Nederlandsch Museum. Jaargang 1
(1874)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 54]
| |
De maatschappij der Vlaamsche bibliophilen.Sedert J.F. Willems uit zijne ballingschap te Eekloo naar Gent was teruggekeerd, en de hand aan de uitgave van het Belgisch Museum had geslagen, heerschte er eene groote bedrijvigheid op het gebied der geschiedenis van de Nederlandsche letterkunde. Een groot getal merkwaardige middeleeuwsche gedichten van kleinen omvang en verdienstelijke bijdragen van historisch-literarischen aard zagen in het tijdschrift van den Vader der Vlaamsche Beweging het licht. De stem van Willems, die de jongeren aanmoedigde, welke hunne eerste krachten beproefden, en de ouderen opriep om den door de omwenteling van 1830 afgebroken letterarbeid wederom voort te zetten, vond overal weerklank, en weldra was de voorraad zoozeer aangegroeid, dat het Belgisch Museum al de opgedolven schatten niet meer kon bevatten, en men naar eene andere gelegenheid moest uitzien, om de geleerden met de rijke mijnen, die men hier en daar ontdekt en reeds gedeeltelijk had ontgonnen, bekend te maken. Doch men zou zich niet meer bij de studie der Middelnederlandsche letterkunde bepalen: ook de bronnen van | |
[pagina 55]
| |
de geschiedenis des vaderlands zouden worden opgespoord. Had men al te lang in den waan verkeerd, dat de aanvang onzer eigenlijke letterkunde dagteekent van het tijdperk van Hooft en Vondel, zoo begon men thans ook in te zien, dat de vroegere geschiedschrijvers, dikwijls door partijzucht gedreven of niet genoegzaam ingelicht, de daden onzer voorvaderen niet altijd nauwkeurig hadden geboekt. De archieven met hunne echte bescheiden werden doorzocht. Een nieuw licht ging op, en dit licht zou ons een heel tijdvak in de geschiedenis van onzen volksstam - het tijdvak der middeleeuwen - van een nieuw standpunt doen beschouwen. Dat de Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen, die in 1839 te Gent werd gesticht, zeer veel bijbracht tot de herleving der literarische en historische studiën in ons land, ja zelfs in Noord-Nederland, bewijst de aanzienlijke verzameling van werken, die door de zorgen van die vereeniging tot op heden het licht hebben gezien, en het getal van zeven en vijftig boekdoelen in-8o hebben bereikt. Een vluchtige blik op die Maatschappij en hare werken zal wellicht onzen lezeren niet onwelkom wezen. De Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen bestond in den beginne uit acht en twintig leden. In 1845 werd dit getal op zes en dertig gebracht. De leden ontvangen een prachtexemplaar, op groot papier gedrukt, van de boeken, die door de vereeniging worden uitgegeven, terwijl daarenboven een dergelijk exemplaar aan de bibliotheek der Hoogeschool van Gent en een aan 's Rijks boekerij te Brussel wordt geschonken. Men besloot in 1839 honderd gewone exemplaren der uitgaven in den handel te brengen; sedert 1871 werden er tweehonderd getrokken, die te koop worden gesteld. | |
[pagina 56]
| |
In 1870 werd het plan aangenomen, eenige zeldzaam geworden werken der xv, xvi en xviie eeuwen, in 12o formaat te herdrukken, en van die werken driehonderd exemplaren op te leggen. Al deze uitgaven zijn voor het publiek verkrijgbaar. Doch behalve het voorrecht der leden op een exemplaar op zwaar papier van al de werken der Maatschappij, wordt er voor hen en de bibliotheken van Gent en Brussel van tijd tot tijd een uiterst zeldzaam boek herdrukt, dat niet in den handel wordt gebracht. Wij komen later terug op het artikel van de Wet der Bibliophilen, hetwelk de uitgave van zekere voor de leden alleen bestemde werken voorschrijft, en daarom wel eens werd gelaakt. Toen de Vlaamsche Bibliophilen in 1839 hunne werkzaamheden aanvingen, was de inventaris onzer middelnederlandsche schatten reeds gemaakt. Dr H. Hoffmann van Fallersleben, de dezer dagen overleden uitmuntende Hoogduitsche dichter en philoloog, die zich jegens onze Middelnederlandsche letterkunde zoo verdienstelijk heeft gemaakt, gaf in 1830 in het eerste deel der Horae BelgicaeGa naar voetnoot1 eene opsomming van al hetgeen er in dien tijd bekend was, en F.J. Mone, vóór de omwenteling hoogleeraar aan de Universiteit te Leuven, bezocht in 1828 en 1829 de openbare en bijzondere boekverzamelingen in Vlaanderen en het noorden van Frankrijk, in Antwerpen en Limburg, en werkte gedurende den winter van 1830-1831 in de Burgondische Bibliotheek te Brussel. Hij keerde, nadat hij in 1831 het hooger onderwijs in België had verlaten, nogmaals naar ons land en het noorden van Frankrijk terug, om er zijne opzoeking op het veld der | |
[pagina 57]
| |
Middelnederlandsche letteren voor te zetten. In 1838 verscheen zijn UebersichtGa naar voetnoot1 der niederländschen Volksliteratur älterer Zeit, waaruit de Nederlandsche geleerden konden opmaken, welke uitgestrektheid lands op letterkundig gebied er in de Dietsche streken nog braak lag. De Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen stelde zich dadelijk aan het werk. Zij koos tot voorzitter den heer Fr. Vergauwen, den gelukkigen en zoo hulpvaardigen bezitter der schoonste verzameling van Nederlandsche incunabelen, welke heden nog aan haar hoofd staat, en voor secretaris Mr Ph. Blommaert, die van dit oogenblik tot aan zijnen dood (1871) als de ziel der vereeniging moet worden beschouwd. De werken der Vlaamsche Bibliophilen bestaan uit reeksen. De eerste reeks bevat slechts vier werken. Twee van die werken zijn van louter historischen aard: het Dagverhael van den oproer te Antwerpen in 1659, uitgegeven door Prof. C.P. Serrure, en de Kronijk van Vlaenderen van 580 tot 1467, uitgegeven door hetzelfde lid en Mr Ph. Blommaert. Beide werken zijn zeer belangrijk: het eerste leert ons, welke geringe oorzaken vroeger dikwijls aanleiding gaven tot bloedige onlusten in onze groote steden, en in het tweede wordt onder andere een deel van de geschiedenis onzes lands behandeld, dat door de Fransche kroniekschrijvers, die steeds de partij onzer Graven kozen, gewoonlijk in een valsch daglicht wordt geplaatst. Van de twee andere werken, mede tot de eerste serie behoorende, zijn wij insgelijks de uitgave aan Mr Ph. Blommaert verschuldigd. Het Beclach van Joncheer Jan van Hembyse is eene satire in verzen, waarin op eene bitsige wijze de spot wordt gedreven met den zonderlingen man, | |
[pagina 58]
| |
die gedurende driejaren, van 1577 tot 1579, aan het hoofd van Gent stond, en van wien de Deinzenaar Baudartius zegt: ‘Olden Barneveld was een tweede Hembyse.’ Het leven van Sint Amand, door Gilles de Wevel van Brugge, gedicht, dat dagteekent van de XIVe eeuw, heeft niet alleenlijk veel literarische waarde, maar bezit van het historisch standpunt beschouwd, insgelijks groote verdiensten. Het geeft ons over een zeer merkwaardig tijdvak uit de jaarboeken van Vlaanderen, toen de Apostel der Nederlanden, - gelijk Sint Amand te rechte door de Bollandisten wordt genoemd, - den godsdienst van Wuodan en Donar trachtte uit te roeien, eene menigte bijzonderheden, welke bij geenen enkelen geschiedschrijver worden vermeld.
De tweede reeks van de uitgaven der Vlaamsche Bibliophilen bevat vijftien werken, welke wij insgelijks in historische en literarische zullen verdeelen. Door den onvermoeibaren Secretaris der Maatschappij, Mr Ph. Blommaert, werden uitgegeven het beleg van Gent ten jare 965 door Gilles de Vooght, het Leven van Philippus den Staute, hertoch van Borgoniën ende van Margareta van Male, gravinne van Vlaenderen, en het Leven van Joannes den Onbevreesden, hertoch van Borgoniën, graef van Vlaenderen. Beide deze laatste werken werden geschreven door den predikheer Bernard De Jonghe, wiens belangrijke Gendsche geschiedenissen ofte Kronijcke van de beroerten ende Kettery binnen ende omtrent de stad van Gend (1566-1585) verscheidene malen werden herdrukt. Voor al wie zich een juist denkbeeld wil maken van de vroegere instellingen on zes lands, hebben de Gewoonten, vryheden en privilegen der stad Sint-Truyen, waarvan de uitgave mede door Mr Ph. Blommaert werd verzorgd, en Dit sijn | |
[pagina 59]
| |
de coren van der stad Antwerpen, eene zeer groote waarde. Dr D.J. Vander Meersch, die vóór de omwenteling van 1830 zijne krachten in de wedstrijden, door de Rederijkkamers geopend, had beproefd, volgde het voorbeeld van J.F. Willems: hij zeide der dichtkunst vaarwel, en leide zich op de geschiedenis des vaderlands en der Nederlandsche literatuur toe. In de werken der Vlaamsche Bibliophilen verscheen van hem het Verhael der reformatie van de abdij van Maegdendale binnen de stad Audenaerde 1468, waardoor het ons gegeven is een blik te werpen in de kleine kuiperijen der Middeleeuwsche vrouwenkloosters. Meer dan eens had de wereldlijke zoowel als de geestelijke overheid veel moeite, om in die gestichten de goede orde te handhaven. Men weet, dat Mr J. de Saint-Genois zich met voorliefde heeft bezig gehouden met de lotgevallen van reizigers, die tot ons land behooren, en de vrucht zijner opzoekingen in een werk heeft neergelegd, dat van de Bibliothèque nationale deel maakt. In het Journal ofte dagregister van onze reyze naer de keyzerlyke stadt van Weenen ten jare 1716, beschrijft de licenciaat in de godsgeleerdheid Johannes Verslype, omstandig de reize, door de afgevaardigden der Staten van Vlaanderen ondernomen, ten einde den Keizer hunne bezwaren voor oogen te leggen, tegen zekere artikelen van het Tractaat der Barrière, die aan de Hollandsche bezetting in eenige Vlaamsche steden, volgens het gevoelen der Staten, te veel vrijheid van godsdienst verleenden. Onder de werken, die over het tijdvak der beroerten in de tweede helft der xvie eeuw veel licht verspreiden, behoort het Verslag van 't Magistraet van Gent nopens de godsdienstige beroerten aldaer. Dit verslag, uitgegeven door Ph. Kervijn van Volkaersbeke, werd aan de Regeering | |
[pagina 60]
| |
van Brussel gezonden, en bevat een omstandig tafereel van alles wat er van den 30 Juni 1566 tot den 30 April 1567 in de hoofstad van het graafschap Vlaanderen is voorgevallen. Het voornaamste geschiedkundig werk, dat van de tweede reeks deel maakt, is het Memorieboek der stad Gendt van 't jaar 1301 tot 1793, naar verscheiden handschriften uitgegeven en aangevuld naar authentieke bescheiden door Mr Pol. Van der Meersch, destijds archivaris der provincie Oost-Vlaanderen. Dit werk bevat in vier groote boekdeelen de merkwaardigste feiten gedurende vijf eeuwen in Gent en de omstreken gebeurd. De tweede reeks van de uitgaven der Vlaamsche Bibliophilen is zeer rijk aan letterkundige werken. Een didactisch dichtstuk der xive eeuw Der vrouwen heimelijcheit, bewerkt naar de Secreta mulierum van Albertus Magnus, handelt over de vroedkunde, maar bevat daarenboven de in de middeleeuwen algemeen verspreide begrippen nopens den invloed van den blik van oude en onvruchtbare vrouwen, van de planeten, van de teekenen des dierenriems en van de maan. Der vrouwen heimelijcheit werd door Mr Ph. Blommaert uitgegeven, evenals de Grimbergsche Oorlog, een epos uit de xive eeuw van eenen tot heden onbekenden dichter. De Koninklijke Commissie van Geschiedenis had eerst gedacht, aan dit uitstekend gewrocht eene plaats in hare verzameling te vergunnen nevens de kronieken van Jan van Helu en Jan van Boondale. Te goeder uur kreeg men echter de overtuiging, dat men hier niet te doen had met een geschiedkundig werk, maar wel met een waarachtig heldendicht, waarvan de handeling alleenlijk op historischen grond berust. In dit epos, dat bijna dertien duizend verzen telt, wordt ons op voortreffelijke wijze de krijg | |
[pagina 61]
| |
van den hertog van Brabant tegen den heer van Grimberge gemaaid. Bilderdijk, die eene copie bezat van een oorspronkelijk handschrift, dat verloren is gegaan, noemt dit gedicht de ilias van de geweldige oorlogen, welke tusschen de Berthouds tegen de drie Godfrieds van Brabant hebben gewoed, en onder Godfried in de wieg met den ondergang van het moedige geslacht der Berthouds eindigden. Aan Mr Ph. Blommaert zijn wij mede de Politieke balladen, refereinen, liederen en spotgedichten der xvie eeuw verschuldigd. In dezen bundel van zeer hooge literarische en historische waarde, treft men allerlei gedichten aan, die overvloeien van vinnige geestigheid. Zij werden door eenen spaanschgezinden Gentenaar van 1577 tot 1584 vervaardigd. Leeren wij in het Geuzenliedboek de gevoelens en daden kennen van die kloeke Nederlanders, die have en bloed veil hadden ter verkrijging van de onafhankelijkheid des vaderlands en van de vrijheid des gewetens, uit de Politieke balladen, refereinen, liederen en spotgedichten spreekt met niet minder kracht en talent de reactie, die, na het verdrag in 1579 gesloten, weldra in vele streken van het Zuiden het hoofd opstak en de zegepraal van Alexander Farnese mogelijk maakte. Deze verzameling Politieke balladen, refereinen, liederen en spotgedichten, een tegenhanger van het Geuzenliedboek, verdient eene plaats naast de werken van het Antwerpsch kwezeltje Anna Bijns. J. Ketele leverde eene zeer merkwaardige bijdrage tot de geschiedenis van het Middelnederlansch tooneel Het spel van de vijf vroede ende van de vijf dwaze maegden, die van den eenen kant de allegorische namen van Vreese, Hope, Caritate, Gheloove en Ootmoedigheit, en van den anderen kant die van Tijtverlies, Roekeloose Hoverdie, | |
[pagina 62]
| |
Ydel Glorie en Zotte Gollacie dragen, terwijl zijn Oudenaardsche stadgenoot Dr D.J. Vander Meersch, dien wij reeds voor de geschiedenis hebben werkzaam gezien, de uitgave op zich nam van eene vertaling in Dietsche verzen der Disticha moralia, welke aan Dionysius Cato worden toegeschreven, en zeer lang in de Nederlanden als schoolboek werden gebruikt. De Boec van Catone werd, volgens Dr D.J. Vander Meersch, gedrukt naar een handschrift der xiiie eeuw, welk laatste ons echter als zeer twijfelachtig voorkomt. Onder den titel Oudvlaemsche liederen en gedichten der xive en xve eeuwen werd een heele codex afgedrukt. Men treft er een groot getal Hoogduitsch gekleurde liederen met hunne zangwijzen in aan, welke laatste veel belang voor de geschiedenis der muziek opleveren, behalve godsdienstige en allegorische gedichten. Niet alles wat in den bundel voorkomt is van denzelfden dichter: stellig zijn de vaak wulpsche liederen van eene andere hand dan de gebeden en zinnebeelden, waarvan er eenige den naam van den Bruggeling Jan Van Hulst dragen. In dien codex komt het Kerelslied voor, dat sedert de verschijning der geschiedenis van Vlaanderen van Kervijn van Lettenhove, en vooral sedert den roman de Kerels van Hendrik Conscience zooveel vermaardheid heeft verkregen.
De derde reeks moet onder geen opzicht voor de twee eerste onderdoen. Werd het sedert lang door iedereen betreurd, dat men vroeger uitsluitelijk de aandacht aan de Middelnederlandsche dichters wijdde, en de prozaschrijvers geheel ten onrechte verwaarloosde, Prof. J. David legde voor de Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen eene volledige uitgave ter pers der werken van den vader van 't Nederlandsche proza, den | |
[pagina 63]
| |
prior der abdij van Groenendale bij Brussel, den zaligen Jan van Ruusbrouc, in 1293 uit Brabantsche ouders geboren. De schriften van den grooten Nederlandschen mysticus werden gedurende zijnen leeftijd en nog eeuwen daarna uitbundig geprezen. Van het Dietsch gingen zij in het Latijn en in het Neder- en Hoogduitsch over, terwijl in de zeventiende eeuw zijn Cieraet der gheestelijker Bruyloft, nog te Brussel werd gedrukt. De werken van den uitmuntenden prozaschrijver verschenen onder de titels: Dat boec van den gheesteleken tabernacule; Het boec van den twaelf dogheden; Die spieghel der ewigher salicheit; Van den kerstenen ghelove; Dat boec van VII trappen inden graet der gheesteleker minnen; Dat boec van seven sloten; Dat boec vanden rike der ghelieven; Dat boec vanden vier becoringhen; Dat boec vanden twaelf beghinen; Die chierheit der gheesteleker Brulocht; Dat hantvingherlijn oft vanden blickenden steene, en Dat boec der hoechster waerheit. Zij vormen zes deelen en zijn vergezeld van eene uitmuntende inleiding en van glossariën, die voor iedereen de studie van Jan Van Ruusbroec gemakkelijk maken. De uitgave van Prof. J. David mag als een model voor werken van dien aard worden beschouwd en is de schoonste perel aan de letterkroon van den Leuvenschen hoogleeraar. Behalve nog de Gedichten van den Ieperling Claude De Clerck, uitgegeven door Prof. C.P. Serrure, behooren de overige werken, die de derde serie vormen, tot de geschiedenis. De beroerten der Nederlanden in de xvie eeuw krijgen, zooals men licht kan denken, nogmaals een aanzienlijk aandeel. Wij ontvingen de Lamentatie van Zegher van Male, behelsende wat datter aenmerckensweerdig gheschiet is ten tijde van de geuserie ende de beeltstormerie binnen ende omtrent de stadt van Brugghe (uitgegeven | |
[pagina 64]
| |
door C. Carton), het Dagboec van Jan de Pottre, 1549-1602, (uitgegeven door Mr J. de St Genois), en de Nederlandsche Historie van Augustijn van Hermelghem (Eerneghem?) 1572-1583 en 1587-1591, (uitgegeven door F. Van de Putte). Voor de plaatselijke geschiedenis, die in de tweede reeks, onder andere, door het Memorieboek der stadt Gendt was vertegenwoordigd, kregen wij Het boeck van al tgene datter geschiedt is binnen Brugghe sichtent jaer 1477, 14 Februari tot 1491 (uitgegeven door C. Carton), en de Jaerboeken van het souvereine gilde der kolveniers, busschieters en kanonniers, gezegd Hoofdgilde van Sint-Antone te Gent (uitgegeven door F. Vander Haeghen), en De weerbare mannen van het land van Waes, terwijl voor de algemeene geschiedenis een werk verscheen, waarin een christen zendeling ons bezig houdt met hetgene er in Mexico en China van 1651 tot 1727 is voorgevallen. Het Leven van pater Petrus Thomas Van Hamme, missionnaris in Mexico en in China (uitgegeven door Prof. C.P. Serrure), was weinige dagen na zijne verschijning bijna geheel uitverkocht. In 1864 vierde de Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen haar vijf en twintigjarig bestaan op eene wijze, die harer waardig mag worden genoemd. Een allerprachtigst plaatwerk in-folio, zijnde het fac-simile van eene verzameling teekeningen met erbij behoorenden verklaren den tekst uit de XVe eeuw, zag het licht: het draagt den titel van Tafereelen uit het leven van Jezus. De acht en dertig exemplaren voor de leden en de twee vroeger genoemde bevoorrechte bibliotheken bestemd, werden op perkament getrokken. Het laatste deel der derde reeks is de Pratijcke criminele van Philips Wielant, voorzitter van den Raad van Vlaanderen en raadsheer bij den grooten Raad van Mechelen. | |
[pagina 65]
| |
In eene voortreffelijke inleiding wordt door den uitgever Mr Aug. Orts bewezen, hoe het werk van den vermaarden Vlaamschen rechtsgeleerde der XVe eeuw, dat men zeer lang verloren had geloofd, door J. Damhoudere zonder vermelding van den naam des oorspronkelijken schrijver en bijna zonder verandering, in dezes Criminele practijcke werd opgenomen!
De vierde reeks werd begonnen met Die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelijck in Ghendt 1566-1568 door Marcus van Vaernewijck, uitgegeven door den bibliothecaris der Gentsche Hoogeschool, F. Vander Haeghen. Kende men Marcus van Vaernewijck tot heden slechts door zijne beuzelachtige Historie van Belgis eneenige min of meer gebrekkige rederijkersrijmen, het werk, dat door de Bibliophilen thans van dien schrijver wordt aan het licht gebracht, en dat uit vier boekdeelen zal bestaan, zal hem oneindig in de schatting der beoefenaars onzer geschiedenis doen stijgen. De twee reeds verschenen boekdeelen van Die beroerlicke tijden in die Nederlanden bevatten eenen schat van bijzonderheden van het hoogste belang voor de geschiedenis der drie genoemde woelige jaren. Marcus van Vaarnewijck heeft alles met eigen oogen gezien en van alles nauwkeurig en onpartijdig aanteekening gehouden. Wel behoorde hij tot de aan de Roomsche Kerk trouw gebleven Gentenaren; maar hij aarzelt geen oogenblik aan zijne staatkundige en godsdienstige tegenstanders recht te laten wedervaren. Wat de geschiedenis der Nederlandsche kunst betreft, Die beroerlicke tijden in die Nederlanden bieden ons menige bladzijde aan, die ons steeds de dweepzucht der woestelingen zal doen betreuren, die op eenen heilloozen dag de schoonste gewrochten onzer vroegere schilders en beeldhouwers heeft vernietigd. | |
[pagina 66]
| |
Volgens de Wet van de Maatschappij der Vlaamsche Bibliophilen moet er van tijd tot tijd een boek op acht en dertig exemplaren worden gedrukt, dat, niet in den handel gebracht, voor de leden alleen en de boekerijen van Gent en Brussel is bestemd. Tien boeken van dien aard zijn sinds de stichting der Gentsche vereeniging van de pers gekomen, allen op één na herdrukken van uiterst zeldzaam geworden werken, waarvan het getal exemplaren, dat zich voor schier allen tot twee of drie bepaalde, thans op die wijze met acht en dertig is vermeerderd geworden. Wij denken, dat men den gelukkigen bezitteren dier bibliographische zeldzaamheden dank moet weten, dat zij nog aan zes en dertig andere boekliefhebbers hunnen schat hebben willen mededeelen, en het publiek daarenboven in staat hebben gesteld insgelijks met dien schat in de bibliotheken van Gent en Brussel kennis te maken. Van Dystorie van Saladine, een in strophen geschreven gedicht, dat ons Van avonturen ende van victorien,
Van minnen, van edele gheweerken,
uit den tijd der kruistochten verhaalt, zijn slechts twee exemplaren tot ons gekomen, het eene vroeger in het bezit van Prof. C.P. Serrure, het andere berustende op de bibliotheek der stad Haarlem. Die Historie vander goeder vrouwen Griseldis, die een spieghel is gheweest van patiëntiën is het tweede nummer van deze reeks. Wie kent er die hartroerende geschiedenis niet, al ware het maar uit den deerlijk gehavenden tekst der Vrouwenpeerle, die na eerst door de geestelijke overheid overzien en verbeterd te zijn geweest, zoolang als schoolboek in de Vlaamsche gewesten (in het Noorden van Frankrijk, zoowel als bij ons) als schoolboek werd gebruikt? Het exemplaar, dat door de Bibliophilen werd | |
[pagina 67]
| |
herdrukt, is een incunabel, die deel maakt van de rijke verzameling van hunnen voorzitter Fr. Vergauwen. Een tweede exemplaar wordt in de bibliotheek der stad Haarlem bewaard. Declaratie van der triumphe bewezen den hooghe gheboren prince van Spaengiën, Philips, des keizers Chaerles van Oostenrijc zone, binnen der stadt van Ghendt in Vlaender den xiij Julii, anno MDXLIX. luidt de titel van nummer drie, waarvan het eenig overgebleven exemplaar mede in het bezit is van den heer Fr. Vergauwen. De Declaratie werd gedicht en voor de eerste maal te Gent gedrukt in 1549 door Cornelis Manilius. In 1577 was de toestand te Gent zeer hachelijk: de Pacificatie werd er niet langer in acht genomen. Men wendde zich tot Willem van Oranje, die te Antwerpen verbleef, opdat hij in Vlaanderens hoofdstad de rust zou komen herstellen. Hij deed er op den 29 December 1577 zijne intrede, vergezeld van zijnen broeder Jan van Nassau. Nummer vier is een herdruk van de zeer zeldzame Beschryvinghe van hetghene dat vertoocht wierdt ter incomste van d'excellentie des princen van Orangiën binnen der stede van Ghent, den XXIX Decembris 1577. Deze beschrijving, die met vrucht door de geschiedschrijvers van het Nederlandsch tooneel zal worden geraadpleegd, bevat tevens twee refereinen van Lucas d'Heere, den bekenden Gentschen dichter en schilder, die zich verschoont, dat hij niet naar waarde Oranjes lof kan ‘uytbrynghen met zijne lyre noch met zijn pinceel’, en daarom den wensch uitdrukt, Dat Aldegonde dan in prose oft in schoon dicht,
(Want hy kantt even wel) en in verscheyden tale,
U wonderdaden groot, gheleerdelick verhale,
Opdat God zy gheeerd, en de kercke ghesticht.
En' dat Dousa voort ga, na zijn schuldighe plicht,
En zyngh in zijn Latijn, als eenen nachtegale.
| |
[pagina 68]
| |
Onder letterkundig opzicht verdienen bovenal genoemd te worden Eene schoone historie van Mariken van Nimweghen, een zeer wonderlijcke ende waerachtige geschiedenisse, hoe sy meer dan seven jaren met den duyvel woonde ende verkeerde, uitgegeven door MrJ. De Saint-Genois, Van Homulus, eene schoene comedie, en 't Beghijnken van Parijs, beide uitgegegen door Prof. C.P. Serrure. In Mariken van Nimweghen, een tooneelstuk, dat in het volksboek gedeeltelijk in proza werd omgewerkt, treedt een vrouwelijke Faust op, wier zonderlinge geschiedenis niet weinig overeenkomst heeft met die van den geleerde, welke door Göthe werd vereeuwigd. Er bleven van ons Mariken slechts drie exemplaren over, het eene in 't bezit van Prof. C.P. Serrure, een ander behoorende aan de bibliotheek in den Haag en een derde het eigendom van de boekerij der Gentsche Hoogeschool. In 1854 verscheen er van Mariken eene nieuwe critische uitgave, die wij aan Dr J. van Vloten verschuldigd zijn. Niet minder opgang maakte in de zestiende eeuw zoowel in Nederland als in Duitschland de moraliteit Homulus, door de Bibliophilen naar den Nijmeegschen druk van 1556 uitgegeven. Homulus werd door Petrus van Diest geschreven en later in het latijn door Ch. Ischyrius vertaald; in het Hoogduitsch verscheen Homulus bij J. van Gennep te Keulen. In den Konst- en letterbode vpor het jaar 1853 had Dr J. van Vloten de aandacht getrokken op een ter koninklijke bibliotheek te 's-Gravenhage berustend exemplaar van 't Baghijnken van Parijs, een uitmuntend Middelnederlandsch gedicht handelende over eene volstandige geestelijke dochter, Die Jesum hadde uutverkoren,
en ondanks al de verlokkingen der wereld en de smeekingen harer moeder en verwanten haren goddelijken | |
[pagina 69]
| |
bruidegom getrouw bleef. Prof. C.P. Serrure, die 't Baghijnken van Parijs, ter pers legde, was de bezitter van nog twee andere exemplaren, die alle drie tot verschillende uitgaven behooren. De Spieghel der Jongers door Lambertus Goetman is een tegenhanger van die Wijse leeringe, die Catho zijnen sone leerde, gevoegd achter 't Baghijnken van Parijs, en werd vroeger reeds door Dr W.J. A Jonckbloet, alsmede door de Bibliophilen naar handschriften uitgegeven. Men gebruikte den Spieghel der Jongers in dien tijd als schoolboek: hij beleefde eene menigte van drukken; doch gelijk alle oude schoolboeken, komt het gedicht van Lambert Goetman zelden voor. De schrijvers, die over onze Middelnederlandsche dichters hebben gehandeld, spreken er van met veel lof: dat die lof niet overdreven is, daar kunnen wij ons thans, dank aan de nieuwe uitgave der Vlaamsche Bibliophilen, van overtuigen. Het aardigste boekje van de reeks werken, die uitsluitelijk voor de leden zijn bestemd, is zeker het geestige Dyalogus of twisprake tusschen den wisen Coninck Salomon ende Marcolphus, hetwelk steeds overal de meeste populariteit heeft genoten, en zelfs nog vóór eenige jaren door Dr K. Simrock in nieuw Hoogduitsch werd overgebracht. Het laatste nummer dezer reeks is een Keukenboek, door Mr C.A. Serrure naar een handschrift der xve eeuw uitgegeven. Ook in Duitschland zijn dergelijke werken, die niet zonder belang zijn voor de kennis van het leven onzer voorouderen, in het licht gekomen. Het oudste ons bekende boekje van dien aard is Ein buch von guter speiseGa naar voetnoot1 uit de xive eeuw, dat deel maakt van de werken van het Literarische Verein te Stuttgart. Het Germaansche Mu- | |
[pagina 70]
| |
seum te Nurenberg bezit verschillende Kochbücher, doch van lateren tijd.
Dit overzicht van de al te weinig gekende werken der Vlaamsche Bibliophilen zal, wij zijn er van verzekerd, aan onze lezers hebben getoond, dat weinige letterkundige vereenigingen zich in zulke hooge mate jegens de Nederlandsche literatuur en de geschiedenis des vaderlands verdienstelijk hebben gemaakt. Vijf en dertig jaren zijn verloopen sedert het eerste boekdeel der Vlaamsche Bibliophilen is van de pers gekomen: de stichtende leden werden, op twee na, door den dood uit ons midden weggerukt; doch zij werden vervangen door andere niet min kundige en werkzame mannen, die hunne waardige, volijverige voorgangers tot voorbeeld hebben genomen. De ijver der Vlaamsche Bibliophilen zal niet verflauwen: op dit oogenblik wordt de uitgave van een tiental zeldzame classieken der xv, xvi en xviie eeuwen in 12o formaat bereid, die evenals de octavo-deelen met de grootste zorg door den wakkeren Gentschen opvolger van Diederik Martens, Joos Lambrechts en Plantijn, den heer H. Annoot, zullen worden gedrukt.
J.F.J. Heremans. |