Dat zy hem (Jacob Peyt) by der stede van Hontschote verslougen ende te Coudekerke begroeven, hoewel dat hy noch ten derde jaere daer naer, by laste van den bisscop Inghelram van Teroaen, weder ontgraven en ten pulvren verbarnt wiert als een snoode kerstene ende schisma tiek mensche, ghelijk hy in der waarheit was.
Despars.
Hoe mild is de zon en hoe glinstren de stralen,
In droppelen dauws door de veilkens gekust!
De vogelen kweelen geheime verhalen,
De duinen getuigen van vrede en van rust...
Van vrede en van rust? - Ach, wie ligt hier begraven,
't Zijn Kerels met Peyt aan hun hoofd, die in 't veld
Voor Vlaanderens vrijheid bezweken als braven,
En stervend vervloekten het Fransche geweld.
Drie jaren ligt Peyt in het duinzand gedolven,
Drie jaren vergeten, gerust in den dood...
Hier komen de vrienden geslopen als wolven
Zoo heimlijk, en zuchtten om Vlaanderens nood...
Ach, kan hij die tranen en zuchten nog hooren?
Ze vallen, vervliegen als dauw en als wind...
En zoeter herschallen de vogelenkoren:
‘Laat rusten wat dood is... bemint, ja, bemint!’
[pagina 350]
[p. 350]
Zijn leven was haat aan verdrukkers en kwaden!
Zijn leven was liefde aan zijn volk en zijn land!
Zijn leven was logen en laster versmaden,
Een rustloos vervolgen door zwaard en door brand
Van ridders en herders, die 't land in zijn lijden
Verrieden, al streed het zoo vlijtig en kloek;
Die Rome gebruikten om 't volk te kastijden
Door heiligen bliksem en huichlenden vloek!
Zijn leven was strijden: thans ligt hij te rusten,
De windekens klagen door 't spichtige gras,
Daar dreunt ook de zee om de groenende kusten:
‘Laat rusten wat dood is, eerbiedig zijne asch!
‘Laat rusten wat dood is!’ ... Daar komt van Terwanen
De Bisschop vergramd naar het eendige graf.
O vogels, gezwegen!.... Bergt, vrienden, de tranen!...