Nederlandsch Museum. Jaargang 5(1878)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 126] [p. 126] Daar op den stroom drijft eene bloeme. Daar op den stroom drijft eene bloeme, Een bloeme met verslenste kleur, Haar bloei was uit, zij is gevallen, Met hare kleur verstierf haar geur. Volschoone dochter van den zomer, Zoetsmachtend beeld van zwier en pracht, Gij blonkt ginds op het wieglend loover Als een turkoois op fijn smaragd. En om den stam, waarop gij tierdet, Daar walmde balsemgeur, zoo zacht Als adem uit de Morgenlanden Op feeënvlerken aangebracht. Nog zie ik u, daar van de twijgen U spieglend in den diepen vloed, Genietend van het vluchtig leven, Gelijk 't de brooze schoonheid doet. En nu, en nu, onttroonde sohoone, Eens waard den boezem eener bruid Te smukken, nu wordt ge onbarmhartig Steeds verder door den stroom gekruid. [pagina 127] [p. 127] Nu drijft gij heen ten verren oever, En, rottend tusschen 't ritslend riet, Rust gij weldra op 't drabbig bedde - In 't slijk gaat gij tot slijk te niet. Zoo, op den stroom des tijds gedreven, Zoo praalt en daalt en valt de mensch, Een kuil, ten voete eens wilgs gegraven, Wacht immers hem aan 's levens grens. October 1878. W. Rogghé. Vorige Volgende