| |
| |
| |
Strijkstok en zangbodem Chaim Levano en Carel Alphenaar, leiders van Oerisol
Even na achten. In het vroege avonddonker stopt lijn 2 aan de laatste halte van de Willemsparkweg. Enige netjes geklede dames en heren stappen uit en lopen door het gure najaarsweer snel naar de als huiskamer vermomde concertzaal De Suite. Op het moment dat ze naar binnen willen gaan, stapt aan de overkant van de straat een gedrongen man in lange zwarte jas van zijn bromfiets en verdwijnt in het 8-2 café The Crazy Horse Saloon. ‘Is dat niet Chaim Levano?’ ‘Hij zal nog wel een laatste elixer willen, voor hij op moet.’ Binnen wacht een verrassing. Een cameraploeg loopt rond en aan de muren hangt, als was het kostbare beeldende kunst, een verzameling uitvergrote partituren. De directeur drentelt gespannen heen en weer. Hij heeft de aangekondigde solist, de jonge pianist Chaim Levano die net tevoren in Londen furore gemaakt heeft met zijn debuutrecital, nog niet gezien. Het publiek staat in groepjes te praten. De Russische componist wiens werk vanavond voor het eerst in Nederland uitgevoerd wordt, is hen volstrekt onbekend. Het programma verheldert weinig en men vraagt daarom de enkele deskundig geachte in het gezelschap om informatie. De camera filmt de nietszeggende antwoorden.
Het wordt kwart over acht. Er gebeurt niets. De directeur drentelt nog steeds en het publiek neemt zijn nervositeit over. Enkele habitué's begroeten elkaar en gaan vast zitten. Van Chaim Levano nog geen spoor. Om tien voor half negen zit iedereen, draait op zijn stoel en verdrijft de tijd met het kijken naar de wandversieringen. Een paar minuten later gaat de bel, een postbode komt binnen, vraagt naar de directeur en geeft hem een telegram. De directeur leest het, schrikt, aarzelt en herneemt zich dan. Hij wandelt naar voren: ‘Zo juist, dames en heren, heb ik een telegram ontvangen van Chaim Levano. Hij zal vanavond niet voor ons spelen. Concerten hebben hun zin verloren. Wie daarover met hem wil praten, is welkom in het etablissement hier tegenover. Hij zit in The Crazy Horse Saloon en houdt zich beschikbaar voor een discussie. Dit is wat hij me laat weten. Het spijt me, ik wist niet dat dit stond te gebeuren. U moet mij geloven. Voor mij komt dit ook als een verrassing. Ik weet niet precies wat we nu moeten doen. In mijn lange carrière hier bij De Suite heb ik dit nog niet eerder mee gemaakt. Wij willen jonge solisten juist de kans geven zich aan het Amsterdamse publiek voor te stellen. Ik weet niet of dit een goede kennismaking met Chaim Levano is. Hij is een zeer serieus artiest. Hij speelt Bach wonderschoon. Het spijt me nogmaals. Wie met Chaim wil praten, moet maar naar de overkant gaan. Ik moet even nadenken. Misschien zien we elkaar zo meteen hier tegenover.’
| |
| |
| |
Chaim Levano
‘Dat was twintig jaar geleden’, zegt Chaim Levano nu, ‘maar ik sta er nog altijd achter. Ik had het concert aangekondigd als anti-muziek. Dat deed het goed in die jaren. Het was de tijd van het politieke componeren. De Reconstructiegroep, Louis Andriessen, Reinbert de Leeuw, Misha Mengelberg, Peter Schat en Jan van Vlijmen, verdedigde dat muziek een politieke boodschap moest hebben. Leo Samama beschrijft het in zijn handboek over de laatste zeventig jaar Nederlandse muziek: ‘Actuele muziek moest een directe weerslag van de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen van die dagen zijn, van de Cuba-crisis, de zozeer gelaakte Amerikaanse interventie in Vietnam, de strijd tegen het imperialisme in Zuid-Amerika.’ Ze geloven dat nu zelf niet meer. Muziek mag weer abstract zijn. En toch noemen ze zich zelf niet inconsequent.
Ik wilde discussie over wat muziek is, over wat het moet zijn, over de functie van het concertleven. Voor mij was het niet per definitie zo dat muziek in een bepaalde, bijvoorbeeld politieke hoek thuis hoorde. En om die discussie te krijgen, deed ik iets onverwachts. Wat het publiek verwachtte, gaf ik ze nu net niet. Ze kregen wel wat. Ik heb ze laten zien dat partituren beeldende kunst kunnen zijn. Daarom die uitvergrotingen aan de muur, daarom de aankleding van de zaal enzovoorts.
Ik ben consequent gebleven. Ik wil die discussie nog steeds. En ik geef het publiek elke keer weer iets anders dan het verwacht. Hersenschimmen, mijn theaterbewerking van Bemlefs boek, stoorde de brave schouwburgbezoeker. Op het moment dat hij zijn eerste theaterdutje kon doen, brak er een orkaan van levende popmuziek los. En dat bleef de hele avond zo. In het Schwittersproject dat we net met onze nieuwe theatergroep Oerisol gedaan hebben, brachten we een simpel toneelstukje van Schwitters. Een niemendalletje. Op zich niet de moeite waard. We hebben het doorsneden met de Anna Blume teksten van Schwitters, prachtige poëtische regels in het Duits. Het verhaaltje en het gedicht gaan het gevecht aan en niet op Brechtiaanse manier. Anna Blume legt de handeling niet stil om het publiek tot reflectie te dwingen, het is een poëtische guirlande die het verhaal bijna wurgt. Het dramaatje wordt daardoor kortademig, ontzield en daarvoor is het publiek natuurlijk niet gekomen. Dat wil een mooie intrige over een vrouw die haar man weg stuurt, omdat ze ervan overtuigd is dat er een nieuwe man voor haar zal komen. Een Heiland, het stuk is immers uit 1933 en je kunt het daarom ook lezen als bedekt commentaar op de situatie van toen, als een allegorie.
In de Onderbroken lezing, een ander onderdeel van het Schwittersproject, lopen eveneens een aantal zaken door elkaar. Er is een heuse wetenschappelijke lezing met illustratief gezang en daar schreeuwt Carel Alphenaar volstrekt niet voorbereide interrupties doorheen.
Bij Aufruf, de Schwittersproductie die ik vroeger met het Resistentie Orkest gedaan heb, gaf ik niet één of dé interpretatie, maar zoveel mogelijk lagen tegelijkertijd. Woord, beeld en muziek droegen elk voor zich al meerdere niveau's. Aan het eind smolten daarom alle melodieën ineen. Haydn zowel als nationalistische Duitsche liederen, zelfs nazistische werden een geheel.
| |
| |
Die consequentie van het steeds wat anders doen dan men verwacht, maakt dat ik nu ook met Schwitters stop. Ik word vereenzelvigd met Schwitters, men verwacht het van me en dus kom ik binnenkort met het sprookje van Roodkapje. Maar eigenlijk moet ik nog verder. Men kent me nu als theatermaker, ik moet dus het theater uit. Ik wil uit het systeem van vastgelegde première-data, van precies geplande voorstellingen en speellijsten. Het geaccepteerde theater is een corset. Het dwingt je richtingen uit, die je zelf niet meer kunt bepalen. Ik wil zelf kunnen vaststellen wat ik wil doen, hoe, waar en wanneer. Theater lijdt onder gangbaarheid. Pas als iets gangbaar is, komt het publiek. En hoe gangbaarder het theater, des te vastgelegder wordt het. Daar verzet ik me tegen. Theater moet niet iets bijzonders of nadrukkelijks zijn, het moet een verlengstuk van je eigen leven zijn. Daarom zou ik eenvoudige, snelle, wendbare producties willen, die je uitbrengt als je ermee klaar bent en op een plek die zich dan voordoet. Ik weet wel dat dit een utopie is. Organisatie van een groep vereist nu eenmaal vaste afspraken. Een acteur die je wil hebben, moet je drie jaren van te voren vastleggen en is vervolgens maar voor een paar maanden beschikbaar. Toch wil ik dit ideaal zo dicht mogelijk benaderen. Dit betekent niet dat ik ook chaos in de eigen organisatie nastreef. Integendeel, als de afspraken niet kloppen, word ik hels. Waar je je op vastgelegd hebt, dat moet je doen. Maar dit soort organisatie, vind ik van een volstrekt andere orde.
| |
Wetenschappelijke beleggingsadviezen
Carel Alphenaar, de andere leider van de jonge theatergroep Oerisol, lijkt nauwelijks op zijn compaan. Begon die zijn carrière als hoboïst in een Israëlische politiekapel en verdiende hij zijn eerste geld als ober en als begeleider van de ochtendgymnastiek, Alphenaars eerste stappen in de grote mensenwereld lagen in een Bureau voor wetenschappelijk gefundeerde beleggingsadviezen, en dat terwijl zijn achtergrond eerder een leven in de muziek voorspeld leek te hebben.
‘Ik ben opgegroeid tussen de muziekinstrumenten. Mijn vader had een nog bestaande pianohandel in Haarlem en mijn moeder begeleidde stomme films in een Halfwegs theater. Toen ik mijn eindexamen gedaan had, wilde ik gaan studeren, Nederlands, maar ik had HBS-A. Dus moest ik staatsexamen doen. Ik zette daarom een advertentie in de krant, waarbij ik me als ‘actief jongmens voor alle beschikbare werkzaamheden’ aanbood. In Haarlem had je een oude, van Riel-achtige vader die met zijn zoon een financieel adviesbureau dreef. Vader en zoon heetten in de wandeling Lord Wanhoop en zijn hondje. Zij vielen voor de omschrijving ‘actief jongmens’ en zo kwam ik op hun kantoor terecht. Een omgeving waar de boeken drie rijen dik stonden; tot in de keuken en op de wc vond je boeken. Ze lazen 20 kranten per dag en er was een archief met zo'n 50.000 mappen. Die beheerde ik.
Het bureau was voor de heren een voorwendsel om zich drie kwart van de dag met hun lievelingswetenschappen bezig te houden. De beleggingsadviezen waren de goed gehonoreerde onderbrekingen in hun studie van de wereldeconomie en in het lezen van hun lievelingsauteur Francis Bacon.
| |
| |
Als de telefoon ging, bewoog de oude heer, terwijl hij doorlas in zijn krant, de linkerhand, bracht de hoorn naar het oor en bromde met een sigaar in de mond iets vertrouwenwekkends naar de andere kant. Ik was intussen geluidloos opgestaan en op het moment dat ik hem hoorde zeggen ‘United Steel of Australia, ja, ja...’ danste ik onhoorbaar naar mijn mappen en schoof hem een dossier tussen sigaar en krant. Hij mompelde dan het een en ander over eigen vermogen en hield de vrager daarmee zo lang bezig tot hij het juiste stuk had. Als kwam hij er per toeval op, zei hij vervolgens: ‘de jaarrekening over 1962 is nauwelijks glänzend, voorzieningen voor dubieuze debiteuren, een mislukte emissie, een paar weggelopen commissarissen. Nee, nauwelijks een solide belegging te noemen. Neen,... Niets te danken’. Hij schoof het dossier daarop nonchalant van zijn krant en las verder, daarbij halfluid in zichzelf pratend. In het begin vroeg ik hem, als hij dat deed ‘Wat zegt u mijnheer Van Bavelsberg?’ Hij keek dan verbaasd op: ‘Mijnheer Alphenaar, ik houd een monoloog.’
Op dit kantoor heb ik veel geleerd. Niet alleen hoe een door sigarenvonken in brand geraakte krant te doven of hoe men in de wereld van Bommel elkaar behoort te begroeten - ‘Goedemorgen mijnheer Van Bavelsberg, goedemorgen mijnheer Van Bavelsberg, goedemorgen mijnheer Van Opstelten, goedemorgen mijnheer De Willigenborg, goedemorgen juffrouw Veenstra, goedemorgen juffrouw De Vries’ en dat elke ochtend op dezelfde wijze van hoog naar laag - maar ook wat belangstelling voor cultuur behoort te zijn. Maakte je een half culturele opmerking, dan verrezen de heren uit hun stoelen en binnen vijf minuten had je een stapel boeken over het onderwerp op je bureau. Ze voedden je op en hun graankorreltje is bij mij in goede aarde gevallen. Na zes jaar ben ik ineens met dit leven gestopt. Van mijn gymnasiumdiploma was niets gekomen, wel van serieuze zangles bij Cobie Riemersma en haar katten. Maar daar kon ik niets mee. Ik was een keurig heertje geworden, met een goed salaris, 120 overhemden en 15 maatpakken. Ik besloot dat ik mijn oude schoenen moest weggooien voor ik nieuwe had, zei mijn baan op en trok naar Amsterdam. Daar leefde ik van wat klusjes voor Ischa Meijer en van vertalingen en speelde cello.’
| |
Centrum
‘Na twee jaar armoede kreeg ik via Walter Kous een baantje als regieassistent bij Toneelgroep Centrum. Wat later werd ik het hulpje van Hans Roduin, de dramaturg. Bij Centrum ben ik tot het bittere einde gebleven, langzamerhand opklimmend tot ik eindigde als de directeur die de deur achter zich heeft moeten sluiten. Hans Roduin stond bij Centrum voor de lijn van het toenmalige moderne toneel: Brecht, Witkiewicz, Adamov, Anouilh, lonesco en Pinter. De Engelse stukken, waarmee Centrum eind jaren zestig en daarna naam maakte, kwamen via mij. Nichols, Saunders, Orton, Edward Bond, die hoek heb ik voor Nederland ontdekt. Tabori heeft via Centrum de weg terug naar Europa gevonden. Peter Brook heb ik in die tijd naar het Holland Festival willen halen, men zag er niets in. Nu zou het Holland
| |
| |
Festival zijn jaarbudget willen geven om hem in Nederland te kunnen presenteren. We beperkten ons bij Centrum natuurlijk niet tot het Britse repertoire. Handke, Kroetz, Bruckner, Walser, Müller deden we net zo. En het Nederlandse repertoire. Ik ben begin 70er jaren begonnen met systematisch Nederlandse schrijvers uit te nodigen. Aan het eind hadden we zelfs huisschrijvers in dienst: Peter Romer en Ton Vorstenbosch.
De dernière van het Mime Theater Will Spoor (23 oktober 1973)
Links Chaim Levano, rechts de maître protocolair Carel Alphenaar
(Foto: Charlotyte Wissing)
Ik heb bij Centrum altijd volgens lijnen gewerkt, met beleid. Wij hadden een driesporen aanpak, zoals Hans van den Bergh in ons gedenkboek uiteenzet: eigentijds Brits repertoire, moderne Duitse stukken en nieuw Nederlands werk. Daarbij draaide het in hoofdzaak om de tekst. Ik ben in mijn jaren als dramaturg bij Centrum gevormd door strenge Duitse regisseurs, die hun opleiding in de Brechttraditie gekregen hadden, die zo doorkneed waren in de dialectiek. Vanuit deze school kom je niet zo gauw tot vormexperimenten. Inhoud is primair. Toneel moet ergens over gaan, een stuk is een bericht uit de samenleving.
| |
| |
De leiding van Oerisol voorjaar 1989
Links Chaim Levano, rechts zijn steun en toeverlaat Carel Alphenaar
(Foto: Kors van Bennekom)
Wat we nu met Oerisol doen, is volstrekt tegengesteld aan wat ik bij Centrum nastreefde. In het Anna Blume-stuk staat de inhoud niet voorop, de logica van de tekst heeft niet het primaat, interpretatieve onhelderheid is geen probleem. Integendeel het is een associatief te duiden voorstelling geworden. Deze werkwijze lijkt voor mij op overspel en heeft ook het bevrijdende van overspel. Wie mij alleen vanuit Centrum kent, zal denken dat ik een theatermonogaam ben. Dat is niet zo, een dramaturg is een hoer, een goede dramaturg tenminste. Hij past zich aan. De regisseur geeft aan, is de strijkstok, en de dramaturg bewaakt, versterkt, is de zangbodem. Zo is de taakverdeling nu ook. Chaim Levano is er voor de ideeën, ik voor de selectie, de correctie en de bewaking. En dan heb ik zo veel verschillende kanten in huis, niet zo veel als Chaim die zich het liefst nergens op vast legt - ik zou hem het liefst een anarchist noemen, maar ook daar is hij weer op tegen, omdat het hem op iets vastpint -, dat ik zonder problemen en zonder mijn verleden te verloochenen met hem kan werken. Centrum was slechts één facet van wat ik gedaan
| |
| |
heb, wel het belangrijkste, maar toch maar een. Ik ben niet monogaam, ik vind veel te veel dingen leuk. Aan al die dingen wil ik wat doen. Ik heb vertaald, ik heb gepresenteerd, ik heb geacteerd, ik heb gezongen, in een orkestje gespeeld. Daardoor kun je natuurlijk niet al te diep gaan. Het zij zo, ik ben de apostel van de branchevervaging. Daarom kan ik met Chaim die zich uit principe nergens op wil vastleggen best uit de voeten. In mijn ogen vinden wij elkaar op een vorm van filosofische anarchie: concentratie op een niveau en logische samenhang zijn niet per se noodzakelijk.’
| |
Resistentie
‘Wij kennen elkaar al jaren. Eind jaren zestig begonnen de broers Mathijsen het Resistentie Orkest’. Via Just Bendien, die de opleider was van de psychiater Joost Mathijsen, werd Carel Alphenaar, begenadigd amateurcellist, die in die tijd het tuinhuis van Bendien bewoonde, benaderd. Een paar jaar later toen Joost nauwelijks meer tijd had en het ook zinnig werd een beroepspianist te vragen, kwam Chaim bij het salonensembletje. Het was de tijd van de Insectensecte, de artistieke kant van provo. Er waren muziekavondjes in de kelder van Joost Mathijsen, waar tout le monde verscheen. August Willemsen droeg toen nog vleugels. Jules Hamel hield zijn Heksensabbath. De tandarts Max Reneman hernam zijn beeldende kunstcarrière en startte zijn Openbaar Kunstgebit. Anarchie in alle betekenissen voerde de boventoon.
Chaim Levano, toen nog voltijds musicus, was al doende met zijn eerste Schwittersvoordrachten. De Sonate in Urlauten weerklonk in het Stedelijk Museum en in Fantasio, het naar hash ruikende jongerencentrum op de Prins Hendrikkade. Carel Alphenaar ontdekte dat hij niet alleen aardig cello kon spelen, maar dat hij als een ouderwets, bombastisch conferencier het orkestoptreden aan elkaar kon praten. Het Resistentie Orkest startte, via een goede relatie met de net beginnende Moviesexploitant Piet Goedings, stomme filmnachten. Carel expliceerde volgens alle regels der retorica en in het aardedonker zat Chaim onder het scherm geluidseffecten en ondersteunende muziek uit de piano te lokken. Het werd een succes. Het Resistentie Orkest trad op voor de WDR in Keulen met zijn salonmopjes en Chaim Levano deed de oersonate, een aaneenrijging van louter betekenisloze klanken.
‘Het was elf uur zaterdagavond. De grote studio aan de Appelhof zat boordevol publiek dat op de namen van Paul Linke en Friedrich Hollander afgekomen was. Verwachtingsvol ging het rode licht ten teken van de directe uitzending branden. Het publiek was opgetogen, het zoemde de walsjes, wijsjes en deuntjes uit grootmoederstijd mee. Het orkest raakte aangestoken door de stemming en boog zich regelmatig over de rand naar het podium, waar twee Nederlandse fans zaten die een kratje bier hadden bemachtigd. Tot Chaim Levano, geheel alleen achtergebleven op het immense podium, met zijn hasawabafo begon. Eerst viel er een stilte, toen ontstond er onrust en rumoer, daarna kwam er geschreeuw “Aufhören, Schund, zurück nach Holland” en tenslotte rukte het publiek zelf op. De beide fans vluchtten met
| |
| |
hun kratje het podium over en troffen in de gang achter de studio een opgewonden producer, Dr. Becker, die niet kon beslissen of de rechtstreekse uitzending gestopt moest worden. Chaim Levano ging ondertussen unverfroren verder. Toen een paar jaar later de band van de uitzending nog eens opgevraagd werd, bleek al het publieksgeluid ervan afgehaald te zijn. Dit was de officiële en enige uitzendband, beweerde de archiefbeheerder.’ Dezelfde sonate ging een paar maanden later, 's ochtends om negen uur op een congres over communicatie aan de Erasmusuniversiteit. De zaal nog wat slaperig, sloeg de ogen op en begon als met één stemband te fluisteren. Chaim Levano keek verbaasd over zijn lessenaartje de zaal in en was duidelijk verrast. Zijn ogen keken vragend, tot hem duidelijk werd dat de reactie als appreciatie aangemerkt moest worden. Toen een paar jaar geleden de sonate voor het eerst in Israël ging, gebeurde er weer wat anders. Levano was nog niet op een kwart van zijn tekst toen er rumoer ontstond. Hij hield even in, wellicht denkend aan zijn Keulse ervaring, rechtte de schouders en vervolgde. De zaal applaudiseerde en viel in. Honderden kelen, nimmer gewend aan Schwitters, scandeerden het Duitse alfabet van achter naar voren mee en braken hun tongen over de onuitsprekelijke medeklinkercombinaties. Een waar pandemonium van enthousiasme. Geen shock voor het publiek deze keer, maar voor de uitvoerder.
Carel Alphenaar weet ook hoe het publiek te schokken. In het krantje The Times of Waste, in 1974 uitgegeven door de mimegroep Waste of Time, leest men het volgende verslag: ‘Opheffing groot succes (van onze speciale showmedewerker) Na eerst thans doorgesijpeld is, heeft het Mime Theater Will Spoor zich op 23 oktober 1973 met een overdonderend spektakel in het Shaffy Theater trachten op te heffen en te transformeren in Waste of Time. Dat dit “officiële afscheid van het Mime Theater” met enig feestgedruis gepaard zou gaan, zal niemand die bekend is met de uitspanningen van het mimende kunstenaarsvolkje verbazen. Dat deze “demière” echter met zulke uitspattingen gepaard zou gaan, als nu het geval was, zal evenwel niemand verwacht hebben. Kratten champagne en enorme massa's fraai opgemaakte schotels zijn verdwenen in de magen van het op drank, eten en sensatie beluste aanwezige kunstvolkje.
Om de lezers een indruk te geven van het gebeurde hebben onze verslaggevers tijd noch moeite gespaard om de tekst van de openingstoespraak, die door vakbondsbestuurder Carel Alphenaar gehouden werd, te bemachtigen. Dit was nog ingewikkelder dan gedacht, daar de heer Alphenaar, aan het eind van de avond volstrekt onmachtig geworden door de drank zijn tekst verloren had. Na veel naspeuringen vonden wij echter tussen de grote hoeveelheden etensresten, scherven en lege flessen enige vodjes. Hier volgt een deel van de tekst zoals die door de maître protocolair Carel Alphenaar na het aan elkaar voorstellen van de gasten werd uitgesproken:
Zeer geacht bestuur, zeer geachte directie, subsidianten, medewerkers en genodigden van het Mime Theater Will Spoor.
Toen ik enige tijd geleden gevraagd werd hier op te treden als maître protocolair en wederom toen ik in een voorbespreking met de artistiek directeur
| |
| |
van dit gezelschap bij een maaltijd in de le klas restauratie van het Centraal Station te Amsterdam richtlijnen ontving voor deze avond, kwam een oud beeld bij me boven. Het moet jaren geleden geweest zijn dat ik met een Russische gravin (86), die nog bij Maxim Gorki op schoot had gezeten en door hem Marivna genoemd was, een voorstelling heb bijgewoond in het tenttheater van Will Spoor. Het stormde verschrikkelijk en in enen woei de tent om. Iedereen zocht een goed heenkomen, op één individu na. Dat was Will Spoor, die net met de repetities begonnen was van zijn nieuwe nummer “de mimespeler, die blijft doormimen op het moment dat zijn tent omwaait”. Dat was Will Spoor, zoals hij moet zijn en is. Iemand die door werkt, terwijl er niet meer te werken valt. Zo iets heet, in de termen van vandaag, waste of time - tijdverlies. Zo legde hij liggend de basis voor wat later een groep zonder weergave zou worden. Will Spoor heeft jarenlang met zijn Mime Theater moeten werken om tenslotte de stap naar het totale niets, waar zelfs zijn naam niet meer mocht voorkomen, te kunnen zetten, etc. etc.
De reactie van de mimedirecteur, die net als een idiote fanaticus neergezet was, en van zijn subsidiŃ‘nten, die nu eindelijk van een vakbondsbestuurder bevestigd hadden gekregen dat hun goede geld voor niets gebruikt werd, laat zich raden. Geen wonder dat de heer Alphenaar het eind van de avond slechts in onmacht heeft weten te bereiken.’
‘Toch zijn we er niet op uit om per definitie te shockeren’, zeggen Carel Alphenaar en Chaim Levano als uit één mond. ‘We provoceren niet opzettelijk, maar als het resultaat van ons werk is dat het publiek het matje onder zijn voeten voelt wegtrekken, vinden we dat best prettig.’
Camiel Hamans sprak met Chaim Levano en Carel Alphenaar naar aanleiding van de KRO-uitzending van de theatervoorstelling Een uur oponthoud met Anna Blume op 22 april en de NCRV-uitzending van De onderbroken lezing op 18 juli.
|
|