| |
| |
| |
Staatkundig overzicht.
Onze kiezingen van den 11den juni 1878.
De kiezingen van den 11den Juni 1878 zullen lang in het geheugen blijven van al wie in de toekomst van het vaderland belang stelt.
Voor de eerste maal werd het kiezerskorps geroepen - ten minste op eene breede schaal, die toeliet invloed te oefenen op den gang der politiek van België - om de nieuwe kieswet te beproeven, welke in de oogen van hare opstellers ten doel had de vrijheid van den kiezer te verzekeren.
De uitslag, wij mogen het zeggen, was beslissend; iedereen had de overtuiging, dat zijne stemming vrij was, dat niemand kon weten, op welke wijze en voor welke partij de kiezer zijne stem had gegeven. De namen der liberale candidaten kwamen zegepralend uit de stembus. In Gent, het brandpunt van den strijd, verwierven zij eene grootere meerderheid dan welke ooit door beide partijen in de vorige kiezingen voor de Kamers aldaar werd verkregen. In Brugge zegepraalde ook de liberale candidaat, en in de Scheldestad zag men eindelijk het zoolang vruchteloos aangevallen ‘Huis van Antwerpen’ ineenstorten. De drie zustersteden, zooals
| |
| |
men het sinds dikwijls herhaalde, hadden den vijand verpletterd en 't vaderland gered.
Welke zijn de oorzaken van den val van het ministerie Malou? De katholieke meerderheid berustte op dwang en bedrog. De uitslag der eerste vrije kiezing heeft het bewezen: slechts door zedelijken en stoffelijken dwang uit te oefenen, vooral op de buitenkiezers, kon zij de kiezingen tot eenen voor haar voordeeligen uitslag leiden. De katholieke partij steunt vooral op de priesters en de grondeigenaars. Dezen dwongen hunne pachters onder bedreiging van ze weg te zenden het briefje in de bus te steken, dat hun door den pastoor werd overhandigd, en de geestelijkheid gebruikte al de macht van eenen ontheiligden godsdienst, bedreigde den ongelukkigen geloovige met al de straffen, waarover zij beweert te beschikken, om hem de noodige onderwerping af te dwingen. Eens dat die dubbele macht, zoo niet vernietigd, ten minste gefnuikt was, moest de reus vallen, en, voor lange jaren, hopen wij, zal de clericale partij in de oppositie blijven. Wij zeggen niet: zij werd tot volkomene onmacht gebracht; want de vijand is sterk: het net is op zekere plaatsen verscheurd; maar de spin heeft men nog niet getroffen. Zij zit in Rome en ze daar weg te krijgen is boven onze macht.
Die waarheid had men in 1870 vergeten. Een lang bezit van het bewind had doen gelooven, dat de vijand voor altijd was verpletterd. De Liberalen voelden bijna de noodzakelijkheid niet meer om het clericalisme te bestrijden. De Heer Bara zelf, ‘de wolf met den muil vol bloed’ zooals de Clericalen zegden, bewees in volle Kamer, dat de geestelijkheid in het ministerie geenen tegenstrever ontmoette. De Clericalen aan het bewind, na het mislukte ministerie d'Anethan en Jacobs, tracht- | |
| |
ten op hunne beurt dezelfde politiek te volgen. Er was, zegden zij, niets veranderd dan de naam: De Heer Malou deed de zaken van het land zoowel als de Heer Frère, en de spoorwegen deden hunnen dagelijkschen dienst zoogoed ten tijde van den Heer Beernaert als onder de Heeren van der Stichelen en Jamar. Maar de etiquette was valsch: terwijl de Heeren Malou en Beernaert bestuurden, vulde de Heer de Lantsheere de rechtbanken met zijne handlangers, de Heer Delcour leverde het onderwijs aan de Clericalen en gaf dezen de hooge hand in het bestuur en het onderwijs, en zelfs de onbeduidende Heer d' Aspremont vond het middel om het ministerie van buitenlandsche zaken met Clericalen te vergeven. Aldus meenden zij het land rijp te maken voor de zegepraal hunner onzinnigste theorieën. En toch was de Heer Malou vol vertrouwen. Zulke quaesties brengen inderdaad de gemoederen niet in beweging. Het land zal geen vuur vatten om te weten, wie hier of daar griffier zal benoemd worden, of wie ergens veldwachter zal zijn. Zoo meenden zij het kiezerskorps door den schijn van eene verzoenende politiek te bedriegen, terwijl hunne handlangers de meerderheid van het kiezerskorps zelf door eene fabricatie - zooals men hier zegt - van valsche kiezers tot het gewenschte doel trachtten te brengen.
Maar de Heer Malou had gerekend zonder den waard. Zijn ergste vijand, ‘de ultramontaausche sekte,’ had hij onvoorzichtig in zijnen boezem gekoesterd, en de slang liet reeds haar geschuifel hooren. De Ultramontanen waren ontevreden. De plaatsen bekleeden was wel; maar het was niet genoeg. De priester moest meester zijn overal; de maatschappij moest rusten op christelijke grondslagen, en Rome moest in België bevelen geven.
| |
| |
De Heer Malou moest weg: ‘wij willen beter!’ riep de Bien Public. Had de Heer Malou de bisschoppen over hunne houding tegenover Duitschland niet durven laken? Had hij hun de schande niet laten toebrengen van eene algemeene stemming der Kamer, waardoor de clericaalste leden zelven hun leedwezen uitdrukten over de bisschoppelijke handelingen? Had de Heer Malou de onbeschaamdheid niet te zeggen, zoo niet te gelooven, dat onze grondwet met hare verderfelijke, door den Paus gevloekte vrijheden, ons meer dan veertig jaren rust gegeven had, alsof er eene andere vrijheid mocht bestaan dan de vrijheid der Kerk en eene andere grondwet dan die de oppermacht in handen levert van den Paus! De Heer Malou moest weg! Hij had wel de verlichtende omstandigheden te pleiten: ‘Wij hebben geleefd,’ zegde hij te Sint-Niklaas, en daardoor hebben wij anderen belet kwaad te doen.' Niets hielp: het vonnis was uitgesproken; doch de Liberalen gelastten zich met de uitvoering er van.
De ultramontaansche sekte had gehandeld gelijk een enfant terrible, en zoo maar ineens al de plannen van de partij aan den vijand blootgelegd. De schrijver van een vlugschrift, dat onder den titel van Catholique et Politique veel gerucht maakte, en waarin men zoo niet de hand, dan toch den invloed van den bisschop van Brugge terugvindt, had de voorzichtigheid niet van den Heer Malou, en ontsluierde de grondslagen, waarop de Belgische maatschappij moest heringericht worden. De afschaffing van alle toelage aan het officieel onderwijs kenmerkt ten overvloede dat programma.
Tegenover dit schouwspel voelden de Liberalen meer dan ooit de noodzakelijkheid om zich rondom één vaan- | |
| |
del te scharen, en niet volkomen eendracht gingen zij ten strijde.
De kiezingen van 1876 onder het oud kiesstelsel gebeurd, hadden nogmaals bewezen, dat dit stelsel den kiezer niet toeliet zijnen vrijen wil te doen kennen. De Liberalen begonnen eenen kruistocht tegen die kieswet, en vroegen de invoering van een stelsel, dat waarborgen van onafhankelijkheid zou geven. Zij deden uitschijnen, hoe een volk, gewoon aan de vrijheid, noodzakelijk de toevlucht moet nemen tot revolutionnaire middelen, indien de wettelijke middelen aan hetzelve niet meer toelaten zijnen wil te openbaren.
De Heer Malou moest bekennen, dat het oude stelsel eenen valschen uitslag gaf, en hij beloofde eene nieuwe kieswet. Na zich lang bij de ooren te hebben laten trekken, en onder den invloed van de liberale partij, misschien ook wel onder eenen hoogeren invloed, eindigden de Clericalen met eene wet te stemmen, die gedeeltelijk voldoening gaf aan de liberale eischen.
In het weren van deze grief vroegen de Liberalen geen voorrecht. De Clericalen gaven hun niets; tot eer van de Liberalen mag het gezegd worden: zij rekenden op de vrijheid, en zij verwijderden allen dwang. Zij volbrachten eene onpartijdige taak, waardoor zij later eene schoone plaats in de staatkundige geschiedenis van België zullen bekleeden.
De eendracht der Liberalen tegenover de tweedracht in de katholieke partij, verdeeld in Conservatieven en Ultramontanen, de vrijheid teruggegeven aan den kiezer - dit zijn de hoofdoorzaken geweest van de liberale zegepraal van den 11den Juni.
De eendracht der liberale partij berust op de overtuiging, door alle de onderdeden van de partij gedeeld,
| |
| |
dat, in de mate van de mogelijkheid, voldoening aan hunne billijke eischen zal gegeven worden.
Doch eendracht is geene alles opslorpende eenheid: die hersenschim van het menschdom werd in de liberale partij niet verkregen. Het zal de eeuwige macht der liberale partij zijn, dat zij verschillende krachten in zich vereenigt, ze niet ineensmelt, waarbij elkeen zijne beste bestanddeelen zou opofferen, maar ze samen doet werken tot het bekomen van den gewenschten uitslag. De eendracht, de federatie van de liberale denkwijze, verwierf hetgeen de droom der eenheid gedurende de eerste jaren na de nederlaag der Liberalen had verijdeld. Geen programma, uitsluitende bepalingen bevattende, de vooruitstrevenden van de gematigden, de liberale Walen van de liberale Vlamingen scheidende, werd op het vaandel geschreven; maar de overtuiging bezielde alle hoofden, dat de geavanceerden mindere eischen stelden en de doctrinairen meer genegen waren om toe te geven, dat de partij eenen stap vooruit had gedaan, dat iedereen begrepen had, dat de tijd van spreken voorbij en de tijd van handelen was gekomen.
Het eerste bewijs van die eendracht vinden wij in de samenstelling van het ministerie. De Heer Frère Orban bracht aan 't bewind den Heer van Humbeeck gekend als eenen der leiders van de vooruitstrevende fractie der Kamer. In Frankrijk zou men dat ministerie heeten een ministère de gauche, tegenover den centre gauche, vertegenwoordigd door de Doctrinairen.
Het tweede bewijs berust in het stichten en het toekennen aan den Heer van Humbeeck van een nieuw ministerie, het ministerie van openbaar onderwijs.
De nieuwe inrichting werd in de eerste dagen reeds
| |
| |
door de Clericalen, die soms het juiste woord weten te vinden, bestempeld met den naam van strijdministerie. Op dat gebied zal inderdaad de strijd zijn: daar zal wellicht voor lange jaren slag worden geleverd.
Tot een zeker punt kan men het beklagen, dat het onderwijs boven de betwistingen der partijen niet staat. Het doet ons pijn te zien, dat eene groote partij zich vijandig toont tegenover eene volkszaak bij uitstekendheid, waarop stellig geheel de moderne maatschappij berust. Maar van eenen anderen kant is er geene zaak, waarin de slenter zoo machtig is, waar zoo gemakkelijk de gebreken inkankeren en het zoo moeielijk is ze uit te roeien. En de clericale partij zal, door hare werking op dit terrein te brengen, ten minste dit goede veroorzaken, dat hare mededinging den Staat en de Gemeente tot gedurige waakzaamheid, tot onophoudenden arbeid zal dwingen. De clericale strijd zal het ministerie en de meerderheid altijd op de been houden; waar deze eene kleine opening zullen onopgemerkt laten, zal het clericalisme dadelijk zijn breekijzer, zijnen kloofbeitel aanwenden onder den vorm van eene zoogezegde vrije school. Wij moeten het ons niet ontveinzen: hier vooral is de grootste eendracht der Liberalen noodig. De vereenigde krachten van al de vrienden des vooruitgangs zullen nauwelijks voldoende wezen om deze positie te verdedigen.
Op dit gebied is er toch zooveel te doen! Als voorbeeld neme men slechts het normaalonder wijs.
De Staat bezit op dit oogenblik drie - gij leest wel drie - normaalscholen voor onderwijzers. Daarbij bestaan er nog 5 normale sectiën, gevoegd bij de middelbare scholen van Brugge, Gent, Couvin, Hoei en Virton, en 8 bijzondere normaalscholen, door den Staat aangenomen en aan een zeker toezicht van de
| |
| |
Regeering onderworpen. De drie normaalscholen van den Staat en zeven der bijzondere normaalscholen worden bestuurd door priesters, zoodat op 16 normaalscholen voor leerlingen-onderwijzers 10 rechtstreeks in de handen zijn van de priesters, anders gezegd van de ultramontaansche partij.
Voor leerlingen-onderwijzeressen bestaat er ééne enkele Rijksnormaalschool en 22 bijzondere aangenomen scholen. Van die 22 worden 7 door kloosterlingen, 4 door priesters en 11 door wereldlijken bestuurd. En in de scholen voor onderwijzers en onderwijzeressen heeft een priester als leeraar van den godsdienst toegang.
Deze kleine opsomming toont genoeg, welke geest van onderwerping aan de clericale eischen het hoogere bestuur tot hiertoe bezield heeft. Die Heeren Clericalen hadden waarlijk niet te klagen over het hun toegekende aandeel, en toch waren zij niet tevreden. De liberale gedachten konden nog door de rotsen doorzijgen, en men wilde er hunnen vrijen doorgang beletten.
De eerste taak van den Minister moet dus zijn de zuivering en de herinrichting van het normaalonderwijs. Waartoe zou het dienen overal scholen te openen, indien men geene bekwame onderwijzers had om er werkzaam te zijn? Het woord is zeer waar, dat zegt: de onderwijzer maakt de waarde der school.
De twee normaalscholen van den Staat, waarvan de vorming bevolen werd door de wet van 1866, en die nog niet bestaan, moeten onmiddellijk worden gesticht. Het is dringend daar eene krachtige hand aan te slaan. Voorts moet iedere provincie ten minste hare normaalschool voor onderwijzers en hare normaalschool voor onderwijzeressen bezitten.
Aan het hoofd van al die scholen moeten kundige mannen worden geplaatst, leeken, die hunne zending
| |
| |
begrijpen, vrouwen in het onderwijs geoefend en met eene vurige liefde voor haar vak bezield.
Beurzen moeten worden gegeven om de ouders aan te moedigen het vak van onderwijzer voor hunne kinderen te kiezen, terwijl de stoffelijke toestand der onderwijzers door eene milde ondersteuning van den Staat overal moet verbeterd en verzekerd worden.
Wij achten het nutteloos in verdere bijzonderheden te treden: iedereen, Doctrinair, Vlaming en Progressist in de liberale partij, heeft heden de overtuiging, dat de vijand in deze richting dient te worden aangevallen. Maar dat alles zal geld kosten, veel geld; want geld is onontbeerlijk als men oorlog wil voeren. Het is de plicht der Kamers den Minister te ondersteunen door het stemmen van de noodige middelen voor dit vaderlandsch werk; de kiezers moeten zich de noodige opofferingen getroosten; en de Minister van financien hoeft die opofferingen zoo gering en tevens zoo vruchtbaar mogelijk te maken.
Onder dit opzicht moeten de Liberalen geene tegenkantingen bij de bevolking vreezen. De Clericalen sedert eenigen tijd deze schijnbaar zwakke zijde bespeurende, hebben de openbare scholen bestreden onder voorwendsel van bezuiniging: de scholen, beweerden zij, kosten schatten aan de belastingschuldigen, terwijl hunne scholen hun geenen centiem vragen! Het zal de eer, en nu ook de macht zijn der Liberalen, dat zij zulke uitgaven populair hebben gemaakt; hunne vijanden zelven erkenden die waarheid, en trachtten een deel van die populariteit op zich te trekken, wanneer zij, daags vóór de kiezingen van 1874, eene leening stemden van 20 millioen voor het oprichten van nieuwe scholen, en in Mei laastleden, wederom eenige dagen vóór de kiezingen, eene nieuwe som van 6 millioen voor hetzelfde doel vroegen.
| |
| |
Voor zulke uitgaven zal de meerderheid der belastingschuldigen nooit terugdeinzen, en eene hiervoor aangegane leening zou stellig onmiddellijk worden gedekt.
In die baan dus moet het liberaal ministerie treden, en is het zeker door alle menschen met gezond verstand gevolgd te worden. Het onderwijs heeft inderdaad dit groote voordeel, dat het, op zich zelf genomen, onpartijdig is: welke partijdigheid toch kan er bestaan in het leeren lezen en schrijven? De wetenschap staat buiten den godsdienst, en de onderwijzer, wanneer hij zich bepaalt bij het leeren van de zuivere wetenschap, kan geene inbreuk op het gebied der theologie maken.
Maar de Liberalen rekenen er op, dat de oogen, die eens voor de waarheid geopend zijn, deze van de logen zullen weten te onderscheiden; zij zijn de voorstanders van de vrijheid; maar zij willen eene vrijheid verlicht door de wetenschap, de ware vrijheid en geen wapen, waarmede hij die er onwetend gebruik van maakt, zich zelven het eerst kwetst of aan boeien legt. Op dit terrein zijn zij onoverwinbaar.
Welnu, dat de Liberalen krachtig de hand aan het werk slaan, dat zij de wetten over 't onderwijs grondig nazien, en er, als het past, het snoeimes in brengen! Zij mogen er van overtuigd zijn: zij zullen de eendracht in de rangen van hunne partij behouden: geen lid zal weigeren ze te volgen. Zij zullen een duurzaam werk hebben verricht, dat van aard is om lange jaren te leven, en dan zullen wij nog eens met fierheid de woorden mogen herhalen, waarmede wij dit artikel begonnen; de kiezingen van den 11den Juni 1878 zullen lang in het geheugen blijven van al wie in de toekomst van het vaderland belang stelt.
25 Juli 1878.
F.E.
|
|