Nederlandsch Museum. Jaargang 3
(1876)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
[Deel I]De deelneming der katholieken aan de pacificatie van Gent.Het is een bekend feit, dat de Pacificatie of Tractaet van den Peys, te Gent gesloten op 8n November 1576, door de afgevaardigden der Staten van Brabant, Vlaanderen, Artois, Henegouwen, Valencijn, Rijsel, Douai, Orchies, Namen, Doornijk, Utrecht en Mechelen, ter eene zij de, en door den Prins van Oranje, de Staten van Holland en Zeeland, ‘ende haere gheassocieerden’ ter andere zijde, niet alleen werd bijgestemd door de Hervormden, die verkleefd waren aan de leer der gewetensvrijheid, maar ook door talrijke Roomsch-katholieken en wel namelijk door de Roomsche geestelijkheid. Beneden het handteeken van Marnix van Sint-Aldegonde prijken op het charter de handteekens van Jan van der Linden, abt van Sinte-Geertrui te Leuven, Gislein Timmerman, abt van Sint-Pieter te Gent en Mattheus, abt van Sint-Ghislein in Henegouwen. Het is mede algemeen bekend, dat het grootste getal der leden van de Roomsche geestelijkheid en de doctoren in godgeleerdheid en in de rechtswetenschappen der Leuvensche Hoogeschool, zoowel als de Staatsraad, aan de | |
[pagina 2]
| |
Pacificatie hunne volkomene goedkeuring gaven, en dat het zelfs aan hunne verklaringen te danken is geweest, dat de Staten haar ook door den mistrouwenden Don Juan van Oostenrijk konden doen aannemen. Toen twee maanden later de Pacificatie door de Unie van Brussel werd bekrachtigd, zag men wederom onder de onderteekenaars van deze laatste den voormelden Jan van der Linden, abt van Sinte-Geertrui, vele prelaten en drie bisschoppen: Mattheus, bisschop van 's-Hertogenbosch, Rithovius, bisschop van Ieperen en Remigius Driutius, bisschop van Brugge. Het zij hier terloops aangemerkt, dat de Unie niet in den grond, maar in den vorm verschilde van de Pacificatie, namelijk hierdoor dat zij, alhoewel deze laatste bekrachtigende, tevens uitdrukkelijk beschikte, dat zij gesloten werd ‘ter instandhouding van ons heilig geloof en den katholieken en apostolieken Roomschen godsdienst’. Gelijk wij nog verder zullen zien, was het eveneens de bedoeling der onderteekenaars van de Pacificatie geweest, den Roomschen godsdienst te handhaven, mits ook, gelijk het bij de Unie gebeurde, vrijheid te laten aan de hervormde sekten, en zoo bij iemand daaromtrent eenige twijfel mocht bestaan, hij zou moeten verdwijnen bij het doorbladeren der oorkonden van de onderhandelingen, die de Pacificatie zijn voorafgegaanGa naar voetnoot1. Ook verschilt de Unie slechts hierin van het Gentsche Vredeverbond, dat gene uitdrukkelijk bedong wat deze stilzwijgend beschikte. Om nu naar behooren het belang te begrijpen van de goedkeuring door de Roomsch-katholieken aan de Pacificatie gegeven, zal het nuttig zijn te onderzoeken, wat deze | |
[pagina 3]
| |
aangaande de uitoefening van den Roomschen en van den hervormden eeredienst bepaalt. De vraag wordt ten beste en ten klaarste door J. Lothrop MotleyGa naar voetnoot1 in de volgende termen beantwoord: ‘Dit verbond was vanwege den Prins van Oranje een meesterstuk van diplomatie; want het verschafte tot heil en redding van den hervormden godsdienst het doelmatigste middel, dat in de toenmalige omstandigheden kon verwacht worden. Wanneer men de omkeering inziet, welke gedurende de laatste jaren de Nederlandsche zaken in de vijftien provinciën hadden ondergaan, was het reeds veel, dat deze er in toestemden met hare kettersche zusters eenig verbond te sluiten. Maar veel meer was het, dat de Pacificatie den nieuwen godsdienst zou erkennen als het gevestigde geloof in Holland en Zeeland, terwijl terzelfdertijd overal de schandelijke edicten van Karel V uitdrukkelijk werden afgeschaft. In de vijftien katholieke provinciën zou geen enkele bijzondere hervormde eeredienst verboden blijven, en het was natuurlijk te verwachten, dat mettertijd en dank aan de terugkomst der verbannen godsdienstige ijveraars, de hervorming weldra vastere wortels in het land zou schieten. Intusschen was de nieuwe godsdienst openbaar gevestigd in twee provinciën, en heimelijk in de vijftien andere geduld, de Inquisitie was voor immer afgeschaft, en alle krachten der natie vereenigden zich tot hetzelfde doel: de verdrijving der vreemde soldaten van den vaderlandschen bodem.’ Is die voorstelling juist? Raadplegen wij den tekst zelven van het verdrag. In afwachting dat eene algemeene Statenvergadering zou beroepen worden, die alle maatregelen zou nemen in | |
[pagina 4]
| |
't belang der openbare rust, ‘sullen alle placcaten hier voortijts ghemaeckt ende ghepubliceert opt stuck van de heresiën, mitsgaders die Criminele Ordonnantie by den Hertoghe van Alva ghemaeckt, ende 't gevolgh ende executie van dien, ghesuspendeert worden’ (Art. 5). Alle gevangenen ‘ter saecke van den voorleden troublen worden zonder rantsoen vrijgelaten (art. 9), en alle veroordeelden terug in het bezit hunner verbeurd verklaarde goederen gesteld (art. 10); hunne veroordeelingen worden als nietig en niet geschied aangezien, en van de openbare registers geschrabd (id); ‘Alle Prelaten ende alle andere Gheestelijcke persoonen, wiens abdijen, stiften, fondatiën, ende residentiën buyten Hollandt ende Zeelandt gheleghen, ende nochtans binnen de selve Landen ghegoet zijn, sullen wederomme comen inden eyghendom ende int gebruyck vande selve haere goederen als vooren, ten opsiene vanden Waerlijcken.’ (Art. 20.) Aan de te beroepen Algemeene Staten werd overgelaten definitieve schikkingen te nemen, die deze voorloopige schikkingen zouden vervangen. Nopens de beslissingen door de Algemeene Staten te nemen, werd overigens niets voorop bedongen. Merken wij alleenlijk op, dat art. 3 bepaalt, dat de Staten zullen beroepen worden ‘omme te stellen ordene inde saecken van den Lande int generael ende particulier, soo wel aengaende 't feydt ende exercitie vande Religie in Hollandt, Zeelandt, Bommel ende gheassocieerde plaetsen, restitutie van sterckten, artilleryen, schepen ende andere saecken den Coninck toebehoorende, gheduerende de voorsz. troublen by die van Hollandt ende Zeelandt ghenomen, als andersins, soo ten dienste van Zyne Maj. Welvaert ende Unie van de Lande men sal bevinden te behooren.’ | |
[pagina 5]
| |
Het moest voor de afgevaardigden der katholieke gewesten eene harde toegeving zijn, te dulden, dat een kettersche godsdienst zelfs voorloopig de officieele in twee zuster-provinciën zou blijven; ook wordt daaromtrent stiptelijk beschikt, dat de nu slechts gedulde toestand door de toekomstige Algemeene Staten zou worden geregeld. Voor de zuidelijke provinciën, waar de katholieke godsdienst heerschende bleef, scheen eene dergelijke beschikking gansch overbodig. Enkel werd door art. 4 bedongen, dat het, tot beslissing der Staten, ‘niet geoorloft ofte toeghelaten sal zijn yet te attenteren, buiten die voorsz. Landen van Hollandt, Zeelandt, ende gheassocieerde plaetsen, teghens de ghemeene ruste ende vrede, sonderlinge teghens die Catholijcke Roomsche Religie ende exercitie van dien, noch yemant ter cause van dien te injuriëren, irriteren, met woorden ofte met wercken, noch met gelijcke acten te schandeliseren, op pene van ghestraft te worden als perturbateurs van de ghemeene ruste, andere ten exemple.’ Zeker werd alzoo in de zuidelijke gewesten, waar het Calvinisme er nog niet in gelukt was de overhand te behalen, de Roomsch-katholieke godsdienst gehandhaafd; maar ook werd bedongen, dat alle plakkaten tegen de Hervormden opgeschorst zouden worden, zoodat, tot er anders over beschikt wierd, de ketters volle vrijheid in de uitoefening van hunnen eeredienst zouden genieten. De Pacificatie behelsde wel niet eene uitdrukkelijke afkondiging van het beginsel der godsdienstvrijheid; maar dit beginsel lag haar ontegensprekelijk ten gronde. Een door en door bekend katholiek schrijver, Dr. Nuyens, bekent het openlijk. Hij getuigt, dat door de bevrediging van Gent ‘stilzwijgend de godsdienstvrijheid | |
[pagina 6]
| |
werd ingevoerd’ en 't is zelfs, volgens hem, gedeeltelijk om die reden, dat Don Juan van Oostenrijk er afkeerig van wasGa naar voetnoot1. Het moet dan ook wel eenige verwondering baren, dat diezelfde Roomsche geestelijken, die met zooveel ijver en liefde de rol van beulen hadden aanvaard, om de bloedige edicten van Karel V en Filips II uit te voeren; die, bijna van den beginne der vervolgingen af, aan de tot zachtmoedigheid geneigde Landvoogdes toeriepen, dat hij doolde ‘die dacht door slappigheit oft verandering van straffe yet op de ketters te winnen. Maar de heirwegh, om die te loozen, was, met de borst daarop te vallen’Ga naar voetnoot2; die later zich met zulke schandelijke luidruchtigheid, met feestelijkheden en Te Deums verheugden over den moord van Oranje, - dat diezelfde geestelijken zoo gereedelijk hunne toestemming gaven tot een verbond met Geuzen gesloten, en dat stilzwijgend de godsdienstvrijheid invoerde! De latere Katholieken hebben nooit hunne goedkeuring aan die anomalie gehecht. En dat zien wij vooral in de taal der hedendaagsche katholieke drukpers, die het aan het gemeentebestuur van Gent euvel duidt, dat het besloten heeft in den loop van dit jaar op plechtige wijze het drieëeuwfeest der Pacificatie te vieren. Die plechtigheid noemen ze een geuzenfeest en eene ‘uitdaging voor de katholieke bevolking van België’. Reeds een tijdgenoot, de Jezuïet Strada, legde den geestelijken, die het tractaat waren bijgetreden, ten laste, dat zij gehandeld hadden met meer ijver dan wijsheidGa naar voetnoot3; hij scheen de mogelijkheid niet te kunnen verstaan van een verbond gesloten tusschen ketters en Roomschen, | |
[pagina 7]
| |
‘die kort te vooren zich nog tot den dood verachtten, en om zoo te zeggen nog met het versche bloed besproeid warenGa naar voetnoot1.’ Meer dan een schrijver heeft op het feit gewezen, dat de Prins van Oranje in onze gewesten onder de geestelijkheid zoowel als onder den adel talrijke aanhangers had gevonden, welke hij door veinzerijen wist te verleiden. ‘Zoo groot’ schreef Tassis, ‘was aller, vooral der geestelijken blindheid, dat zij volstrekt niet inzagen, hoe zij zich, als schapen aan eenen wolf, aan dien openbaren ketter en verdelger van het Roomsche geloof overgaven’Ga naar voetnoot2. Wat er ook van dit feit moge wezen, waarvan door niemand eene voldoende verklaring werd gegeven, zeker schijnt het althans, dat de voornaamste en talrijkste der onderteekenaars van het Gentsche vredestractaat en van de Unie van Brussel verreweg niet onder de vrienden van Oranje mogen gerekend worden. Herinneren wij enkel, dat in hetzelfde jaar der Pacificatie, in 1576, Gislein Timmerman, abt van Sint-Pieter te Gent, van Oranje en zijne soldaten sprekende, tot Taffin had gezegd, dat men ‘de vogeltjes thans in den knip had, en den grooten vogel nu ook weldra hoopte te krijgenGa naar voetnoot3.’ In latere jaren vond een ander geestelijk, De FoereGa naar voetnoot4, geen ander middel om uit de verlegenheid te geraken, waarin hem de handelwijze zijner voorgangers in den Heere plaatste, dan, tegen de uitdrukkelijkste teksten en tegen alle waarheid in, te houden staan, dat de | |
[pagina 8]
| |
Pacificatie in alle verbondene staten, buiten Holland, Zeeland en Bommel, de uitsluitende uitoefening van den Roomschen godsdienst als wet heeft gesteld. ‘Le 4e article - zegt hij - établit très-formellement le maintien de l'exercice exclusif de la religion catholique dans toutes les provinces des Pays-Bas où elle était professée, et la proscription formelle de la religion protestante dans les dites provinces.’ En hij beroept zich op de getuigenis van Kardinaal Bentivoglio, die inderdaad, maar zeer verkeerd, het verdrag in denzelfden zin had uitgelegd. Wat te zeggen van zulke schaamtelooze tekstverminking, waarbij men aan eene historische oorkonde, die iedereen op elk oogenblik kan nazien, juist het tegendeel doet zeggen van hetgeen zij inhoudt? Het belang van den godsdienst kan alleen zulke handelwijze wettigen! Dr. NuyensGa naar voetnoot1, meer oprecht op dit punt, getuigt evenwel, dat de katholieke geestelijkheid van 1576 ‘bijna zonder réserve’ de Pacificatie kon bijtreden. Daar er nu van harentwege geene voorbehoudingen werden gemaakt, schijnt het, dat wij in die woorden van onzen hedendaagschen geschiedschrijver mede eene vreesachtige afkeuring van het gedrag der niet anti-ketterschgezind genoeg gestemde prelaten moeten zien? Onderzoeken wij dus, wat eigenlijk de Katholieken van vóór drie eeuwen kan genoopt hebben de houding aan te nemen, die hunne geloofsgenooten hun heden zoeken te verwijten. De Pacificatie van Gent - haar naam reeds duidt het aan - is geweest een verbond van een zeker getal der | |
[pagina 9]
| |
Nederlandsche gewesten, ten doel hebbende de ‘bevrediging’ van het land, de herstelling van den vrede zoo in den grond gestoord door de edicten, de invoering der Inquisitie en de schandelijke baldadigheden der Spaansche krijgslieden. De halsstarrigheid van Filips II, de wreedheid zijner plakkaten en de onbarmhartigheid der rechters van den Bloedraad, die ze uitvoerden, de met het vrijmoedige Nederlandsche karakter zoo strijdige instelling der Inquisitie, de tiende penning en brandschattingen hadden zelfs voor de grootste meerderheid der katholieke burgers het Spaansche beheer tot iets ondraaglijks gemaakt. Geen rechtgeloovig katholiek, die niet onder zijne magen of vrienden eenen ‘ketter’ telde, welke het slachtoffer der geheimzinnige rechtbank was geworden of dreigde te worden. Geen weldenkend mensch, die, dank aan het openlijk aangemoedigde stelsel van algemeene verklikking, niet op elken stond te duchten, had, door eenen ongekende uit afgunst of uit eigenbelang bij de rechters te worden aangeklaagd. Men voege daarbij de aanstootelijke uitspattingen der Spaansche soldaten, die, altijd onregelmatig betaald en soms gedurende maanden achtereen door de Regeering hoegenaamd niet betaald, herhaaldelijk aan het muiten sloegen, tiendubbel den weerloozen burgers hunne achterstallige soldij deden vergoeden, en daarbij de goederen der geestelijken en der kerken zoo min spaarden als de goederen der wereldlijkenGa naar voetnoot1, - en | |
[pagina 10]
| |
men zal lichtelijk begrijpen, dat iedereen, zonder onderscheid van godsdienstig geloof, naar den vrede moest hunkerenGa naar voetnoot1. 't Is waar, een Katholiek van onze dagen, te kiezen hebbende tusschen het welzijn en de redding van zijn vaderland eenerzijds, en de kerkelijke bevelen en instellingen anderzijds, zou geen oogenblik aarzelen. Hij zou niet mogen weifelen, zonder het heil zijner ziel in gevaar te brengen; hij zou het vaderland moeten opofferen, krachtens het beginsel dat de bevelen van God boven die der menschen te stellen zijn. Maar in de zestiende eeuw redeneerde iedereen nog niet volgens die nieuwe leerstellingen. - Hoe dweepzuchtig zij in zaken van geloof ook waren, was het voor den geest der Katholieken nog niet duidelijk geworden, dat het vaderland beter te niet ging dan eene ketterij geduld. Nog had geen Gladstone de gelegenheid gehad om aan te toonen, dat de Vaticaansche decreten noodzakelijk van elken goeden Katholiek eenen slechten burger moeten maken. Zoo wonen wij, bij voorbeeld, in 1565 het heden nog verwondering wekkend schouwspel bij van eene vereeniging der voornaamste Spaansche kerkleeraren, gewone raadgevers van Filips II, en apostels der Inquisitie, welke, ingezien den bedenkelijken toestand der openbare zaken | |
[pagina 11]
| |
in de Nederlanden, den Vorst aanmanen om er de gewetensvrijheid te dulden. Strada, die, op dit punt, in zijne hoedanigheid van ijverigen dienaar der Kerk, niet verdient mistrouwd te worden, verhaalt uit den mond van een der leden dier vereeniging vernomen te hebben, dat de meerderheid van oordeel was, dat de Koning, zonder beleediging van God, aan de Nederlanders volkomene vrijheid van godsdienstoefening kon schenken, omdat zij, volgens de berichten uit die gewesten toegekomen, moesten denken, dat aldus in den armzaligen toestand dier gewesten zou verholpen worden, en grootere onheilen worden gespaardGa naar voetnoot1. Men kan niet juist zeggen dat, elf jaren later, in 1576, de Nederlandsche geestelijkheid met dezelfde gevoelens bezield was; maar van de algemeenheid der Roomschkatholieke bevolking is dit stellig waarheid. De geestelijkheid onderwierp zich aan de schikkingen der Pacificatie grootendeels uit vrees voor de Hervorming. Zij zag het Calvinisme in Holland en Zeeland zegepralen, zich verspreiden, en, niettegenstaande de bloedige beteugeling, die men er tegen opwierp, in Zuid-Nederland veld winnen; zij zag in Holland en Zeeland den Roomschen godsdienst uitgesloten en verbannen worden. Eene ernstige vrees ving haar aan, dat hetzelfde in onze gewesten gebeuren zou. Voor dit dreigend gevaar week zij terug, en liet zich overhalen - hoe groot ook voor haar de opoffering moet geweest zijn - om den Hervormden de vrije uitoefening van hunne eerediensten toe te staan, indien er maar vast bedongen werd, dat er van staatswege niets aan het aloude Roomsche geloof zou gewijzigd worden, dat dit geloof | |
[pagina 12]
| |
ongeschonden zou blijven, en gered uit de woedende, het ten allen kanten omringende elementen, die het dreigden te verdelgen. Om hun eigen geloof te redden, stemden de Roomsche geestelijken er in toe ook het geloof van andersdenkenden te dulden, en huldigden alzoo waarlijk het stelsel der gewetensvrijheid. Dat deze wezenlijk de gevoelens der geestelijkheid waren, staat duidelijk en in volle letters te lezen in de verklaringen, die, op verzoek der Staten, zoowel door de leden der geestelijkheid als door de faculteiten van Leuven werden afgelegd. Uitdrukkelijk bekennen de geestelijken, dat de vorderingen door de Hervorming gemaakt allengs den katholieken godsdienst met algeheele vernieling bedreigden, en dat, om die reden, de Pacificatie meer als nuttig dan als schadelijk voor dien godsdienst moet worden beschouwdGa naar voetnoot1. Niet even krachtig, maar even zoo uitdrukkelijk en in denzelfden zin spreken de godgeleerden van LeuvenGa naar voetnoot2. | |
[pagina 13]
| |
Zoo ook dacht Martinus Rithovius, bisschop van Ieperen, die over de Pacificatie van Gent eene memorie heeft geschreven, eerst in 1848 door Prof. De Ram in het licht gegevenGa naar voetnoot1. Er worden, zegt hij, in dit verdrag, zekere schikkingen aangetroffen, voor welke de Staten geene andere ontschuldiging hebben, dan dat zij nuttig waren, om in dien verwarden tijd grootere onheilen voor te komenGa naar voetnoot2. Er lag echter, volgens hem, in de redactie der Pacificatie een groot gevaar: zij drong niet genoegzaam aan op de ongeschonden handhaving van het Roomsche geloof; ook heeft zij - zoo getuigt Rithovius - aanleiding gegeven tot talrijke lasterlijke beschuldigingen tegen hare opstellers en onderteekenaars, als zouden zij met kettersche sympathieën besmet zijn. Hij verklaart, dat het in den wensch van vele rechtschapene lieden ligt, dat de geestelijken, de Staten, de onderteekenaars van alle hoedanigheid zich zouden zuiveren van die beschuldigingGa naar voetnoot3, en daarom zou het prijsbaar zijn, dat zij allen eene geloofsverklaring onderteekenden, die aan den Heiligen Vader zou gezonden worden, en getuigen van den vasten wil van allen om niets te veranderen aan het oud vaderlijke Roomsche geloof. | |
[pagina 14]
| |
Wat er intusschen mochte geworden van de hervormde Kerken, is eene zaak, die de eerwaarde bisschop zelfs niet eens besprak: als het maar vaststond, dat het Roomsche geloof van alle kettersche nieuwigheden bevrijd bleef, was 't hem genoeg. Aan de Unie van Brussel, gelijk wij reeds herinnerden, had hij zijn handteeken niet geweigerd, dewijl zij uitdrukkelijk de handhaving van het zuivere Roomsche geloof had bedongen; maar het vrijheidsprinciep, dat ook aan dit verbond ten gronde lag, schrikte hem evenmin als zijne geestelijke medeleden af. Ook de geschiedschrijvers der Nederlandsche beroerten zijn wel oplettend geweest op de wezenlijke beteekenis van het gedrag der geestelijkheid. HooftGa naar voetnoot1 laat niet na aan te merken, dat de geestelijken en godgeleerden ‘naa 't ooverweeghen van alle punten deszelven, en den staat der zaaken alstoen, nut vonden voor den roomschen godsdienst’. Van MeterenGa naar voetnoot2 getuigt insgelijks, dat de doctoren van Leuven in hunne openbare brieven verklaarden ‘dat nae de ghestaltenisse der affairen van de Landen, 't voorsz. Tractaet niet in en hielt, dat den H. Gheloove der Catholijksche Religie nadeelig was, maer ter contrarien, dat het was streckende tot vorderinghe van de selvighe’. Zoo hadden ook de algemeene Staten, in dezelfde bewoordingen, de artikels van het Gentsche verbond bijgegestemd: ‘Ayans veu les articles conceus sur le fait de la pacification, et le tout meurement considéré, spéciallement la nécessité où se retrouvent les affaires du pays en divers endroix, ils ont trouvez tous lesdicts articles convenables et admissibles, selon les occurences, et pour prévenir et éviter plus grands inconvéniensGa naar voetnoot3.’ | |
[pagina 15]
| |
Edoch, al was de redding van hun geloof de eenige drijfveer der Nederlandsche geestelijken, al blijkt het niet, dat beschouwingen gegrond op den algemeenen toestand der landszaken van eenigen invloed op hunne beslissingen zouden geweest zijn, - nog dient hun gedrag niets anders dan lofspraak van onzentwege. Het is heden niet meer, dat onze Roomsche geestelijkheid hare officiëele goedkeuring aan een charter zou geven, dat de vrijheid van geweten en de vrijheid der eerediensten zou huldigen. Zelfs de liberale Katholieken van 1831, die dezer vrijheid ingang in onze Grondwet gunden, zijn spoorloos verdwenen. Sinds de Syllabus van Pius IX plechtig tot verdoemenis veroordeelde allen die denken, dat de mensch vrij is om zulken godsdienst aan te kleven, die hem door het licht der rede wordt aangewezen (art. XV), is het voor onze geestelijkheid eene onmogelijkheid geworden toe te stemmen in transacties naar het voorbeeld der Pacificatie. Wij zegden hiervoren, dat, zoo de geestelijkheid slechts de redding van het geloof uit den maalstroom der Hervorming beoogde, de katholieke burgerij de redding van het vaderland voor oogen had, en niet aarzelde liever de vrijheid van geweten, voor of tegen hunne Kerk, uit te roepen, dan het vaderland ten onder te zien brengen. De bewoordingen zelven der Pacificatie, door zoovele goede rechtgeloovige Katholieken geteekend, bewijst het voorzeker ten overvloede. ‘Alsoo de Landen van Herwaerts over’ zoo luiden de beweegredenen ‘over de lestleden neghen oft thien jaeren door d'Inlantsche oorloge hoochveerdighe ende rigoureuse regieringhe, moetwillicheydt, roovinge, ende andere ongheregheltheden van de Spaengiaerden ende heure adherenten gevallen zijn in groote miserie ende ellendicheydt, ende dat omme daer teghens te versiene, ende te doen cesseren alle voordere | |
[pagina 16]
| |
troublen, oppressiën ende armoede van de voorz. Landen, by middele von eene vaste Vrede ende Pacificatie, enz.’ Onze katholieke voorouders, die getuigen waren van de ontzettende onheilen, welke voor volk en vaderland uit de Spaansche dwingelandij en de godsdienstige vervolgingen vloeiden, moesten noodzakelijk, indien zij maar eenig menschelijk gevoel en eenige vaderlandsliefde bezaten, verlangend naar eenen toestand uitzien, die, ofschoon de droomen van alleenheerschappij hunner Kerk tegenwerkende, aan ieder den vrede en den voorspoed door de vrijheid zou verschaffen. Zoo trof men talrijke Katholieken aan, die, niettegenstaande hunne verkleefdheid aan hunnen godsdienst, meenden, gelijk de hiervoren herdachte Spaansche kerkleeraren, dat volkomene godsdienstvrijheid hoefde toegelaten te worden. De Inquisitie - zoo getuigt BorGa naar voetnoot1 - vond hare vijanden, en de vrijheid van geweten, hare voorstanders zoowel in de rangen der Katholieken als in die der Hervormden. Het zij ons toegelaten hier, tot staving dezer beschouwingen, de bijzondere getuigenis aan te halen van eenen katholieken tijdgenoot, die, in den loop van het jaar 1576, na den dood van Requesens, - jammer, onder den sluier van de anonymiteit! - een zeer goed beredeneerd vertoog liet drukken, waarin de redenen worden opgesomd en uitgelegd, die, volgens hem, moeten nopen om eene Pacificatie te sluiten. Dit werkje maakt deel van de beroemde verzameling Meuleman, thans in het bezit der boekerij van de Gentsche Hoogeschool, en voert den volgenden titel: Vertoog ende openinghe, om een goede, salighe, ende generale vrede te | |
[pagina 17]
| |
maken in dese Nederlanden, ende deselven onder de ghehoorsaemheyt des Conincx, in haere oude voorspoedicheyt, fleur ende welvaert te brenghen, By maniere van supplicatie. Aen de Hoogmoghende, Edele, eerweerdighe, wyse, ende seer voorsienighe Heeren mijn Heeren representerende die generaele Staeten van herrewaerts overe. - Ghedaen inden name der verdructe ende bedroefde ghemeynten der selver landen. Anno 1576. In de eerste plaats onderzoekt de Schrijver de bevoegdheid der Algemeene Staten om een vredeverbond aan te gaan. Tegen de meening dergenen, die beweerden, dat die bevoegdheid alleen den Koning toebehoorde, bewijst hij, door aanhaling van talrijke vroegere gevallen in de geschiedenis, dat de Staten wel degelijk het recht hadden zulk verbond te sluiten. In de tweede plaats onderzoekt hij het vraagpunt van het nut eener Pacificatie. Men zal daardoor de woede van Filips aanvuren, wierpen eenigen tegen. ‘Soo en is het’ was Schrijvers antwoord ‘oock geen reden dat men van zijne onghenade grootelicks beduchtet sy: want alst al gesegt is, het is beter in de onghenade des Princen, die sick, niet als een Prince maer als een Tirannisch heerscher dragen wil, te vallen, dan om hem tegen recht en reden te ghelieven, zijn eygen Vaderlandt te verderven, en den vloeck der verdructe ghemeynten, en den tooren Godts, die het onnoosel bloet niet vergheten en sal, hem selven over den hals te laden.’ Wat de godsdienstige quaestie betreft, ziehier hoe de Schrijver, die zich voorgeeft als een rechtzinnig Katholiek, tegenstander der Geuzen, zich daaromtrent uitdrukt: ‘Want dat wy ons selven willen vele inbeelden, om deen den anderen te dwinghen met ghewelt om eene Religie | |
[pagina 18]
| |
ende Godsdienst aen te nemen, tsy om des Conincks ofte des Paeus wille, oft waeromme dat het wesen mach, die hy in zijne conscientie niet en can bevinden oprecht te wesen, is eene dwalinghe en misverstant. De nature leert, die reden ghetuycht, en die ervarentheyt brengt het mede, dat den dienst Godts, ende Religie in de conscientie bestaet, en op Godts woort, door den gheloove ende vaste persuasie, en niet op eenighe menschen geboden, ofte Conincks placcaten, door ghewelt, en met wapenen mach worden innegeplant. Daer is nu over meer dan vijftich jaren, soo wel in Duytslandt, Vrankrijck, Enghelant, Italien, Spangien, als in ons Vaderlandt, soo menich onnoosel bloet ghestort geweest om deser saken wille, hetwelck nu wrake roepende tot Godt, heeft de werelt allenthalven in grooten oproer en crijgh ghebracht, en is daermede niet met allen ghevorderd gheweest: ja die Religie diemen wilde met ghewelt verdelghen en onderdrucken, is des te meer ghegroeyt en opghewassen, soo dat wij merckelicken sien dat het Gods wille niet en is met alsoodanighe middelen nu langher voort te varen. Daaromme ist nu meer dan tijt dat wy eenmael de saeke beter naedenckende, eenen anderen voet nemen, al eer wij gantsch en gheheel ten gronde gaen, ende der werelt tot eenen spot werden: wy moeten hun haere Religie toelaten vry en vranck, alsoo zijt voor God verantwoorden willen, ende met hun overcomen, dat sy ons in de onse niet en stooren: maer dat een yeghelick, hy sy geestelick ofte weerlick, het zijne met vreden ende ruste besitten en behouden mach, en God dienen nae het verstant dat hem ghegheven is, en alsoo hy ten ioncxsten dage wil verantwoorden. Immers soo langhe en totter tijt toe, dat in een alghemeyne vrije Concilie, beyde de | |
[pagina 19]
| |
partijen gehoort wesende, yet anders daerinne beslooten ende ghedetermineerd worde.’ Ziedaer hoe de Katholieken van 1576 dachten over de vrijheid van geweten. De geschiedenis leert ons, dat de Pacificatie door de gansche bevolking in het gansche land met eenparige vreugdekreten, met gejubel en feestelijkheden werd onthaald: een bewijs voorzeker, dat dezelfde vrijmoedige gevoelens in aller harten leefden. Hoe ver zijn wij heden van dien zelfden toestand verwijderd, en welke ommekeer heeft er in de gemoederen der Katholieken plaats gegrepen! De vreugdekreet der vaderen is geworden een vloek der zonen; het herdenken van een feest, dat onze katholieke voorouderen op het heil des vaderlands hebben medegevierd, wordt door onze hedendaagsche Katholieken beschouwd als ‘eene uitdaging’ voor hen! Welnu, het zij dan zoo! De Liberalen, de Geuzen van heden zullen alleen het eeuwfeest der Pacificatie vieren. Maar zoo nochtans de schimmen van de duizenden martelaren der geloofsvrijheid een oogenblik in ons midden terug konden keeren! Zoo de oude verbranden, gehangenen, onthalsden, gezakten, verdronkenen en gevierendeelden slechts eenen stond hunne snikkende, doffe stemmen in onze hedendaagsche krakeelen konden doen hooren, met welke rechtmatige vermaledijdingen zouden die edelmoedige vaderen hunne ontaarde kleinzonen overladen! Hoe zouden de bisschoppen van vroeger het den bisschoppen van heden toeduwen, dat ze geen doorzicht - en de moeders van vroeger hun verwijten, dat ze geen hart hebben!
J.O. De Vigne. |
|