Nederlandsch Museum. Tweede Reeks. Jaargang 1
(1884)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[Deel 1]Professor J.F.J. Heremans.In de laatste tijden heeft de Zuid-Nederlandsche letterkunde, en met haar de Vlaamsche Beweging, gevoelige verliezen geleden. De dood ontrukte ons in een kort tijdsverloop Conscience, den beroemdsten onzer schrijvers, Aug. Michiels, den hoofdman der Vlaamsch-liberale beweging in Antwerpen, en, reeds acht dagen nadat deze laatste was ten grave gevoerd, volgden wij ter laatste rustplaats het lijk van een' onzer geleerdste taalkundigen, van een' onzer onvermoeibaarste medestrijders. Na eene langdurige ziekte, was professor Jacob F.J. Heremans te Gent, den 13 Maart 1884, in den ouderdom van 59 jaren overleden. Groot is deze nieuwe slag, die de Zuid-Nederlandsche letterkunde treft. Inderdaad, uiterst dungezaaid zijn in ons land de wetenschappelijk ontwikkelde mannen van zulke beteekenis, en, zonder tegenspraak te vreezen of iemand te krenken, mogen wij zeggen dat Heremans hier op het gebied van Germaansche philologie zijn evenknie niet had, en het misschien nog lang zal aanloopen, alvorens | |
[pagina 6]
| |
hier zulk een taalgeleerde zal opdagen. Des te geruster brengen wij deze hulde aan den overleden vriend, daar dit ons oordeel reeds sinds lange jaren werd gedeeld door de geleerden van Noord-Nederland, waar, men weet het, de taalwetenschap zulke schrandere beoefenaars telt. Hij was er geëerd en geroemd, en men droeg hem eene rechtmatige achting toe, als aan een' der meest belezene kenners, een' der rijkst begaafde verdedigers onzer gemeenschappelijke taal. Ook heeft het hem daar aan geene hooge eerbewijzen ontbroken. Hij was Doctor h/c in Wijsbegeerte en Letteren der Hoogeschool van Groningen, Lid der Koninklijke Academie van Wetenschappen in Nederland, Lid der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden, Lid van het historisch Genootschap te Utrecht, van het Zeeuwsch Genootschap van Wetenschappen, enz., Ridder van de Orde der Eiken Kroon en van den Nederlandschen Leeuw. Eerst later dacht men er in België aan hem Ridder der Leopoldsorde te slaan. Van zijnen kant, koesterde hij voor Noord-Nederland bijna dezelfde liefde als voor zijn eigen land. Hij vereerde het als de sterke veste van onzen volksstam, en zijn onverpoosd streven was, spijts de staatkundige grens, de banden van vriendschap tusschen de twee takken van dien zelfden stam nauwer toe te halen. Buiten andere pogingen, heeft zijne warme deelneming aan het stichten en onderhouden der Nederlandsche Congressen dan ook machtig bijgedragen, om de op letterkundig gebied begonnen toenadering tevens op politiek terrein tot eene wezenlijkheid te maken. Geboren Antwerpenaar, werd Heremans in 1845 benoemd tot leeraar der Nederlandsche Letterkunde aan het Atheneum van Gent. Van den eersten dag af nam hij deel aan het Nederlandsch intellectueel leven, dat in de Arteveldenstad | |
[pagina 7]
| |
zich had samengetrokken in den schoot der Maatschappij de Taal is gansch het Volk. Daar knoopte hij betrekkingen aan met de ‘vaders’ der huidige Vlaamsche Beweging, en bijzonder gevoelde hij zich aangetrokken tot den beroemden Ledeganck, die juist op dien tijd zijne onsterfelijke trilogie de Drie Zustersteden had geschreven, en hierdoor zulken hoogen glans op onze herlevende letterkunde kwam werpen. Beide mannen droegen elkander eene warme vriendschap toe. Nederlander uit éen stuk, is Heremans gedurende zijne loopbaan nooit een duim breed van zijne heilige overtuiging afgeweken. De gevoelens, die hem op zijn sterfbed vervulden, waren dezelfde, welke gloeiden in het gemoed van den twintigjarigen leeraar, toen hij in 1845 bij het Gentsche Atheneum werd aangesteld. Rector Callier, die bij zijn graf eene meesterlijke rede hield, schetste treffend den levensstrijd van Heremans, die, bedroefd bij de vergelijking van den vervallen toestand onzer provinciën met de verbazende vlucht van den kleinen fieren Staat, door onze Noorderbroeders gesticht, het heil van ons land zocht in eene innigere gemeenschap met dezer verstandelijk en zedelijk leven, en tot dit doel onze rijke, eigenaardige letterkunde hier wilde opbeuren. Hij zegde: ‘Sinds Heremans de mannenjaren bereikte, stelde hij alles, wat in hem lag aan kracht, verstand en verkleefden hartstocht, ten dienste van een denkbeeld, waaraan hij zich geheel opofferde, waaraan hij is trouw gebleven, en dat zijne laatste gedachten bezighield, evenals het de eerste geestdrift zijner jongelingsjaren had gewekt.’ Wij hebben Heremans in die jongelingsjaren aan het werk gezien, en herinneren ons, hoe zijn vaderlandslievende gloed hier onmiddellijk het sluimerend gevoel van eigenwaarde wist op te wekken. Terwijl zijne lessen en aansporingen op het Atheneum eene schaar jongelingen tot den strijd voor de | |
[pagina 8]
| |
nationale zaak voorbereidden, ijverde hij, met eenige zijner vrienden, om de Vlaamschgezinde mannen in eenen deels letterkundigen, deels politieken kring samen te brengen. Weldra kwam het Vlaamsch Gezelschap tot stand, dat honderden leden sterk werd. Thans was de tijd gekomen om op politiek gebied onze rechten te doen gelden. De scheidslijn tusschen liberaal en clericaal was toen nog niet zoo scherp afgeteekend, of liever er bestonden toen nog katholiek-liberalen, en zoo was de gezamenlijke werking tot het herstellen onzer taalgrieven met andersdenkenden op enkele punten nog mogelijk. Het Vlaamsch Gezelschap gaf hier als 't ware het sein tot het optreden van de Vlaamschgezinden in het staatkundig leven. Mannen van aanzien en talent hadden er zich bij aangesloten. Filips Blommaert, Snellaert, Rens, Van Duyse, Heremans, advt Drubbel, advt Karel Van Ackere, advt Pieter De Baets, Filips Kervyn de Volkaersbeke, Edward Michels, Felix Boone en meer anderen behoorden onder de werkzaamsten, en de beraadslagingen in den kring hadden doorgaans eenen klank van vaderlandsche fierheid, dien wij later in onze Vlaamsche kringen zelden zoo diep en zoo vurig aantroffen. De jonge Heremans was de ziel dier vereeniging. Hij deelde aan allen zijne verontwaardiging mede over de vele vernederingen, die het Vlaamsche vaderland werden aangedaan; hij wilde hardnekkig en volhardend den strijd voor de herstelling aanvangen en in velen van ons deed hij de heilige overtuiging ontstaan, waarmede wij, evenals hij, tot den laatsten stond voor ons volksrecht zullen kampen. Het Gentsche Morgenblad, ter gelegenheid van Heremans' dood, herinnerde ook aan den jongelingstijd van Heremans en aan zijne werkzaamheid in het Vlaamsch Gezelschap: ‘Een | |
[pagina 9]
| |
ongeloofelijke geestdrift heerschte in dien kring, eene echt vaderlandsche overtuiging kenschetste hare vergaderingen. De omwenteling van 1848 was uitgeborsten, en, om te herinneren welk gevaar België toen liep, zij het genoeg van de poging van Risquons-tout te gewagen. De makkers van het Vlaamsch Gezelschap waren vast besloten met al wat in hunne macht lag, de Franschmans van hier en die van over Quiévrain te bestrijden, en zelfs herinneren wij ons, dat wij ons ook lieten aanteekenen onder degenen, die zouden deel maken van een gewapend korps Vlamingen. Het gevaar week af, en wij bleven met woord en pen onzen strijd voor ons Vlaamsch volksrecht voortzetten. Een heugelijk feit uit die beroerlijke dagen, was het verschijnen van Jacob van Artevelde: Conscience's machtige pen had de snaar der vaderlandsliefde door heel Vlaanderen plotselijk krachtiger doen trillen. Professor Heremans las in het Vlaamsch Gezelschap eenige bladzijden uit dit epos voor, en de geestdrift steeg ten top. Elkeen wilde Conscience kennen en hooren. De groote schrijver kwam naar Gent, en nooit waren wij getuige van eene meer opgewonden huldebetooging. Intusschen verzuimde Heremans zijne letterkundige studiën niet. Buiten zijne medewerking aan een tal Noord- en Zuid-Nederlandsche tijdschriften, die hij bestuurde of met de vruchten zijner pen begunstigde, buiten zijne werkdadigheid in eene menigte geleerde en letterkundige lichamen, gaf hij opvolgenlijk in het licht zijne Nederlandsche Spraakleer, zijne Metriek, zijne Bloemlezingen uit Nederlandsche schrijvers, zijn Woordenboek en zijne hooggewaardeerde Dichterhalle. Niemand meer dan hij heeft bijgedragen tot het opwekken van den lust voor de studie der moedertaal, tot het louteren van den smaak onder de jongere Vlaamsche | |
[pagina 10]
| |
letterkundigen. Min bezorgd met zijnen persoonlijken roem, besteedde hij met liefde de weinige rusturen, die hem overbleven, aan het verbeteren der proeven van jongere en veelbelovende schrijvers. Veel kostelijke tijd ging aldus voor hem persoonlijk verloren; maar de man dacht niet aan zich zelven: het heerlijke doel, waarnaar hij streefde, was de Zuid-Nederlandsche Letterkunde te verheffen tot eene waardige zuster van die onzer Noorderbroeders. Heremans had in de geleerde en in de politieke wereld eene hooge plaats ingenomen. Opvolgenlijk werd hij Professor aan de hoogeschool, Lid der koninklijke Academie van België, provinciaal Raadsheer, Lid van het midden-comiteit der Association Libérale, Voorzitter der Vlaamsche Liberale Vereeniging, Gemeenteraadsheer en Schepen van het openbaar onderwijs, Voorzitter van de maatschappij de Taal is gansch het Volk, Voorzitter van het Willemsfonds, enz. Zijne begraving was indrukwekkend. Uit de daar gehouden redevoeringen kan men zich eene gedachte vormen van de werkzaamheid, door Heremans in zijne veelvuldige betrekkingen aan den dag gelegd, en hoe het groot verlies, dat de letterkunde en de politiek in hem hebben geleden, diep werd gevoeld. Zelfs aan mannen, die zijne Nederlandsche gezindheid niet gansch deelen, had hij hoogen eerbied en achting, voor zijnen persoon en zijne talenten, weten in te boezemen. Gent's Burgemeester, de heer Lippens, herinnerde hoe Heremans, louter op aandringen zijner Vlaamsche vrienden en uit liefde zelve voor de Vlaamsche zaak, den moeilijken post van Schepen van het onderwijs had aanvaard, en met schranderheid, wijsheid en voorzichtigheid die kiesche bediening had waargenomen. Met eene dankzegging namens de stad, ‘aan welke Heremans zoo edelmoedig een zulk groot | |
[pagina 11]
| |
deel van zijnen tijd, van zijne werkzaamheid en zelfs van zijne gezondheid heeft ten offer gebracht,’ nam de Burgemeester afscheid van hemGa naar voetnoot(1). Rector Callier bracht eene roerende hulde aan de Nederlandsche overtuiging van den overledene, die hij ‘eene edele’ noemde, er bijvoegende: ‘Het zou niet welvoeglijk wezen van hem te spreken, zonder van datgene te gewagen, dat voor hem het voorwerp van zijne bezorgdheden en zijne verwachtingen, gansch zijn levensdoel en misschien de reden van het bestaan zijner werken was. Allen werden ingegeven door deze alles beheerschende gedachte; 't is voor haar dat hij onderwezen, geschreven, gestreden heeft. Ik ging zeggen, dat het voor haar is dat hij heeft verwonnen. Toen reeds de ziekte hem wreed folterde, heeft hij inderdaad kunnen juichen bij het gelukken en het vooruitgaan zijner zaak, namelijk bij het zicht van de verrijking onzer hoogeschool met die normaalschool, bestemd om leeraars te vormen bekwaam om | |
[pagina 12]
| |
in het Nederlandsch te onderwijzen, en wier oprichting hij zoo vurig had gewenscht.’ Met zeer veel juistheid toonde spreker de drijfveer van Heremans' zieleleven: ‘Hij heeft de wetenschap en de boeken bemind, gelijk hij het volk beminde, en de loopbaan van het onderwijs liet hem toe die twee voorwerpen van zijne verkleefdheid niet van elkander te scheiden.’ Eindelijk werd door denzelfden mond hoogst vereerend gesproken over de verdiensten van den Professor in de verschillige leervakken, die hij onderwees, als daar zijn de Nederlandsche Letterkunde en hare Geschiedenis, de algemeene Spraakleer, ‘eene wetenschap, die hij grondig had bestudeerd en waarin zijne bevoegdheid merkwaardig was,’ en de vergelijkende Geschiedenis der moderne Germaansche Letteren. ‘Heremans, zoo besloot hij, was niet alleen een te recht bemind en geëerd collega, hij was voor de hoogeschool een uitstekend dienaar. De groote en rechtmatige faam die hij bezat, de verdiende eerbewijzen die hem ten deel vielen, waren voor de Alma Mater een voorwerp van hoogmoed en eene wezenlijke kracht. Hij behoorde tot degenen, wier dood eene leemte doet ontstaan, en wier herinnering dierbaar en kostbaar blijft.’ In de rede van den heer Wagener, namens de koninklijke Academie van België, werd Heremans vooral gehuldigd als philoloog en criticus. ‘Zijne dood,’ sprak hij, ‘maakt eene opening in de gelederen der Academie, die moeilijk zal kunnen aangevuld worden, want ik geloof niet dat er ten huidigen dage in België één man bestaat, die, wat betreft de grondige kennis der Nederlandsche taal, als zijns gelijken kan beschouwd worden.’ De lijkrede van Professor P. Fredericq, namens de faculteit van Wijsbegeerte en Letteren der Gentsche hoogeschool uit- | |
[pagina 13]
| |
gesproken, omvat de gansche loopbaan van den afgestorvene als geleerde en als leeraar. Om hare belangrijkheid, nemen wij er hier het grootste gedeelte uit over: ‘Heremans was in de eerste plaats een taalkundige. Naast zijne beknopte werken, als zijne Spraakleer en zijn Woordenboek, schreef hij op philologisch gebied enkele verhandelingen, die door de kenners hoog worden geschat. Gedurende lange jaren ieverde hij onverpoosd ten voordeele der eenheid van spelling in Holland en Vlaamsch-België. Hij was de veldheer in dien wetenschappelijken en letterkundigen strijd, en hij mocht eindelijk de zege behalen. In 1863 werd bij koninklijk besluit, op voorstel van den Vlaamschgezinden Minister van binnenlandsche zaken, Alfons Vanden Peereboom, de eenheid der Nederlandsche spelling uitgeroepen en voor 't openbaar onderwijs en alle bestuurlijke stukken verplichtend verklaard. De laatste slagboom tusschen Hollanders en Vlamingen was eindelijk gevallen, en in die gewichtige en vruchtbare hervorming was prof. Heremans de voornaamste voorlichter en overwinnaar. | |
[pagina 14]
| |
scholen dit uitzonderlijk huldeblijk ooit is ten deel gevallen. | |
[pagina 15]
| |
de Vlaamsche studenten van dien tijd de moedertaal, na zoo lange jaren verbanning, van den hoogleeraarsstoel weergalmen uit den mond van hunnen geliefden professor. | |
[pagina 16]
| |
't land van belofte, maar hij mocht het niet binnentreden.... *** De dood van Heremans is ook voor den redactieraad van dit tijdschrift een onherstelbaar verlies. Hij was de stichter van het Nederlandsch Museum, en aan zijne werkzaamheid, zijnen fijnen smaak, zijn streng en kieskeurig oordeel had onze uitgave het vooral te danken, dat zij bij het verlichtste deel van het Nederlandschlezend publiek zoo gunstig bejegend werd. Dit tijdschrift - zijn lievelingswerk - zullen wij voortzetten, en, met ons naar de lessen van den uitmuntenden meester te gedragen, voeden wij de hoop nog eenig nul voor de Nederlandsche letteren te kunnen stichten. W.R. |
|