Naamkunde. Jaargang 36
(2005-2006)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||
Betuwe en Hessen, Bataven en Chatten
| |||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||
zowel de Keltische als de Germaanse literatuur uit de Middeleeuwen.Ga naar voetnoot(5) Tot op heden is Schrijvers etymologie niet weersproken of weerlegd en zoals ik hier zal betogen is hij ook in een bredere context aantrekkelijk en aannemelijk. Als een terzijde is het nuttig erop te wijzen dat met deze etymologie de orthografische vorm Cannenefates (C-/Kannenefaten) als het meest ‘historisch correct’ kan worden beschouwd. Tacitus (Hist. IV.15) zegt van de Cannenefaten dat zij met de Bataven overeenstemmen in afkomst, taal en dapperheid. Zij leefden in het kustgebied tussen het Helinium (de oude Maasmonding) en de monding van de Oude Rijn (bij Katwijk) en vormden zo de westelijke buren van de Bataven.Ga naar voetnoot(6) Gezien de nauwe band tussen Cannenefaten en Bataven is het op zijn plaats om nog eens te kijken naar de naam van deze laatste groep, evenals naar die van de Chatti, waarvan beide groepen zouden zijn afgesplitst. Niet alleen Tacitus meldt dat de Bataven een afsplitsing zijn van de Chatten (Hist. IV.12), ook archeologisch is dit aangetoond.Ga naar voetnoot(7) Aangezien er geen twijfel over lijkt te bestaan dat er een verband is tussen de naam van de Betuwe en die van de Bataven, bespreek ik deze twee namen hier samen.
2. Over de namen Betuwe en Bataven en over hun onderlinge samenhang is veel geschreven en de heersende gedachte in handboeken en naslagwerken is dat de streeknaam Betuwe werd ontleend aan de ‘stamnaam’ Batavi.Ga naar voetnoot(8) Dat deze interpretatie niet zonder problemen is, wordt daarbij niet verzwegen, maar goede alternatieven lijken niet voorhanden. Toch wil ik deze gangbare interpretatie van de feiten ter discussie stellen en een alternatief voordragen. Wat ik niet loslaat, is de gedachte dat de Batavi de bewoners zijn van de Betuwe, of - in klassieke termen - van het insula Batavorum (Tacitus, Ann. II.6; Hist. IV.12; V.23; Plinius, Nat. Hist. IV.101). Dit Latijnse (insula) Batavorum laat zich zonder enig probleem lezen als een vrije ‘vertaling’ van een Germaans *bat-agwiō waarvan we zullen zien dat het op zijn beurt probleemloos en door regelmatige klankontwikkeling leidt tot Betouw, een welbekende en goed geattesteerde, oudere benaming | |||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||
voor de Betuwe. Dat we moeten uitgaan van een Germaanse en niet van een Keltische (of andere) ‘oervorm’ is een veronderstelling die zijn bevestiging vindt in het feit dat juist deze vorm klankwettig en semantisch volledig past. Bovendien is geen concurrerende Keltische (of andere) etymologie voor Betuwe voorhanden. Voor de etymologie van Betuwe wordt in de bestaande literatuur vaak verwezen naar de Gotische comparatief en superlatiefvormen batiza en batists ‘beter, best’, en ook naar het Gotische werkwoord gabatnan ‘voordelig, profijtelijk zijn, baten’. De betekenis van Betuwe wordt dan zoiets als ‘goed, profijtelijk gebied’. In de moderne Germaanse talen vertoont dit adjectief suppletie (‘goed’ vs. ‘beter, best’) en bestaat geen positieve, ongemarkeerde vorm (**bat, **bet of **beet zouden in aanmerking komen; er is wel het nomen baat). Het Middelhoogduits kent echter nog een adverbiaal baz ‘goed, beter’ naast het comparatief adjectief bezzer ‘beter’. Dat een positieve vorm (Gm. *bat-) in een eerdere taalfase zeer goed bestaan kan hebben, wordt gesuggereerd door Sanskrit bhad-rá- ‘gezegend, voorspoedig, fortuinlijk, gelukkig; goed, gezegend, vriendelijk etc.’, evenals door het geciteerde Gotische werkwoord gabatnan ‘baten’.Ga naar voetnoot(9) Recent is beargumenteerd dat ook het Keltisch verwante vormen van dit Proto-Indo-Europese adjectief kent in bijvoorbeeld Middelwels bod (modern Wels bodd) ‘goedgezindheid, tevredenheid, genoegen, instemming’ en in Oudiers buide ‘goedgezindheid, dank(baarheid)’.Ga naar voetnoot(10) Het tweede element in het compositum *bat-agwiō vormt geen probleem. Het is Germaans *agwiō ‘eiland, land omgeven door water’ dat onder meer voortleeft in modern Duits Aue ‘rivierweide’, in modern Nederlands ooi, ooij, oog ‘rivierweide, eiland’ (uitsluitend in plaatsnamen), (land)ouw ‘stuk (bouw)land’, en ei(land) (een leenwoord uit Oudfries ei-), in Oudengels īeg, ‘eiland’, en in Oudnoors ey ‘island’. Van de Nederlands vormen ontstond ouw uit de nominatiefvorm, ooi uit de casus obliqui (de overige naamvalsvormen). Tot in de vroege twintigste eeuw verscheen de naam van de Betuwe veelal in de vorm Betouw. Pas recent werd deze vorm volledig vervangen door de huidige: Betuwe. Het -ouw in Betouw is rechtstreeks ontstaan uit Germaans *-agwiō (>*-ăwi > -ouw). De vervanging van deze vorm door Betuwe kon plaatsvinden nadat Nederlands ouw (< nom.) uit ouder (Germaans) *ăwi (‘type 1’) samenviel met uw/ouw uit Gm. *ū (‘type 2’).Ga naar voetnoot(11) Door dit samenvallen werd de etymologische onderscheiding opgeheven en werd mogelijk dat een woord van ‘type 1’ geruisloos overging naar | |||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||
‘type 2’. Zeker in een etymologisch niet langer doorzichtige naam als Betouw zal deze overstap geen probleem hebben gegeven. Daarbij kan een rol hebben gespeeld dat in (dialectische) woordparen als douw/duw, rouw/ruw en schouw/schuw steeds de tweede vorm meer aanzien genoot en doordrong tot de standaardtaal. In feite kan Betuwe daarmee worden beschouwd als een hypercorrecte vorm voor Betouw, dat wellicht eveneens werd ervaren als een dialectvorm die sociaal inferieur zou zijn, of in elk geval minder correct. Onverklaard blijft in deze etymologie de e in Betouw (Betuwe). Deze staat echter niet op zichzelf en we zien de verandering a > e ook in een aantal plaatsnamen, waar hij lijkt te hebben plaatsgevonden in de twaalfde en de dertiende eeuw.Ga naar voetnoot(12) Belangrijke voorbeelden zijn Nijmegen (< Novio-magus) en Deventer (< Dauentre (9e e., cop. 11th c.) vel.sim). Voor deze klankverandering zijn dus goede parallellen voorhanden en het ontbreken van een (fonetische) verklaring is een algemeen probleem binnen de historische grammatica van het Nederlands en niet een specifiek probleem in de etymologie van Betuwe. Wat door deze etymologie ook wordt ondersteund, is de veronderstelling dat de vaak aangehaalde overeenkomst met de naam Veluwe op toeval berust. Er bestaat weliswaar een vorm Velouwe die enkele malen voorkomt in zeventiende- en achttiende-eeuwse bronnen en in de familienaam Van de Velouw(e), maar deze vorm is veel minder frequent en mogelijk juist ontstaan onder invloed van Betouw. Aangezien Veluwe ook diverse malen voorkomt als veldnaam, zouden we bij een etymologisch correct **velouw mogen aannemen dat deze vorm toch tenminste in enkele gevallen zou hebben overleefd, wat voorzover mij bekend niet het geval is.Ga naar voetnoot(13) De conclusie is daarmee dat toen een groep stamleden zich afsplitsten van de Chatti en zich vestigde in het Nederlandse rivierengebied, deze mensen hun nieuwe woonplaats de naam bat-agwiō ‘goed, fortuinlijk eiland’ gaven en vervolgens hun eigen groepsnaam hiervan afleidden. De Bataven heten dus naar de ‘Betuwe’ en niet omgekeerd. Het proces is parallel aan dat waarmee bijvoorbeeld de Australiërs zich naar Australië noemen, of de Canadezen naar Canada. Tevens kunnen we veronder- | |||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||
stellen dat bij de Cannenefaten de ‘meesters’ (*faþi-) de nieuwkomers waren, die gingen heersen over de inheemse ‘lookmensen’ (? **kannīnones).Ga naar voetnoot(14)
3. Ook bij Tongeren in Belgisch-Limburg komt het toponiem Betuwe voor, tegenwoordig in de vormen (Kasteel) van Beto en Betoveld, direct ten (noord)westen van de stad. In zijn behandeling van de toponymie van Tongeren beschrijft Stevens dat het gaat om broekland langs de Jeker dat ‘tot voor de Franse Revolutie met de benaming Gansbetue (1307), Ganseb(e)eten of Gansbetho (werd) aangeduid’.Ga naar voetnoot(15) Stevens verbindt het element gans- in deze naam met Middelnederlands gansen, gensen ‘genezen, helen’ (ook ‘reinigen’, LT) en neemt aan dat het ‘betrekking heeft op de zich daar bevindende geneeskrachtige bronnen’. Jan de Vries kent in Belgisch-Limburg zowel een Betho als een Betuwe die zich in deze vorm geen van beide op de topografische kaart laten lokaliseren.Ga naar voetnoot(16) Vermoedelijk vergiste De Vries zich en hebben beide namen betrekking op het genoemde Beto(veld) bij Tongeren. Van Betho zegt hij dat het ‘in 1267 Butue en in 1305 Betuvis’ heette en hij vergelijkt het met Betuwe (Gelderland). Voor het Betuwe in Belgisch-Limburg vermeldt hij: ‘naam van een gehucht bij Tongeren, waarvan de oudste vormen zijn Bethen, Bethem 1267-1330, Bethouwe 1412-1450, Betho 1657-1691, Bethoven 1582-1700 (waarnaar de naam van de componist Ludwig van Beethoven genoemd is).’ Ter verklaring denkt De Vries in dit geval aan de persoonsnaam Bado, Bato, wat in het licht van het voorgaande nogal vreemd is.Ga naar voetnoot(17)
4. Uit het voorgaande volgt dat de groep waaruit Bataven en Cannenefaten voortsproten (we zouden eventueel van Proto-Bataven kunnen spreken) bij aankomst uit Hessen een Germaanse taal sprak. De Bataven lijken immers zelf de naam aan hun nieuwe woongebied te hebben gegeven en dat zullen zij hebben gedaan in hun eigen taal. Ook de hier voorgestelde interpretatie van de Cannenefates als Germaanstalige ‘meesters’ over inheemse, Keltischtalige ‘lookmensen’ wijst in die rich- | |||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||
ting. Verder kan worden gewezen op de fonetische aanpassing van Keltisch *magusenos naar inheems-Latijn (Hercules) Magusanus en andere voorbeelden van gegermaniseerd Keltisch.Ga naar voetnoot(18) De inheemse vorm van de naam, Magusano-, kan worden omschreven als ‘gegermaniseerd Keltisch’ of Keltisch met een Germaans accent. Ander voorbeelden van dit resultaat van taalcontact zijn zichtbaar in de namen (Dea) Sandraudiga en (Dea) Seneucaega/Zennewijnen.Ga naar voetnoot(19) Andere namen van groepen en individuen in Nederland in deze periode zijn - voorzover zij voor ons zijn te duiden - Keltisch en niet Germaans. Waarschijnlijk sprak dan ook de inheemse bevolking waartussen deze nieuwkomers uit Hessen zich als nieuwe elite vestigden een Keltische taal die al snel - en met een accent - door de nieuwkomers zal zijn overgenomen. Toen de Bataven eenmaal hun prominente rol als leveranciers van hulptroepen voor het Romeinse leger hadden verworven, deed met de romanisering ook het Latijn zijn intrede en ontwikkelde zich een vorm van Latijn (Romaans) met een Keltisch element.Ga naar voetnoot(20) Er zijn aanwijzingen dat dit Gallo-Romaans (en wellicht ook het Keltisch zelf) zich nog geruime tijd na de Romeinse periode heeft kunnen handhaven in wat nu het Nederlandse taalgebied is.Ga naar voetnoot(21)
5. Over de etymologie van Chatti wordt al ongeveer anderhalve eeuw gedebatteerd, en ook de vraag of deze naam voortleeft in de moderne landnaam Hessen is nog steeds niet tot ieders tevredenheid beantwoord.Ga naar voetnoot(22) Op basis van het voorgaande en met gebruikmaking van het fenomeen van ‘gegermaniseerd Keltisch’ zoals dat in de context van de Bataven aanwijsbaar is, wil ook ik hier een poging wagen. Het scenario is als volgt: oorspronkelijk is Chatti een Keltische naam, maar op het moment dat de dragers van deze groepsnaam opduiken in de bronnen, zijn zij Germaanstalig. De naam Hessen is een voortzetting van de oorspronkelijke naam. De naam Chatti verschijnt in de klassieke bronnen in een aantal verschillende vormen waarin de interne consonant (cluster) verschijnt als tt, tth of th.Ga naar voetnoot(23) Germanisten hebben dit meestal geïnterpreteerd als tt of als þþ. In het Keltisch is het echter pre- | |||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||
cies deze orthografische variatie in epigrafische en klassieke bronnen die wordt beschouwd als de representatie van het affricaat ts, een klank in het Gallisch waarvoor het Latijn geen schrijfteken kende. In monumentale inscripties vinden we voor dit Gallische affricaat soms de zogenaamde Tau Gallicum of ‘gestreepte D’ (D) geschreven, in graffiti in Latijns cursief vinden we ook wel een ‘dubbele, doorgestreepte s’.Ga naar voetnoot(24) Een vergelijkbare klank kwam ook voor in het Proto-Germaans. Al in 1879 stelde Karl Müllenhoff voor om de naam van de Chatti te vergelijken met Wels cas ‘hatelijk, gehaat’, en enkele anderen volgden hem in die suggestie.Ga naar voetnoot(25) Omdat echter de aard van de interne consonant ter discussie bleef staan en men bovendien de voorkeur gaf aan een Germaanse etymologie, werd deze door Müllenhoff uitgezette lijn niet verder vervolgd. Dat is precies wat ik hier wel beoog te doen. Wanneer we aannemen dat Chatti een gegermaniseerde vorm is van wat in het Gallisch *katsi zou zijn geweest, moeten we concluderen dat dit precies de vorm is die ook wordt gereconstrueerd als Proto-Keltische voorganger van Wels cas, Bretons en Cornisch kas ‘hatelijk, gehaat’, en van Middeliers cais ‘haat; liefde’.Ga naar voetnoot(26) Het woord is verwant met Grieks κῆδος ‘zorg, bedroefdheid’.Ga naar voetnoot(27) Het wat vreemde feit dat het Ierse woord zowel ‘haat’ als ‘liefde’ betekent, suggereert een oorspronkelijke betekenis in de trant van ‘hevige emotie’. Daar alle verwante vormen in het Grieks en in het Sanskrit eveneens verwijzen naar noties als de zorg voor vreemdelingen of aangetrouwde verwanten (of voor doden), lijkt ook daar een algemene verwijzing naar ontzag en eerbied voor het vreemde aanwezig. Voor een stamnaam Chatti zou dit kunnen leiden tot een interpretatie als ‘zij die door sterke emotionele banden zijn verbonden’ of ook wel ‘diegenen met liefdevolle zorg voor de groepsgenoten en met haat tegenover buitenstaanders’. Het is lastig dit nader te preciseren en bovendien weten we natuurlijk niet of de naam nog betekenisvol was voor de dragers ervan op het moment dat zij rond het midden van de eerste eeuw voor Christus opduiken in onze bronnen. Zowel in het Keltisch als in het Germaans ontwikkelde dit affricaat *ts (< *d/t-ti) zich tot -ss- en met latere Umlaut is de naam Hessen dan ook een volstrekt reguliere ontwikkeling uit ouder *katsi.
6. Op basis van (onder meer) muntvondsten in het Nederlandse rivierengebied en in Hessen is de komst van de (Proto-)Bataven gedateerd tussen 50 en 40 voor | |||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||
Christus.Ga naar voetnoot(28) We moeten dan ook aannemen dat de bevolking van Hessen (de Chatti) vóór het midden van de eerste eeuw voor Christus haar Keltische taal inruilde voor een Germaanse. Het was die Germaanse taal die deze mensen vervolgens meebrachten naar het Nederlandse rivierengebied. Deze veronderstelling strookt met het archeologische materiaal zoals dat in Hessen uit de vroegere ijzertijd bekend is en dat vrij algemeen als ‘Keltisch’ wordt geïnterpreteerd, maar dat uiteraard geen uitspraak toelaat over de taal van de mensen die dit materiaal nalieten.Ga naar voetnoot(29) In dit scenario is ook niet onaannemelijk dat rond 50 voor Christus de naam Chatti niet langer werd begrepen (anders dan als de naam van deze bevolkingsgroep), wat zal hebben bijgedragen aan de onzekerheid over de ‘juiste’ schrijfwijze. De naam raakte - ondanks dat hij zelden in vroegmiddeleeuwse bronnen opduikt - niet vergeten en ontwikkelde zich klankwettig tot Hessen. Zoals we hierboven zagen, werd de Germaanse taal die deze groep immigranten uit Hessen meebracht, geen omgangstaal in het Nederlandse rivierengebied. Blijkbaar was de groep nieuwkomers hiervoor niet groot genoeg (ook in de materiële cultuur zien archeologen een hoge mate van continuïteit in de overgang van late ijzertijd naar Romeinse tijd). Andere factoren die hierbij mogelijk een rol hebben gespeeld, zijn:
Het beeld voor de taalgeschiedenis dat hieruit naar voren komt, is gedifferentieerd en complex. Van de inheemse bevolking neem ik aan dat die (in elk geval in Zuiden Midden-Nederland) overwegend Keltischtalig was. Overgeleverde stamnamen, persoonsnamen, namen van goden en godinnen en enkele plaatsnamen wijzen hierop. De Bataven vestigen zich als een numeriek relatief kleine elite in dit gebied. Zij komen uit Hessen, dat op dat moment Germaanstalig is, maar lijken zich qua taal al | |||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||
snel aan hun nieuwe, Keltischtalige omgeving aan te passen. Het Germaanse ‘accent’ in namen als Magusanus en Sandraudiga wijst daarop, evenals het voorkomen van Keltische namen onder leden van de Bataafse elite (zoals bijvoorbeeld Julius Briganticus, een oomzegger van Julius Civilis). Door hun nauwe verbondenheid met het Romeinse gezag vindt parallel hieraan een sterke latinisering plaats, waarschijnlijk in eerste instantie van de Bataafse elite en de Bataven die als soldaat dienst deden in het Romeinse leger, maar vervolgens ook onder bredere lagen van de inheemse bevolking in het gebied direct ten zuiden van de limes. Mogelijk handhaafde het Keltisch zich nog enige tijd (de vraag is natuurlijk hoe lang) in meer ‘afgelegen’ gebieden, terwijl in de sterker geromaniseerde gebieden een vorm van Latijn (Romaans) met een Keltisch ‘accent’ de omgangstaal werd.Ga naar voetnoot(30) Dat de Bataafse elite in het Nederlandse rivierengebied de eigen (Germaanse) taal opgaf voor het Keltisch van hun onderdanen, mag in moderne ogen vreemd lijken, maar is beslist niet zonder precedent. Vergelijkbare voorbeelden van ‘allochtone’ elites die hun eigen taal opgeven voor die van hun onderdanen zijn de Franken in het Romaanse Frankrijk, de Noormannen in Normandië en Sicilië en - verder weg - de Manchu in China. Wat het leert is, dat taal weliswaar een niet onbelangrijk aspect van ‘ethnische identiteit’ is, maar beslist niet het doorslaggevende. | |||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||
|
|