplaats te verlaten, wordt toch dag bij dag en uur bij uur op de hoogte gehouden van alles wat tot in de afge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
legenste hoeken der wereld gebeurt. De reusachtige ontwikkeling der drukpers, de verspreiding van het onderwijs tot in de laagste volksklassen hebben in dat opzicht wonderen verricht. Menschen, wier geestelijke gezichteinder vroeger niet verder drong dan binnen de enge palen van hunne buurt of hoogstens van hunne stad, willen nu weten wat er in Amerika en in Australië voorvalt en met moeite zou men nog in onze steden personen ontdekken, die nooit een dagblad openslaan; zelfs op het platteland komen de boeren's zondags in de herberg bijeen om naar de lezing van het plaatselijk weekbladje te luisteren en de vraagstukken van den dag, trouwens op hunne eigenaardige manier, te bespreken. Dat onder die omstandigheden de zucht zich meer en meer algemeen laat gevoelen, om de hinderpalen, die het vrije verkeer tusschen de verschillende volken in den weg staan, te doen verdwijnen, is niets dan natuurlijk. Vandaar de pogingen om de tollijnen af te schaffen, welke zoo nadeelig op de ontwikkeling van handel en nijverheid werken. Vandaar de wensch om door gansch de wereld door dezelfde maten, dezelfde gewichten, dezelfde munten te hebben, om, zoowel in burgerlijke als in handelszaken, tot het vormen van een internationaal recht te geraken, of ten minste tot het uitroepen en algemeen erkennen van eenige vaste grondbeginselen als basis van al de bijzondere wetgevingen diesaangaande. Vandaar die menigvuldige handel-, spoorweg- en postverdragen, welke allen tot hetzelfde doel samenwerken. Sedert eene halve eeuw werd er, in die lijn, oneindig veel tot stand gebracht. Doch, tot dusver, is er aan eenen der voornaamste hinderpalen, die de internationale betrekkingen belemmeren, niet geroerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij bedoelen het verschil van taal. Wie zich buiten de grenzen van zijn vaderland waagt, weet bij ondervinding hoe onaangenaam het is zich in streken te bevinden, wier taal men niet machtig is. Zoo iets immers volstaat om het nut en het vermaak der reis ten eenemale uit te sluiten: overgeleverd aan baatzuchtige en dikwijls onbekwame taalmannen, geniet hij, die voor zijn plezier reist, weinig of niets, terwijl degene, die zaken te behandelen heeft, tot allerlei ongemakken en niet zelden tot ernstige verliezen wordt blootgesteld. Daarom ook zal hij, die in de gelegenheid is Frankrijk, Engeland, Duitschland of Italië te bezoeken, zich haasten, indien hij de middelen daartoe bezit, eene voldoende kennis van het Fransch, het Engelsch, het Duitsch of het Italiaansch op te doen. Maar zijn er talrijke personen, die in de mogelijkheid verkeeren zich ééne vreemde taal eigen te maken, hoevelen zou men er wel ontdekken, wien tijd en lust niet ontbreken om drie, vier talen, en misschien nog meer, behoorlijk aan te leeren? Men zegt dat de keizer van Oostenrijk zonder moeite een gesprek kan voeren in de taal der negen voornaamste volksstammen, die onder zijne heerschappij vereenigd leven, en dat hij nog bovendien het Fransch, het Engelsch, het Russisch en de oude talen grondig kent. Maar hetgeen voor eenen begaafden vorst niet onmogelijk blijkt, staat nochtans buiten het bereik van eenen gewonen burger en hij, die, nevens zijne moederspraak, nog eene andere taal machtig wordt, mag zich zeer gelukkig achten. De gevolgtrekking is tastbaar. Wie tegenwoordig eene tweede taal wil kennen, leert, deze Fransch, gene Engelsch, een derde Duitsch, een vierde Spaansch of Italiaansch en zoo voorts tot in 't oneindige. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Welnu, waarom zouden zij niet, in stede van elkeen eene verschillige taal te kiezen, allen dezelfde aanleeren? Op die wijze zou men het vraagstuk van het scheppen eener wereldtaal zonder de minste moeite oplossen, want, in dit geval, zou die taal in alle landen door een groot getal personen, namelijk door hen, die iets meer dan de eerste beginselen van het lager onderwijs hebben ontvangen, min of meer worden gesproken, zoodat de reiziger zich overal met de wereldtaal alleen zoo gemakkelijk uit den slag zou trekken als bij voorbeeld de Waal, die niets dan Fransch spreekt, bij een bezoek in Vlaamsch-België. En men vreeze niet dat het aanleeren der wereldtaal de spoedige opslorping der kleine nationaliteiten na zich zou sleepen. Er kan immers geen sprake zijn van de bestaande talen af te schaffen en door eene andere te vervangen. Verre van daar! Ieder volk zal bij voortduring zijne eigene zaken in zijne eigene landtaal blijven behandelen. Die taal zal de officiëele taal van het bestuur en van gansch het openbaar leven blijven, de grondslag en het voertuig van het onderwijs. Maar zoohaast de kinders ver genoeg in hunne studiën zullen gevorderd zijn om eene tweede taal aan te leeren - iets dat tegenwoordig in alle scholen van alle landen gebeurt, - zoo zal men aan de wereldtaal de voorkeur geven. Wij meenen dus te mogen besluiten dat het bestaan eener zoogenaamde wereldtaal, of, nauwkeuriger, van eene internationale taal, geen het minste gevaar opleveren zou voor de toekomst der meest bedreigde nationaliteiten en, integendeel, tot dezelfde nadeelige gevolgen geene aanleiding zou geven als wanneer nu een klein volk, door de noodzakelijkheid gedrongen, zich verplicht ziet de taal van zijnen overmachtigen buurman aan te leeren. Wij, Vlamingen, kunnen, ongelukkig genoeg, bij ondervinding daarvan spreken.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit gesteld zijnde, bevinden wij ons voor eene netelige vraag: welke taal zal de wereldtaal worden? Eerst vooral dient er aangestipt te worden dat er geene quaestie kan wezen van eene nieuwe taal te vormen. Talen maakt men niet. Zij zijn het werk der eeuwen. En, overigens, zou de onderneming tegen onoverkomelijke bezwaren stuiten. Het is dus eene der bestaande talen, die geroepen is om de wereldtaal te worden. Welke? Het antwoord op die vraag hangt af van de oplossing der volgende stelling: welke zijn de vereischten, die eene wereldtaal moet aanbieden? Die vereischten zijn van velerlei aard. Ten eerste is het volstrekt noodig dat die taal reeds door een groot getal menschen worde gesproken, en wel namelijk door een of verscheidene volken, die aan de spits der beschaving staan, want het is een bekend feit dat, in den strijd der talen, de hoogere cultuurspraak altijd zegepraalt. Talrijke bewijzen daarvan liggen voor de hand. Vervolgens in het taalkundig opzicht, is het wenschelijk dat de wereldspraak terzelfdertijd rijk, gemakkelijk en duidelijk zij, dat het aanleeren ervan voor den vreemdeling geene al te zware moeielijkheden oplevere, zoowel wat het schrijven als wat het spreken aangaat. Laat ons nu onderzoeken of er talen zijn, die deze voorwaarden vereenigen. Van het feit, dat de wereldtaal eene hoogere cultuurspraak dient te wezen, spruit dat noch het Chineesch, dat misschien door vier honderd millioen menschen wordt gesproken, noch liet Hindoestani, welks gebied zich over het grootste gedeelte van Britsch-Indië uitstrekt, noch het Persisch, de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoftaal van zuidwestelijk Azië, noch het Arabisch, de algemeene omgangtaal van de Mohammedaansche landen, in aanmerking kunnen komen, want die talen worden uitsluitend door volken gebezigd, die, wat de beschaving betreft, ver beneden de Europeesche natiën staan en deze waarschijnlijk nooit overtreffen zullen. Europa is aan het hoofd der beschaving. De wereldtaal zal dus noodzakelijk eene der Europeesche talen wezen. Maar in Europa, zelfs wanneer men van de onderafdeelingen geene rekenschap houdt en het Turksch, alsook eenige tongvallen van Toeranische of Finnische afkomst, welke door weinig beschaafde volken worden gesproken, ter zijde laat, telt men niet minder dan dertig levende talen! Een kort overzicht van die dertig talen zal echter volstaan om te doen inzien dat de meesten niet mogen mededingen. De Europeesche talen verdeelt men als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zooals wij het daareven zeiden, kunnen de meeste dier talen, en in de eerste plaats degene, die slechts in één land worden gebezigd, niet in aanmerking komen. Noch het Czechisch, noch het Zweedsch, noch het Rumeensch, noch het Grieksch.... hebben de minste kans ooit als wereldtaal gekozen te worden. Eu het Nederlandsch? Het Nederlandsch ook niet. Wij ontveinzen ons niet dat die openhartige verklaring van aard is om de chauvinistische eigenliefde te krenken van hen, die voor onze nederige taal eene grootsche toekomst droomen. Hebben wij niet in allen ernst hooren verkonden dat het Nederlandsch in eenen adem met het Engelsch mag genoemd worden, dat men met onze taal alleen rond de wereld kan reizen en dat zij, in Europa en elders, door misschien wel vijftig millioen menschen wordt gesproken? Laat ons verstandig blijven. Wie zulk een verbazend getal Nederlanders wil ontdekken, veroorlooft zich eenvoudig achttien millioen Platduitschers en vijf-en-twintig millioen Javanen en andere inboorlingen van Neerlandsch-Indië mede te rekenen. Die vrijheid is ietwat verregaande. Het is hier de plaats niet om de afgezaagde vraag van het Dielschlandisme, dat is van de ineensmelting van Nederlandsch en Platduitsch, te bespreken. Genoeg zij het hier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
vast te stellen wat ieder, die een weinig op de hoogte is van de toestanden in Deutschland, allerbest weet, namelijk ten eerste dat, alhoewel de Platduitsche tongvallen van dezelfde taal afstammen als de onze, het verschil tusschen die tongvallen en ons gewoon Nederlandsch groot genoeg is geworden om alle mondeling verkeer tusschen Vlamingen en Platduitschers onmogelijk te maken, of althans zoo moeielijk als tusschen Vlamingen en Hoogduitschers; ten tweede dat alle Noordduitschers, die eene school bezocht hebben - en men weet dat de schoolplicht aldaar sedert bijna eene eeuw bestaat, - het Hoogduitsch spreken en schrijven en er zich onveranderlijk van bedienen, evenals wij, Vlamingen, misschien wel rond den haard ons Gentsch of Brugsch dialect zullen spreken, doch er nooit zullen aan denken bij openbare zaken het Nederlandsch door onzen plaatselijken tongval te vervangen. Dit alles wordt, wij weten het, door enkele ijveraars voor de ‘Dietsche zaak’ stoutweg geloochend. Men treft er zelfs aan, die, niettegenstaande de uitdrukkelijkste logenstraffingen, bij voortduring met onverstoorbaren ernst blijven beweren dat ten minste vijf of zes millioen Platduitschers geen Hoogduitsch verstaan. Die Heeren speculeeren op de onbekendheid van het Vlaamsch publiek met Duitsche aangelegenheden. Zij gelijken op de kwakzalvers, die op eene dorpskermis hetonwetend boerenvolk hunne alles genezende pillen in de handen steken. Geef die pillen aan eenen deskundige en hij zal zeggen: 't is broodkruim. Hetgeen onzen kwakzalver natuurlijk niet beletten zal voort te gaan met aan zijne verblufte toehoorders diets te maken dat die wonderpillen, uit zeldzame en onbekende stoffen volgens een geheim recept vervaardigd, alle mogelijke ziekten en gebrekkelijkheden in eenen oogwenk heelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat doet de deskundige dan? Gewaardigt hij zich eene wetenschappelijke discussie met den kerel te beginnen? Stellig niet! Hij gaat voort en laat Driesken Nijpers voor zijne barakke tusschen den paljas en de Pruisische muziekanten. Och arme! de sukkel moet toch leven! Zoo moet het ook gaan met de ‘geleerden,’ welke, in zake van Dietschlanderij, het licht der zonne loochenen. Wie goedvindt te houden staan dat 2 × 2 = 5 moet niet verwachten dat men de moeite zal nemen hem te bewijzen dat 2 × 2 = 4. De achttien millioen Platduitschers dienen dus van de lijst der Nederlandschsprekenden zonder een oogenblik aarzeling te worden geschrapt. En hetzelfde geldt de vijf-en-twintig millioen inboorlingen van Oost-Indië. Die inboorlingen immers spreken geen Nederlandsch, maar wel Javaansch, Maleisch, enz. en de Hollandsche ambtenaars, kooplieden en planters, die zich met hen in betrekking willen stellen, zijn verplicht zich in de plaatselijke taal uit te drukken. Wat blijft er dan over? In ronde getallen, vier millioen (met inbegrip der Friezen) in Noord-Nederland, drie millioen in België, twee honderd duizend in Frankrijk, evenzooveel in Zuid-Afrika (indien men de ‘Afrikaanse taal’ als Nederlandsch verkiest te beschouwen), eenige duizenden meer in de Hollandsche bezittingen, in Duitschland, enz., kortom, alles te zamen genomen, hoogstens 7 1/2 à 8 millioen. 't Is weinig voor eene wereldtaal, inzonderheid wanneer die eenige millioenen nog, op den koop toe, tusschen vier of vijf verschillende staten, welke niets vereenigt, worden verdeeld. Wij zouden ongelijk hebben dit feit als vernederend te beschouwen, want prachtige talen, gelijk bij voorbeeld het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Italiaansch, dat nochtans door ruim dertig millioen menschen wordt gesproken, moeten van den wedstrijd afzien. Zelfs het Duitsch. de belangrijkste taal van het Europeesch vasteland, de moedertaal van vijf-en-vijftig millioen Duitschers, Oostenrijkers, Zwitsers, enz. kan niet mededingen. Waarom? Omdat het Duitsch en het Italiaansch even weinig als het Poolsch of het Rumeensch uitspanbaar zijn, in dien zin namelijk dat de grenzen van hun taalgebied nagenoeg onveranderd blijven. Duitschers en Italianen verlaten hun vaderland bij drommen om zich in Amerika en elders te gaan vestigen; maar nergens gronden zij Duitsche of Italiaansche volksplantingen; waar zij gaan wonen, nemen zij de plaatselijke taal aan, lossen zich op in de bevolkingen, die hen omringen, en verliezen spoedig alle sporen van hunne nationale individualiteit. In de Vereenigde-Staten van Noord-Amerika zijn er verscheidene millioenen Duitschers of afstammelingen van Duitschers. Welnu, het is een merkwaardig feit dat allen bijna geheel veramerikaamcht zijn, dat zij de Engelsche taal spreken, ja dat, zelfs degenen, die in Duitschland geboren zijn, na verloop van weinige jaren hunne moedertaal vergeten. Aan het zelfde gebrek als het Duitsch gaat het Russisch niet mank, want waar ook Russen zich gaan vestigen, blijven zij hunne taal spreken. De Russen daarbij behooren niet tot het getal der rassen, die zich ongaarne verplaatsen. Sedert een paar eeuwen hebben zij niet alleen de steppen van Zuid-Rusland bevolkt, maar bovendien Siberië, weleens eene woestijn door eenige zwervende Turksche en Mongoolsche stammen bewoond, in een bloeiend rijk herschapen, in een tweede Rusland, waar men reeds nu meer dan twee millioen Slavische ingezetenen telt en dat, dank aan den rijkdom en de vruchtbaarheid van een groot gedeelte des | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
bodems, geroepen schijnt om eene heerlijke toekomst te gemoet te gaan. Eindelijk dient er opgemerkt te worden dat de Russen zich zeer snel vermenigvuldigen en reeds nu ten getale van minstens zestig millioen zijn. Ongelukkig zijn ze door andere rassen van de zee, dien heirweg der beschaving, afgesneden en bovendien is het Russisch volk in alle opzichten te verachterd om ooit te mogen hopen dat het Menschdom aldaar eenen leider zal zoeken. De adel en een gedeelte der burgerij mogen verlicht zijn, ja misschien wel overbeschaafd; de negen tienden van het volk verkeeren nog in eenen staat van halve barbaarschheid. Voeg daarbij een verrot bestuurlijk stelsel, dat alleen zou volstaan om allen vooruitgang onmogelijk te maken, een gemis aan persoonlijke zekerheid, dat alles verlamt, de diepe ellende, waarin bijna gansch de natie gedompeld blijft, de dierlijke onwetendheid der werkende klassen, welke door de Regeering niet wordt bestreden, maar integendeel aangekweekt, - en ge zult begrijpen waarom er niet te vreezen valt dat wij ooit zullen verplicht zijn de Russische taal aan te leeren. Hetzelfde kan men van het Portugeesch zeggen. Het Portugeesch is nochtans de taal, niet slechts van het kleine Portugal, waar tevens van het ontzaglijk groot Brazilië, een land, dat in geenen ongunstigen stoffelijken en zedelijken toestand zich bevindt en stellig nog schoonere dagen mag verwachten. Maar Brazilië telt nog geene twaalf millioen inwoners en, in dat opzicht, is zijne ontwikkeling, bij die der Vereenigde Staten of van Australië vergeleken, heusch gesproken, zeer onbeduidend. De stelling van het Spaansch komt gunstiger voor. Spanje, zelfs hoe vervallen ook, blijft toch de eerste der mogendheden van den tweeden rang, eenen staat van ruim achttien millioen zielen, uitmuntend gelegen, door de natuur mild | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
begaafd en dat slechts gedurende eene halve eeuw aan den verpestenden invloed van het wanbestuur der pronunciamento's hoeft onttrokken te worden om eenen hoogen trap van bloei te bereiken. Bovendien heerscht de Spaansche taal in de grootere helft van Zuid-Amerika, in Mexico, in de belangrijkste Antillen.... Daar zijn er op zijn minst vijf-en-twinlig millioen menschen, die de taal der conquistadores spreken. Maar die vijf-en-twintig millioen Hispano-Amerikanen zijn slechts voor een zeer klein getal echte Castillianen van oorsprong. De meesten zijn zuivere Indianen en de overigen Mestiezen van alle mogelijke schakeeringen. Dat, onder die omstandigheden, het peil der beschaving aldaar zeer laag staat, spreekt van zelf, getuige de hopelooze toestand van wanorde en regeeringsloosheid waarin bijna al die Spaansch-Amerikaansche republieken verkeeren, een toestand, die alle hoop op verbetering uitsluit en ten gevolge gehad heeft het gevoelen van nationale solidariteit, dat, in de dagen van Bolivar, alle Zuid-Amerikanen toch eenigszins bezielde, voor goed uit te wisschen. De jongste oorlog tusschen Chili, aan den eenen kant, en Peru en Bolivio, aan den andere, bewijst niet alleen dat beide partijen zich als echte wilden gedroegen en eene wijze van oorlogvoeren huldigden, die aan de dagen van Djingis-Khan en Tamerlan herinnert; het levert ons tevens het treurig bewijs dat die volken, welke aan elkander palen en, zoo wel wat het Indiaansch als wat het Europeesch bestanddeel der bevolking betreft, tot hetzelfde ras behooren, elkander eenen gloeienden haat toedragen, waarvan men in ons werelddeel ter nauwernood een voorbeeld zou kunnen aanhalen. Het Spaansch is dus niet geroepen om de algemeene taal te worden, te meer daar men opgemerkt heeft hoe weinig die Spaansch-Amerikaansche bevolkingen, Creolen en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mestiezen, legen het kloekere ras der Angelsaksers bestand zijn. Vroeger behoorden California, Nieuw-Mexico, Texas en Florida tot het Spaansche spraakgebied: in den tijd van derf ig jaar is er die taal bijna geheel verdwenen en wordt zij, hoe langer hoe meer, door het Engelsch vervangen. Wij hebben gezien hoe de meeste Europeesche talen, zelfs de voornaamste, als het Italiaansch, het Duitsch, het Russisch, het Portugeesch, het Spaansch, om verschillende redenen geene kans hebben als wereldspraak ooit aangenomen te worden. De eenige die nog overblijven, zijn het Fransch en het Engelsch. Hadde men, tachtig jaren geleden, de vraag gesteld: Welke taal zal de wereldtaal worden? zoo zou niemand geaarzeld hebben te antwoorden: Het Fransch zonder den winsten twijfel. Het Fransche volk toch was in alle opzichten het eersle der aarde, Frankrijk de rijkste, de meest bevolkte, de meest ontwikkelde staal van Europa. De Fransche letterkunde had eene hoogte bereikt, welke de andere te vergeefs hoopten te zullen evenaren; de Fransche wijsgeeren hadden op allen die wisten wal denken beteekent eenen onweerstaanbaren invloed verworven; en de krijgsroem der Fransche legers, de wonderdaden van het omwentelingstijdperk, brachten niet weinig mede om dien invloed te verzekeren en te bevestigen. Hoe komt dat Frankrijk die verheven stelling heeft verloren? Als de eerste oorzaak daarvan mag de krachtige terugwerking aangestipt worden, welke door de geweldenarijen van het Napoleontisch regeeringstelsel werd uitgelokt, eene terugwerking, die, om de macht van de vreemde overheerschers te bestrijden, natuurlijk eenen steun zocht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
in het aanwakkeren van het gevoel der nationale eigenwaarde. Eene andere oorzaak is de ondergang van Frankrijk's staatkundige en militaire macht. Frankrijk is nog de rijkste streek van hol vasteland; hot hoeft opgehouden het land te wezen, dat op zijne buren eene stoffelijke en bijgevolg ook eene zedelijke drukking kon uitoefenen. De inwendige twisten, die, alle vijftien of twintig jaren, door eene bloedige omwenteling en het ineenstorten der bestaande instellingen besloten worden, kunnen bezwaarlijk anders dan nadeelig werken, terwijl eene reeks van verplet torende en welverdiende nederlagen duidelijk heeft bewezen dat Frankrijk opgehouden heeft de eerste krijgsmacht van Europa te zijn. De voornaamste reden is echter het feit dat het Fransche ras, om zoo te zeggen, uitgeput is, dat de bevolking weinig of niet vermeerdert, zoodat andere staten, die, niet lang geleden, ver beneden Frankrijk stonden, nu hetzelve, wat het getal der inwoners betreft, beduidend overtreffen. En telken jare wordt het verschil ten nadeele van Frankrijk grooter en grooter. Het zou ons te ver leiden de welbekende oorzaken van dien bedenkelijken toestand hier te onderzoeken. Reeds herhaaldelijk hebben bevoegde stemmen bij onze zuiderburen luide alarmkreten laten hooren. Te vergeefs! De kanker, die de Fransche maatschappij verknaagt, is reeds te diep ingeworteld om eenige hoop op genezing over te laten. Frankrijk lijdt niet, gelijk Duitschland, Italië en zelfs Engeland, aan eenen overvloed van bevolking: men telt er nauwelijks 68 inwoners op elken vierkanten kilometer en met gemak zouden de vruchtbare landouwen van die gezegende streek aan driemaal zooveel menschen een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
bestaan verschaffen. Maar dààr ligt juist het ongeneesbaar kwaad: Frankrijk is te rijk, de Franschen zijn over 't algemeen te welhebbend om niet voor de harde noodzakelijkheden terug te deinzen van het struggle for life, dat noch de Duitschers, noch de Engelschen afschrikt. Zij houden zich te Vreden met hetgeen zij bezitten en hun eenige wensch is aan hunne kinderen hetzelfde zorgeloos bestaan te verzekeren. Vandaar het feit dat het getal huwelijken gedurig afneemt, van daar het beteekenisvol feit dat die huwelijken zoo weinig vruchtbaar zijn. Voor den Duitscher, voor den Engelschman is een talrijk huisgezin een zegen, want zij weten dat hunne kinderen, zoo niet in het vaderland, althans elders, in Amerika, in Australië, in Indië, zich zonder moeite eene toekomst zullen breken. De Franschman hij, is wars van het landverhuizen, hij begrijpt niet dat men zijnen geboortegrond verlate, en als hij meer dan twee kinderen krijgt, dan beeldt hij zich in dat armoede en gebrek noodzakelijk hun lot zullen wordenGa naar voetnoot(1). Daarbij dient in aanmerking genomen te worden dat de tijd voorbij is waar de voortbrengselen van den geest en van de kunst als 't ware een soort van band tusschen alle beschaafde volken vormden. In onzen practischen tijd worden letterkunde en schoone kunsten feitelijk op den achtergrond | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
geschoven. Wat nu alle landen verbindt, is niet langer de algemeene bewondering voor eenen grooten schrijver, de algemeene ingenomenheid met zijne stelsels, met zijne gedachten. Het is de nijverheid, de handel, die de hoofdzaak zijn geworden; het zijn de betrekkingen, welke het vergemakkelijken, het ontwikkelen van handel en nijverheid. van koop en verkoop begunstigen, waarvan men eerst en vooral de behoefte voelt. Van daar het natuurlijk en noodzakelijk gevolg dat het volk, welks taal geroepen is om tot de stelling van wereldtaal verheven te worden, eene natie moet wezen, wier zonen juist door den handel groot geworden zijn en, om zoo te zeggen, reeds nu als bemiddelaars tusschen de verschillende landen optreden. Dat Frankrijk aan die vereischte niet voldoet kan niet betwist worden. Aan de Franschen ontbreekt het aan ondernemingsgeest; wal den handel, bepaaldelijk den overzeeschen handel betreft, staan zij, bij hunne buren vergeleken, wezenlijk achteruit. Zelfs in hunne kolonieën spelen zij in dat opzicht eene zeer ondergeschikte rol. In Algerië zijn het Italianen en Spanjaarden; in het verre Oosten, de Engelschen en Duitschers, die verreweg de eerste plaats hebben ingenomen. Onlangs nog deed men in een officiëel vertoog opmerken dat de handel der Fransche bezittingen in Kotschintschina bijna geheel in de handen was van vreemdelingen, zoodat het moederland aldaar, buiten het aanstellen en onderhouden van beambten en het uitzenden van soldaten, inderdaad niets te maken had. Met Engeland is het geval heel anders. De Engelschen zijn een kloek, ondernemend volk. Vol vertrouwen in zich zelven, een vertrouwen door twee eeuwen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
staatkundige vrijheid aangekweekt en door de reusachtige ontwikkeling van den rijkdom en van de macht der Britsche natie volkomen gebillijkt, hebben zij als 't ware de woorden van hunnen grooten dichter ‘The world mine oyster’ als leus aangenomen. Zij beschouwen zich zelven als het eerste volk der aarde en, de waarheid dwingt ons zulks te erkennen, zij hebben in den grond geen ongelijk. In alle opzichten is Engeland tegenwoordig de meest bloeiende streek van Europa, het land dat stellig aan de spits staat van geestelijken en stoffelijken vooruitgang. Landbouw, nijverheid, handel hebben aldaar eenen trap van ontwikkeling bereikt, welken men elders te vergeefs zoeken zou. Vooral de handel, de groote handel, de overzeesche handel is thans, om zoo te zeggen, een Engelsch monopolium geworden. De Britten zijn in den volsten zin van het woord wat eens onze Noorderbroeders waren: de ‘voerlieden der zee.’ Maar wal vooral den invloed en het gezag van het Engelsche volk verzekert, is het groot gelal uitmuntende hoedanigheden, die het Angelsaksisch ras kenmerken: zijn ondernemingsgeest, zijne taaiheid, zijne vrijheidsliefde, zijn afkeer van alles wat op dwang gelijkt, ja het bewustzijn dat de Maatschappij, de Staat niet geroepen is om zich met het welzijn der burgers te bemoeien en dat het de plicht is van den man zich zelf te helpen, op zijne eigene krachten, op zijn eigen verstand uitsluitend te bouwen. Daarbij zijn de Angelsaksers een dier gezegende stammen, welke de Bijbelsche woorden ‘Gaat en vermenigvuldigt u’, niet hebben vergelen. Verbazend is de snelheid waarmede hun getal aangroeit; verbazend ook het feit, dat het gestadig stijgen der bevolking voor het land eene bron van voorspoed en rijkdom is en niet als elders het voorwerp | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt der kommervolle beschouwingen van denker en staatsman. De reden hiervan is, behalve de veerkracht van het nationaal karakter, het bekend feit dat zij, die in het Vaderland geen voldoend bestaan kunnen vinden, in de menigvuldige volksplantingen, welke de Engelschen overal hebben geslicht, het middel vinden, niet alleen om hun dagelijksch brood te verdienen, maar dikwijls met vlijt en spaarzaamheid - en die deugden ontbreken zelden bij den echten Brit - tot op de hoogte van der, welhebbenden burgerstand, ja, tot den rijkdom te klimmen. Het zijn de Engelschen, die aan de Vereenigde Staten van Amerika het aanzijn hebben geschonken. Wel heeft zich de dochter van de moeder gescheiden, te vergeefs hebben de omstandigheden en vooral de invloed van de vreemde uitwijkelingen, bepaaldelijk Duitschers en Ieren, 's volks inborst en manieren eenigszins gewijzigd; de kern der bevolking, de overgroote meerderheid der natie is volkomen Angelsaksisch gebleven en toont zich kloek en machtig genoeg om het vreemd bestanddeel allengs op te slorpen. De Engelsche taal heerscht er ook zonder tegenkanting; zij is feitelijk de eenige beschaafde taal, die in de Vereenigde Staten wordt gebezigd, en overal waar zij met andere, bij voorbeeld met het Spaansch aan de Zuidwestelijke grenzen, in aanraking komt, heeft men kunnen vaststellen dat het nutteloos is zich tegen haar indringen te willen verzetten. Noord-Amerika - en onder dien naam begrijpen wij niet alleen de Unie, maar ook CanadaGa naar voetnoot(1) en de andere streken, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
die van de Britsche kroon afhangen, - Noord-Amerika is reeds nu een der machtigste landen der aarde, dat stellig geroepen schijnt om eerlang vele Staten van ons bouwvallig Europa te overvleugelen. En dat land is Engelsch van bloed en, vooral, Engelsch van taal. Hetzelfde geldt Australië, Tasmania en Nieuw-Zeeland. Waar zestig jaren geleden eenige duizenden verdierlijkte wilden een ellendig leven leidden, is nu als bij tooverslag een rijk verrezen, welks bloei, welks wondersnelle vooruitgang nog merkwaardiger mogen heeten dan hetgeen men in Noord-Amerika heeft zien geschieden. En nog eens, dat land is Engelsch, zuiver Engelsch, want hier is het vreemd bestanddeel der bevolking betrekkelijk onbeduidend. Ook in Zu id-Afrika hebben zich de Engelschen nedergezet en, alhoewel zij daar èn met eene talrijke inlandsche bevolking èn met een ander niet minder kloek Europeesch ras te worstelen hebben, toch kan eraan den uitslag niet getwijfeld worden. Wat tot nu toe inboorlingen en Hollandsche Boeren tegen het Engelsch heeft beschut, is de staat van afzondering en, men moet het wel erkennen, van diepe onwetendheid, waarin de inwoners van het binnenland bleven leven. Maar die dagen zijn voorbij. De Boeren zijn thans de eersten om het vergemakkelijken van het verkeer, om de verspreiding van het onderwijs te vragen. Men weet hoe zeer zij aan hunnen landaard gehecht zijn, maar zij zullen bezwaarlijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan de noodzakelijkheid om Engelsch te leeren kunnen ontsnappen en, in dat geval, zal het voor hen, met het oog op hunne tegenwoordige omstandigheden, moeilijk worden hun bestaan als afzonderlijk volk en in de eerste plaats hunne reeds nu zoo deerlijk verminkte en verengelschte taal te handhaven. Om hen te redden, zou het noodig zijn Zuid-Afrika voor de Engelschen te sluiten, die telken jare bij duizenden het getal van hunne taalbroeders aldaar komen vermeerderen, terwijl de ‘Afrikaanders’ door geene aankomsten uit het Moederland worden versterkt. Maar kan zoo iels anders dan als een droom beschouwd worden? Wat er ook van zij, de Engelsche taal wordt minstens door een honderdtal millioen menschen gesproken; zij is de taal der landen, die in de toekomst eene overwegende rol zullen spelen, Amerika en Australië; zij is daarbij, als taal van handel en zeewezen, in gansch de wereld verspreid. Welke Europeesche taal kan, in dat opzicht, met het Engelsch mededingen? En als taal zelve, verdient het Engelsch eene verheven plaats. Het mist de welluidendheid der Romaansche spraken, den rijkdom van vormen en buigingen, welke het Duitsch en de andere Germaansche talen kenmerkt. Maar juist omdat het eene basterdtaal is, een mengsel van Germaansche en Romaansche bestanddeelen, bezit het in hooge mate het practisch karakter, de duidelijkheid, de kortheid, de zekerheid van uitdrukking, die vooral bij het behandelen van zaken eene onmisbare vereischte mogen heeten. Men voege daarbij dat de Engelsche spraakleer om zoo te zeggen niet bestaat, dat Engelsch te leeren lezen en schrijven uiterst gemakkelijk is en dat de uitspraak, die zoovelen ten onrechte afschrikt, stellig niet zoo moeielijk is als die van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer dan eene andere taal en in de eerste plaats van het FranschGa naar voetnoot(1).
Het Engelsch, dat reeds nu over gansch den aardbodem zoo algemeen is verspreid, is dus stellig de taal, die de meeste kansen heeft de wereldtaal, het voertuig der internationale betrekkingen te worden en alles doet voorzien dat men meer en meer tot het bewustzijn van die waarheid zal komen. Wat er dus door allen, die in 's volks verstandige ontwikkeling belang stellen, te doen blijft, is voor de toekomst te zorgen door het onderwijs der Engelsche taal te begunstigen, te verspreiden. Het spijt ons te moeten bekennen dat er in ons Vaderland op dat gebied bitter weinig wordt gedaan. België wordt door twee volken bewoond, die dezelfde taal niet spreken en onvermengeld naast elkander blijven leven. Van daar de noodzakelijkheid voor hem, die zijne studiën ver genoeg kan brengen om eene tweede taal aan te leeren, eerst en vooral zich de spraak van zijne andere landgenooten eigen te maken. Zulks wordt door de Vlamingen begrepen. Men mag zelfs zeggen dat zij dikwijls te ver gaan en op het onderwijzen der taal van hunne Waalsche medeburgers zoo overdreven verslingerd zijn, dat zij hunne eigene moedertaal als een soort van Asschepoester behandelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
En de Walen? In hunne scholen, speelt het Nederlandsch eene rol, die, zelfs van heel ver, op die van het Fransch in Vlaanderen gelijkt? Het schijnt het toppunt der ongerijmdheid, maar, terwijl men de taal der andere helft van België aldaar in het geheel niet of slechts pro forma onderwijst, wordt door het nieuw programma der scholen het grondig aanleeren van het Duitsch in de Waalsche gestichten voorgeschreven? Waarom het Duitsch? Zelfs in Vlaanderen, als de leerlingen er mogen aan denken de studie van eene derde taal aan te vangen, dan is het weeral het Duitsch, dat te voorschijn komt. Het Engelsch komt eerst later en wat men er van leert weegt niet zwaar. Er is daar, 't is zonneklaar, eene hervorming noodig. Dat de Vlamingen Fransch leeren, het zij zoo! Maar dat de Walen dan ook onze taal in hunne scholen laten onderwijzen. En als men verder dringt, dat het Engelsch, en geenszins het Duitsch, dat oneindig minder nuttig is, de eerste plaats inneme. Het valt overigens niet in ons bestek de zaak hier breedvoerig te bespreken. Het volstaat dat wij de aandacht van het publiek op die hoogst belangrijke vraagstukken hebben gevestigd. A. Prayon-van Zuylen. |
|