Nederlandsch Museum. Jaargang 6
(1879)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 368]
| |
Boekbeoordeelingen.Spiritualisme et matérialisme par le Docteur Félix Isnard. Paris, C. Reinwald et Cie, 1879. XVII en 155 blz. in-12o.Ik ken geen streven, dat tevens loffelijker en gevaarvoller is dan dat hetwelk zich tot doel stelt de hoofdbeginselen en voorname uitkomsten van wetenschap en wijsbegeerte toegankelijk en genietbaar te maken voor de meerderheid der oningewijden. Dit streven noem ik loffelijk, omdat het strekt tot verspreiding van kennis en aankweeking van waarheidszin. Gevaarvol, omdat men zich zoo licht door de zucht naar eenvoud en helderheid kan laten verleiden tot eene onvolledige en aldus onware of althans eenzijdige beschouwing van ingewikkelde redeneeringen of diepzinnige begrippen. Al moge Multatuli ergens waarschuwen voor ‘alle slotsommen, die niet eenvoudig zijn’, toch blijft het eene bewezene zaak, dat het eene ruime mate vernuft en kiesch gevoel vergt, om de wetenschap en de philosophie te brengen op het verstandspeil van de massa, zonder haar te verkleinen of te verminken. Daarom juist is het aantal degelijke volksboeken | |
[pagina 369]
| |
veel minder aanzienlijk dan men er zich wel aan verwachten zou, te oordeelen naar het groot getal schrijvers, die zich op het leveren van zulke geschriften toeleggen. Wanneer dan een zoodanig werk verschijnt, dat, al was het maar gedeeltelijk, aan de eischen van het vak beantwoordt, zoo mag het ook niet onvermeld blijven. Een Fransch geneeskundige, de Heer Félix Isnard, getroffen door de algemeene onverschilligheid tegenover de wijsbegeerte, die hij de onmisbare kompasnaald van het menschdom noemt, heeft een zeer verdienstelijk werkje geschreven, waarin hij de voornaamste philosophische vraagstukken bijeenvat in de ééne groote twistvraag tusschen de twee hoofdrichtingen der wijsgeerige denkbeelden: het spiritualisme en het materialisme. Dat hij zich daarbij tegen het eerste, aldus voor het tweede stelsel verklaart, is iets waarover wij ons, bij den aard en de richting zijner studiën, niet al te zeer behoeven te verwonderen. In hoeverre het echter logischerwijze toegelaten is om alle begrippen en stellingen, die men verwerpen wil, bijeen te brengen onder één hoofd, als Dr. Isnard doet, om alsdan met éénen enkelen slag al die verscheidene stellingen te kunnen onthoofden, - zie, dat is eene kunstgreep, waarvan de wettelijkheid mij, onder philosophisch opzicht, wel eenigszins twijfelachtig voorkomt. Het spiritualisme, waartegen Schrijver te velde trekt, is eigenlijk de wijsgeerige kern van het katholicisme, niets meer. Met het oog op het bijzondere strijddoel, dat de Heer Isnard zich voorstelde, kunnen wij het wel billijken, dat hij den meest en algemeen verspreiden vorm van hetgeen hij als dwaalleer beschouwt, bekampt met al de strijdmiddelen, die de wetenschap hem oplevert. In stede van het onderwerp te beschouwen in zijne theoretische veelzijdigheid, heeft Schrijver, recht op den | |
[pagina 370]
| |
man afgaande, de heerschende begrippen aangevat met al de kracht zijner dialectiek, toegerust met de wapenen der natuurwetenschap, - aldus de practische en onmiddellijke bruikbaarheid van zijn boek verhoogende. Dat hij het bijzonder beoogde doel overigens bereikt heeft, en geduchte slagen toebrengt aan de gewone godsdienstige wereldbeschouwing en zedenleer, blijkt uit het warme onthaal, dat aan het besprokene werkje te beurt viel bij de Fransche pers, en dat, buitendien, geenszins onverdiend is. Immers, de redeneering is duidelijk en goed geleid, de stijl bondig en zaakrijk, de stof behoorlijk ingedeeld en de vorm alleszins aantrekkelijk. En nochtans - als ik het zeggen moet - heeft de lezing mij niet volkomen bevredigd. En dit wel om twee redenen, die ik hier maar moeielijk zou kunnen uiteenzetten, zonder de grens van eene boekbeoordeeling verre te overschrijden. Ik wil ze echter met een enkel woord aanstippen. Eene veroordeeling toch mag niet ontbloot zijn van redenen en toelichting. Vooreerst is Schrijver, die zoo scherp alle metaphysische gebreken van de stelsels en begrippen doorziet, die hij onder den naam van spiritualisme bijeenvat, - daarentegen, zoo niet stekeblind, dan toch al zeer toegevend voor de gebreken van het door hem bepleite materialisme, die nochtans volkomen van denzelfden aard zijn. Dr. Isnard en zijne confraters in natuurwetenschap nemen het mij kwalijk, als zij verkiezen; doch ik moet doen opmerken, dat de eeuwigheid van de stof en de volstrekte onveranderlijkheid der natuurwetten hypothesen zijn, welke, uit haren aard, even weinig vatbaar zijn voor eenige stellige en onwederlegbare bewijsvoering als het begrip van het bestaan van een opperwezen of van | |
[pagina 371]
| |
de eindoorzaken, terwijl andere theorieën, als die van de spontane voortplanting en het transformisme, nog geenszins onvereenigbaar zijn met de grondbegrippen der spiritualisten, althans geene noodzakelijke uitsluiting derzelve voor gevolg hebben. In een woord, Schrijver, hoezeer hij ook thuis moge zijn in het vak der physiologie, schijnt minder bedreven in de methode der critische wijsbegeerteGa naar voetnoot(1). Wat daarbij nu echter het ergste is, - en dit is mijne tweede bedenking-, is dat Schrijver de bespreking van deze twistvragen niet eens noodig had voor het hoofddoel, dat hij zich voorstelde. Het is hem, inderdaad, vooral te doen om het bewijs, dat de zedenleer niet afhankelijk is van de godsdienstige leerstellingen van eenen opperrechter, een eeuwig leven met belooningen en straffen, enz. Waarom is Schrijver op die baan geenen stap verder gegaan, en heeft hij niet stoutweg verklaard, dat de zedenleer, niet allen onafhankelijk is van den gods- | |
[pagina 372]
| |
dienst, maar ook onafhankelijk van de dogmen der metaphysica? Het zou er waarlijk al erg treurig mee gesteld zijn, als de zedenleer op geenen degelijken en echten grondslag kon gebouwd worden, voordat al de bovennatuurkundige en psychologische twistvragen opgelost waren, waarvan de meeste van nature onoplosbaar zijn. Men zal nog lang blijven twisten over het al of niet bestaan van eene Voorzienigheid, van eene opperste rechtvaardigheid, en niet minder over de betrekkingen tusschen het organische en het psychische in den mensch! Intusschen heeft de zedenleer daar gelukkiglijk niets mee te stellen. Of zouden aard en omvang van de plichten, die wij te vervullen hebben tegenover onze medemenschen, afhankelijk zijn van de waarheid of onwaarheid van het darwinisme en zoo menige andere wetenschappelijk-philosophische theorie? Toch niet. De zedenleer staat op den vasten bodem der feiten. Er is eene psychologische daadzaak: de neiging van den mensch tot gezelligheid (sympathy bij Adam Smith, altruésme bij Auguste Comte, Mitleid bij Arthur Schopenhauer), en eene sociologische daadzaak: het bestaan der menschelijke maatschappij met hare wetten van instandhouding en ontwikkeling. Dit is voor den wijsgeer en den staatsman ruim voldoende om er met mathematische zekerheid de rechten en plichten van den mensch uit af te leiden en op stevige beginselen te grondvesten. Dr. Isnard zelf schijnt dit - wellicht half onbewust - te gevoelen. Althans, in zijn laatste hoofdstuk, Morale matérialiste, maakt hij al bitter weinig gebruik van al de fraaie theorieën, die hij in de dertien voorgaande kapittels zoo zorgvuldig heeft opgebouwd en tegen de aanvallen van het spiritualisme verdedigd. Zijne zedenleer is | |
[pagina 373]
| |
gesteund op deze beide hoofdbegrippen: sensation de plaisir ou de peine chez l'individu en utilité ou dommage pour la société. Hij kon dan ook evengoed daarmee begonnen zijn en gerust het meeste deel van zijne bespiegeling achterwege gelaten hebben. Waartoe die versletene strijdnamen van spiritualist en materialist, eene eeuw nadat de critische wijsbegeerte al het onlogische der metaphysica heeft doen uitschijnen? Waartoe vooral deze ijver voor bovennatuurkundige begrippen, wanneer het positivisme zoo dicht bij de hand ligt, in zijne helderheid en eenvoudigheid? Ten slotte zij nogmaals gezegd, - het werkje van Dr. Isnard is vooral als volksboek zeer verdienstelijk. De meesten kunnen er veel uit leeren, en wat de beoefenaars der philosophie betreft, het kan hen tot nadenken aansporen. Het zij dus eens te meer in ruimen kring aanbevolen.
Arthur Cornette. | |
Dom Jacobus. Tablettes d'un libre-penseur. Bruxelles, Henry Kistemaeckers, 1879. IV en 314 blz. in-16o.De verdienstelijke Schrijver die, onder de verzonnen namen van Dom Jacobus en Dom Liber, sedert nagenoeg een dertigtal jaren, eenen moedigen strijd levert tegen godsdienstige dweperij en priesterlijke overheerschingszucht, de Heer Charles Potvin, heeft in een keurig boekdeeltje verzameld de talrijke studiën door hem geleverd op dit gebied en die alreeds verschenen waren als bijdragen in bladen en tijdschriften. De vrije gedachte mag den Heer Potvin en zijnen uitgever dankbaar zijn, omdat zij aldus deze artikelen, waaronderzeer merkwaardige voorkomen, ontrukt hebben | |
[pagina 374]
| |
aan de vergetelheid, waarin alle voortbrengselen der periodieke pers onvermijdelijk dreigen te verzinken, om hen aldus eene blijvende plaats te verzekeren benevens zijne brochures en grootere werken, L'Église et la morale, Le faux miracle du St. Sacrement, Du gouvernement de soi-même, en andere verdienstelijke uitgaven van den onvermoeiden publicist. Wij kunnen hier, - dit spreekt van zelf, - geen overzicht leveren van het dertigtal stukken, voorkomende in dit boekdeeltje; hoewel ongelijk van omvang, van toon en van letterkundige waarde, ademt uit allen eene weldoende liefde voor verdraagzaamheid en vooruitgang, een gezonde geest van wetenschappelijke en historische critiek. Zij strekken zich uit van 1851 tot 1877 en omvatten aldus reeds een heel leven van werkzame bedrijvigheid op maatschappelijk en wijsgeerig gebied. Men vindt er, naar tijdsorde gerangschikt, een aantal lijkredenen, critische studiën, artikelen van polemiek, enz., waaronder Rationalisme et religiosité (synthèses scientifiques et synthèses mystiques), La morale laïque en Retour sur soimême (liberté pour tous, protestantisation du pays) tevens de uitvoerigste, eene bijzondere vermelding verdienen. Moge dit boekje waardeering ontmoeten! De verspreiding en lezing van zulke werken kan enkel goed teweegbrengen. Zij wijzen ons op de moeielijkheden van den strijd in het verleden, bemoedigen en onderwijzen voor de toekomst, wekken overtuigingstrouw en overtuigingskracht.
Arthur Cornette. | |
[pagina 375]
| |
Paedagogische bibliotheek onder redactie van J. Versluys. Groningen. W. Versluys. 1878-1880. 6 deeltjes, 32, 151, 80, 56, 114 en 77 blz. in-8o.De Heer J. Versluys,Ga naar voetnoot(1) die op het gebied der onderwijskunde reeds menige voortreffelijke pennevrucht heeft geleverd, heeft zich thans gesteld aan het hoofd van eene onderneming, die, vooral in dezen tijd, belangstelling wekken moet. Immers, alle vraagstukken, die in verband staan met de groote zaak der volksopleiding, mogen zich al meer en meer verheugen in de algemeene deelneming van het ontwikkelde publiek. De quaesties van opvoeding, leerstof, leerwijze, enz. zijn wezenlijke levensvragen geworden in eene eeuw, die, als de onze, bij uitstek zou mogen genoemd worden de eeuw van het volksonderwijs. 't Is dan ook niet verwonderlijk, dat de bespreking van deze vraagstukken het engere gebied der schoolkringen en bestuurlijke lichamen verlaten heeft, en thans gevoerd wordt onder beschaafde lieden van elken stand. Dat daarbij de kennis van het voornaamste wat de groote schrijvers, zoo van den vroegeren als van den tegen woordigen tijd, hebben geleverd, zeer wenschelijk, ja eene onmisbare vereischte is, hoeft wel geen betoog. En daarom, ik herhaal het, moet de Paedagogische bibliotheek, welke in deze behoefte komt voorzien, met belangstelling begroet worden door het Nederlandsche publiek. | |
[pagina 376]
| |
Van deze bibliotheek zijn thans zes deeltjes verschenen. Eene uitvoerige bespreking van elk deeltje afzonderlijk zou hier te veel ruimte vergen en buitendien hier wel eenigszins misplaatst zijn, als behelzende deze verzameling geene nieuwe, oorspronkelijke werken, maar slechts vertalingen, extracten, herdrukken of bewerkingen van min of meer bekende en verspreide boeken en geschriften. Deswege kan hier eene eenvoudige vermelding volstaan. Uit de volgende lijst zal aanstonds blijken, welke verscheidenheid en degelijkheid deze verzameling oplevert. Deel I bevat een artikel van Taine over Het aanleeren van de taal door kinderen, benevens eene biographische schets van een kind door Darwin. Beide lezenswaardige stukken mogen genoemd worden eene bijdrage tot de proefondervindelijke zielleer, toegepast op de paedagogie. Het eerste is getrokken uit de Revue philosophique de la France et de l'étranger, het tweede uit Mind. Deel II bevat Locke's Gedachten over opvoeding, die hoewel twee eeuwen oud, nog geenszins verouderd zijn, ja waarvan meer dan ééne bladzijde schijnt alsof zij geschreven was met het oog op den huidigen tijd. Men leze bij voorbeeld wat onder §§ 164 tot 177 voorkomt over de studie van het Latijn. Over de opvoeding van meisjes door Fénelon, beslaat het 3e deeltje. Dan volgt eene studie van Bain over de waarde der klassieken en de studie der talen. Dit is een uittreksel lit zijn groot werk Opvoeding als wetenschap, voor het eerst gepubliceerd in eene reeks artikelen in het tijdschrift Mind, en naderhand uitgegeven als een boekdeel van de Bibliothèque scientifique internationale. Eene keurige en afgewisselde verzameling Aforismen | |
[pagina 377]
| |
of Wenken van verschillende schrijvers vormt het 5e deeltje, terwijl het 6e behelst een Overzicht van de denkbeelden en leermiddelen van Fröbel, waarbij geene oordeelkundige critiek van het stelsel van dezen hervormer ontbreekt. Reeds zijn aangekondigd Eenige bladzijden van Fröbel,Ga naar voetnoot(1) alsmede een boekdeeltje over Montaigne, terwijl de kring der medewerkers van den Heer Versluys zich steeds uitbreidt. Moge deze verzameling de gunst van ons publiek verwerven, die zij zoo ruimschoots verdient. Velen zullen er baat bij vinden. Voor hen, wien het aan geldelijke middelen, aan tijd of aan kennis van vreemde talen mangelt, om eene volledige verzameling van oorspronkelijke geschriften over onderwijskunde aan te leggen en te benuttigen, mag deze Paedagogische bibliotheek naar waarheid onmisbaar heeten.
Arthur Cornette. | |
Éducation laïque. Catalogue raisonné de livres français modernes d'instruction morale pour les différents âges. Brussel, C. Muquardt, 1880. 83 blz. in-8o.Ziedaar een werkje, dat ik, èn als bibliograaf èn als vrijdenker, gaarne bij zijne verschijning begroet en aan de lezers van dit tijdschrift bekend maak. Uitgegeven op last van de maatschappij La libre pensée, te Brussel, behelst het, zooals de naam aanduidt, eene lijst van Fransche geschriften van den hedendaagschen tijd over de zedenleer en het onuerwijs derzelve, buiten alle verband met de geopenbaarde en stellige godsdiensten. | |
[pagina 378]
| |
Van deze brochure mag de dubbele - en niet geringe - lofspraak gelden, vooreerst dat zij op haren tijd verschijnt en verder dat zij tevens voldoet in eene algemeene en blijvende behoefte, - ten minste als de opstellers, gelijk zij verklaren te willen doen, van tijd tot tijd een bijvoegsel uitgeven, om aldus voortdurend te blijven op de hoogte van de quaestie en van de philosophische beweging. Immers, sedert de Belgische lagere-schoolwet van 1 Juli 1879 den godsdienst heeft geschrapt van de lijst der verplichte vakken van het Staatsonderwijs, terwijl de zedenleer bovenaan deze lijst blijft prijken, - eene toepassing en bekrachtiging te meer van het beginsel der scheiding van Kerk en Staat, - is het vraagstuk der wereldlijke, burgerlijke of wetenschappelijke zedenleer, eene actualiteit in den vollen zin des woords. En voor al wie zich bezighoudt, hetzij met eigene wijsgeerige ontwikkeling, hetzij met de zedelijke opvoeding van anderen, is en blijft een wegwijzer, een leiddraad tusschen de menigvuldige onderwijswerken een zeer gewenscht iets. Daarenboven, deze boekenlijst behelst niet enkel eene dorre opsomming van namen van schrijvers en titels van geschriften: zij geeft ook een beredeneerd overzicht van den inhoud, de bedoeling en strekking der werken. Eene flink geschrevene inleiding behelst eene geschiedkundige schets van het vraagstuk der scheiding van godsdienst en zedenleer. Deze schets, die niet meer dan 28 bladzijden beslaat, is natuurlijk zeer vluchtig, en maakt hoegenaamd geene aanspraak op volledigheid. Niettemin meen ik hier mijne spijt te mogen uitdrukken dat Schrijver, die tot de Fransche grondwet van 1795 opklimt, niet eenen enkelen stap verder is gegaan, om | |
[pagina 379]
| |
eenen tol van dankbare hulde te brengen aan den vader van de wetenschappelijke zedenleer, den prins der Encyclopaedisten, aan d'Alembert. In zijn Essai sur les éléments de philosophie ou sur les principes des connaissances humaines, opgesteld voor Koning Frederik van Pruisen, staat het moderne beginsel der onafhankelijke zedenleer zoo krachtig en helder uitgedrukt als ooit iemand na hem het heeft gezegd of geschreven. ‘Peu de sciences’ zegt hij (Hoofdstuk VII, Morale) ‘ont un objet plus vaste et des principes plus susceptibles de preuves convaincantes’. En hoewel zelf deïst, schetst hij in ruwe omtrekken een gebouw der menschelijke zedenleer, waarbij hij volstrekt geen gebruik maakt noch van het godsbegrip, noch van eenig ander mystisch of godsdienstig element. Het zijn zuiver rationeele bestanddeelen, die hem te stade komen in de afleiding van de zedelijke beginselen, door hem achtereenvolgens beschreven in de reeks kapittels Morale de l'homme, des législateurs, des États, du citoyen, du philosophe (hoofdstukken VIII tot XII.) In geen historisch overzicht van dezen aard, mag de naam van d'Alembert onvermeld blijven, zonder eene ondankbaarheid te begaan. Komen wij nu tot de afdeelingen, behelzende: de eerste, catechismussen en handboekjes ten dienste der schooljeugd; de tweede, de leerboeken ten dienste der volwassenen; de derde, de wijsgeerige en wetenschappelijke werken over ethica; de vierde en laatste de hulp- of bijvakken: zielleer, philosophie der geschiedenis en opvoedkunde. Al de vermelde boeken getuigen van eene uitmuntende keus, terwijl de bijgaande aanteekeningen den geest der schijvers getrouw afspiegelen. De voornaamste Belgische schrijvers, die daarbij in aanmerking komen, zijn: G. Tiberghien, Ch. Le Hardy de Beaulieu, | |
[pagina 380]
| |
do Potter, Ch. Potvin, J.C. Houzeau en Delboeuf. In hunne keus gaan de opstellers overigens volstrekt niet uitsluitend te werk. Naast den Heer Tiberghien, discipel van Krause, vinden wij Dr. Clavel, volgeling van Comte en Littré, den Heer Ch. Renouvier, leerling van Kant, enz. Zekerlijk een blijk van breedheid der opvatting en onpartijdigheid in het vervullen der voorgestelde taak. Aangezien de uitgevers zelven in hunne inleiding den bescheidenen wensch uitdrukken, dat aandachtige lezers hen zouden behulpzaam wezen in de verdere vollediging der lijst, door de aanwijzing van opgemerkte leemten, zoo wil ik ook eenige bedenkingen in 't midden brengen, ten bewijze mijner levendige belangstelling in deze ernstige en nuttige onderneming. Het is verwonderlijk, dat wij in deze lijst de beide brochuren van onzen landgenoot Emile Leclercq niet opgenomen vinden: La morale et son enseignement, Brussel, Office de publicité, 1878, en Essai sur la morale au point de vue de l'enseignement primaire, bij denzelfden uitgever, 1879. In de 4e afdeeling, hoofdstuk II, mis ik ongaarne Principes d'éducation positive par le docteur Eugène Bourdet, édition entièrement refondue avec préface du professeur Ch. Robin. Parijs, Germer Baillière, 1877, - in de 3e afdeeling ontbreken ten onrechte benevens Spencer's onlangs verschenene Introduction à la morale (zelfde uitgever als het voorgaande) de beide in 't Fransch vertaalde werken van Schopenhauer, Le libre arbitre en Le fondement de la morale, beide naar zijue Zwei Grundprobleme der Ethik en beide ook deel uitmakende van de Bibliothèque philosophique contemporaine, Parijs, Germer Baillière, 1877 en 1879. (Dat dit geene oorspronkelijke | |
[pagina 381]
| |
Fransche werken zijn, is geen bezwaar. Immers vertalingen naar Stuart Mill, Alex. Bain, Herbert Spencer, John Lubock, Draper, Max Muller, komen mede in den Catalogue raisonné voor.) Wellicht mocht, benevens den Cours de droit naturel van Th. Jouffroy (nr 33) vermeld worden de Cours de droit naturel ou de philosophie du droit fait d'après l'état actuel de cette science en Allemagne, door H. Ahrens, Parijs, Brockhaus en Avenarius, 1838, waarin een kort doch zaakrijk kapittel voorkomt Du droit public concernant la moralité sociale, ou des rapports de l'État avec les moeurs et les institutions morales, dat niet onbelangrijk is, met het oog op het bedoelde vraagstuk.Ga naar voetnoot(1) Men begrijpt allicht, dat de opstellers, die thans reeds een zestigtal nummers in hunne lijst tellen, zich hebben moeten beperken. Hun doel is vooral geweest de aandacht te vestigen op boeken, die nog in den handel verkrijgbaar zijn en dus diensten kunnen bewijzen aan het publiek. Mochten zij er later toe besluiten om deze lijst verder uit te breiden en eenige jaren meer achteruit te gaan, dan zouden zij nog menige belangwekkende uitgave aan de vergetelheid der openbare en bijzondere boekerijen kunnen onttrekken.Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 382]
| |
Heeren uitgevers gelieven tevens in bedenking te nemen, of het niet dienstig zou zijn, bij het boekje eene vijfde afdeeling te voegen, behelzende, benevens de leer-boeken van de vier andere hoofdstukken, eene lijst van strijdschriften, werken van polemischen aard, als daar zijn: Dom Jacobus, L'Église et la morale; Maurice van Esvir, La morale catholique, en zoo menig ander geschrift, waarin de godsdienstige zedenleer wordt onderworpen aan de philosophische en historische critiek. In elk geval, wij moeten de Libre Pensée van Brussel dankbaar zijn voor hetgeen zij geleverd heeft. Wat aan haar werk mocht ontbreken, kan zij later aanvullen. Als zij dan tevens besluiten kon, hare uitgave te voorzien van eene naamlijst der vermelde schrijvers, naar letterorde, en eenen bladwijzer, zoo zou de bruikbaarheid van het boekje daardoor zeer bevorderd worden. Ten slotte zij hier de wensch uitgedrukt, dat eene bibliographie van hetzelfde vak voor de Nederlandsche taal moge in 't licht gegeven worden. Daarmede zou men eenen grooten dienst bewijzen, niet alleen aan beoefenaars der wijsbegeerte en aan de boekverzamelaars, maar vooral aan het volksonderwijs en het leergierige publiek in Vlaamsch België. Arthur Cornette. |
|