Naamkunde. Jaargang 33
(2001)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 247]
| |
Kroniek NederlandKeltisch in namen in het Nederlandse taalgebiedHet Nederlandse literatuuroverzicht van deze jaargang bevat enkele publicaties van divers pluimage - om het zo maar te zeggen. Een bijzonder waagstuk, waarvoor men goed in de klassieke naamkunde thuis moet zijn, heeft Lauran Toorians uitgehaald met zijn boek Keltisch en Germaans in de Nederlanden. ‘Wat zijn precies Kelten en Germanen, en hoe herkennen wij hen in een archeologische context? Dit boek doet een poging daarin helderheid te verschaffen en een antwoord op de gestelde vragen te formuleren.’ Een boek als dit, zo schrijft hij verder, bestond niet eerder. Daarmee doelt hij op de geografische reikwijdte - het gehele Nederlandse taalgebied - en ook op de Keltische invalshoek. De Kelten zijn in opmars. In navolging van de taalkundige Peter SchrijverGa naar voetnoot(1) tast Toorians de mogelijkheden af om de Kelten en het Keltisch een grotere rol in onze protohistorie en het voor-Nederlands toe te kennen dan tot dusverre verondersteld mocht worden. Om na te gaan tot hoe ver de Kelten zich in land en taal gemanifesteerd kunnen hebben, heeft de auteur bruggen geslagen tussen archeologie, geschiedenis en taalkunde. De eerste helft van het boek is een elementaire inleiding in de archeologie en de historische vergelijkende taalkunde. Het tweede deel betreft de (etymologische) toepassing van de kennis op de schaarse oudste restanten van inheemse taal die in Nederland en België zijn overgeleverd, en die vooral in toponiemen en namen van personen en volkeren worden aangetroffen, om te zien of bepaald kan worden of het de taal van Germanen, Kelten of een ander volk betreft. Hoewel ook bij Toorians veel naamsverklaringen onzeker blijven, prikkelt hij de lezer tevens met speculaties waar menigeen afwijzend tegenover zal staan. Zijn drang om heel Nederland van een Keltische onderlaag te voorzien, gaat zo ver dat hij de 15e-eeuwse vermelding Uxalia overeen laat komen met Gallisch uxelo- ‘hoogte’, waarbij hij de naamkundige lezer voor de tweede maal laat slikken door deze naam met Texel gelijk te stellen. Toorians neemt gemakshalve aan dat Uxalia de oudste vorm is, hoewel | |
[pagina 248]
| |
hem de vormen met W- bekend zijn. De oudste vermelding is echter Wexalia uit 1250-75, gevolgd door Wexel (1322) en tot nu is met algemene instemming aangenomen dat het de oude naam van (een deel van) het eiland Terschelling betreft. De klankontwikkeling die de zeldzame nevenvorm Uxalia (1440) teweegbracht, is reeds aannemelijk verklaardGa naar voetnoot(2). Deze overmoedige Keltische greep doet de schrijver vooralsnog geen goed. Niet alleen overtreedt hij met Uxalia zijn eigen principe door een middeleeuwse vermelding te analyseren - elders beargumenteert hij waarom hij alleen namen uit bronnen uit de Romeinse tijd behandelt -, maar ook vergeet hij de oudste vormen van Texel op een rijtje te zetten. Texel komt al vanaf de 8e eeuw voor en steeds met beginletter T-, die Toorians als lidwoord meent te kunnen interpreteren. Verder vergeet hij bij de behandeling van de plaatsnamen bij Lugdunum (bij Katwijk gelegen) bijvoorbeeld te vermelden dat gesuggereerd is dat deze van oorsprong Keltische naam een vernoeming betreft naar Lugdunum = Lyon, de stad waar keizer Claudius vandaan komt, en dat het Keltisch van deze naam derhalve niets over de keltisering van de kuststrook aantoontGa naar voetnoot(3). Nigropullo wordt slechts als een Latijnse ‘zwarte kip’ beschouwd, terwijl er toch ook andere serieus te nemen naamsverklaringen overwogen zijn. De auteur waagt het er vervolgens op om hierbij de naam van het nabijgelegen Zwammerdam op basis van het woord zwet ‘grens’, dat in de voorganger Svadenburch (1165) te vinden is, hypothetisch in verband te brengen met de grens van het Romeinse Rijk! Nu is het hier niet de plaats om gedetailleerd commentaar te leveren. Voorop zou kunnen staan dat het initiatief om dit boek samen te stellen steun verdient. Een frisse wind waait stof op in de oudheid. En het belang van de naamkunde komt weer eens naar voren als hulpwetenschap bij historisch(taalkundig) onderzoek. Het zou als een overzicht der opvattingen kunnen worden beschouwd in het licht van een enigszins gedurfde visie van de auteur. Problematisch is echter dat deze publicatie op twee gedachten hinkt. De doelgroep is in eerste instantie de belangstellende leek, maar het controversiële aspect gaat wel degelijk de vakgenoot aan. Het grootste bezwaar is dat er een notenapparaat ontbreekt, wat een onzorgvuldige indruk maakt. De auteur verontschuldigt zich voor deze omissie door te kennen te geven dat zijn betoog aanvankelijk voor een andere uitgever bestemd was die een populair wetenschappelijk boekje zonder voetnoten op de markt wilde brengen. Het geeft echter des te meer te denken over de werk- | |
[pagina 249]
| |
wijze en het documentatiesysteem van de auteur, wanneer hij aangeeft dat het achteraf toevoegen van voetnoten ondoenlijk bleek. Toorians compenseert het ontbreken van noten weliswaar met een beredeneerd bibliografisch slothoofdstuk, maar de feitelijke verantwoording blijft achterwege. Hopelijk krijgt Toorians de gelegenheid om zich meer te verdiepen in de materie, zodat hij een scherper archeologisch, historisch en taalkundig beeld kan geven in een boek dat beter geredigeerd is.
Lauran Toorians: Keltisch en Germaans in de Nederlanden. Taal in Nederland en België gedurende de Late IJzertijd en de Romeinse periode. Mémoires de la Société Belge d'Études Celtiques, 13. Bruxelles, 2000, 156 p. ISBN 20672850759 | |
Boerderij- en veldnamen in GorsselRegelmatig verschijnt er een nieuw deel in de serie Boerderij- en veldnamen in de Achterhoek. In 2000 was het de beurt aan Gorssel, het achtste deel, dat in 2001 reeds door een herziene tweede druk werd gevolgd. Het betreft het resultaat van een inventarisatieproject op basis van uit de volksmond opgetekende namen, waartoe al meteen na de oprichting van de plaatselijke oudheidkundige vereniging in 1983 het initiatief werd genomen. Het P.J. Meertens-Instituut in Amsterdam en het Staring Instituut in Doetinchem zorgden voor ondersteuning van de werkgroep. Na voor- en tegenspoed was de veldnameninventarisatie van de relatief grote gemeente in 1991 afgerond en vervolgens duurde het nog enkele jaren voordat al het werk van verschillende betrokkenen met uitgave werd beloond. Op 42 kaartbladen zijn ongeveer 1900 namen ingetekend. Eraan vooraf gaat het alfabetische register. Zoals gebruikelijk is het naamkundige hoofdstuk van de deskundige hand van Loes Maas. Bij haar systematische beschrijving heeft zij tevens gebruik gemaakt van archivalische bronnen, waaronder het verpondingskohier van 1646/47. Het spreekt vanzelf dat zij de veldnamen relateert aan bodemgesteldheid en grondgebruik. Zo kan bijvoorbeeld het toponiem Schaddenveld, nu heide, feitelijk worden verklaard met behulp van de Statistieke Beschrijving van Gelderland uit 1808 bij de beschrijving van veenmoerassige gronden ter plaatse waar ‘eigen turf of zogenaamde schadden of schilturf’ werden gestoken. Enkele toponiemen heeft de auteur grondig, in relatie tot soortgelijke namen elders, kunnen bestuderen, zoals de veldnamen Zondagse Wei en Veren Barg/Bedde. | |
[pagina 250]
| |
Aanvullende informatie bij een aantal namen vindt men in het hoofdstukje ‘Opmerkingen door informanten gemaakt’. Hier is ook ruimte voor de fantasie bij het verklaren van toponiemen als Napoleonseik en Pepieperon/ Pieperon/ Pieperom (uit ‘Ma pipe est rompue’).
H.J. Jansen op de Haar (coördinatie); Loes H. Maas, A.H.G. Schaars, m.m.v. L. Strijker-Klaij (redactie): Boerderij- en veldnamen in Gorssel Gorssel, Oudheidkundige Vereniging De Elf Marken / Doetinchem, Stichting Staring Instituut & Mr. H.J. Steenbergenstichting, 2000. Tweede herziene druk, 2001, 102 p. ISBN 9073667429 | |
Namen in de NoordoostpolderDe Weg van Ongenade staat ook op de voorkant van de tweede druk van Harrie Scholtmeijer's Namen in de Noordoostpolder. Alleen betreft het een nieuwe foto met een modern straatnaambord dat het simpele oude bordje, aan een holle ijzeren paal, heeft vervangen. Ook de diepte is verdwenen uit de eindeloos lange rechte weg met de hoge kale bomen die aan weerszijden op regelmatig afstand van elkaar staan, zodat we met weemoed naar de eerste druk kunnen kijken, hoewel we deze weg gelukkig nooit hebben afgefietst. Maar met de oneindigheid van de weg heeft de naam niets te maken. De straatnaam is ontleend aan het Woud van Ongenade, een andere benaming voor het Kreilerbos, en de naam herinnert aan de tragische legende van Iglo Tadema die zich in het jaar 808 (!?) afspeelde. De eerste druk van het door de IJsselakademie uitgegeven boekje dateert van 1987 en was al gauw uitverkocht. De tweede, aangevulde druk liet tot 2001 op zich wachten. Aan het voorwoord van R.A. Ebeling is niets gewijzigd. Zoals in het voorwoord al wordt vermeld, is de sterke gerichtheid op het maritieme (in de meest algemene zin) het opvallendste kenmerk van de toponiemen in de Noordoostpolder. Ook de tekst van Scholtmeijer is niet wezenlijk veranderd. Uitgangspunt voor het boek is het geven van de betekenis van alle toponiemen, behalve de veld- en huisnamen, in de Noordoostpolder (waartoe Urk dus niet behoort), per plaats beschreven. Dit principe is gehandhaafd, zodat in de tweede druk de 166 straatnamen die er sinds 1987 bij zijn gekomen, zijn toegevoegd. Het is opmerkelijk dat de onvrede over de naam Noordoostpolder waarover in de vorige druk gewag wordt gemaakt, in de nieuwe druk nog | |
[pagina 251]
| |
steeds actueel is, wat blijkt uit de discussies die hierover recentelijk in het periodiek van de regionaal-historische vereniging hebben plaatsgevonden.
Harrie Scholtmeijer: Namen in de Noordoostpolder. Publicaties van de IJsselacademie, 44. Kampen, Stichting IJsselacademie, 2001, 96 p., tweede aangevulde druk. ISBN-90-6697-036-7 | |
Straatnamen in Heemskerk en UtrechtWe kunnen deze in jaargang twee straatnaamboeken melden. Het eerste betreft de straatnamen in Heemskerk. Het is door de Historische Kring Heemskerk uitgegeven en voorzien van fraaie zwart-witfoto's, meest ansichtkaarten uit de collectie van de samensteller. De auteur, René Koeleman, wordt als jarenlang lid van de Straatnaamcommissie geacht deskundig te zijn en hij heeft zijn opdracht met verve uitgevoerd. In het kort schetst hij in de inleiding de werkwijze van de ‘Commissie Straatnaamgeving en Huisnummering’ en hij verstrekt de richtlijnen voor straatnaamgeving waaraan de voorstellen moeten worden getoetst. Dat Koeleman de moeite heeft genomen om meer namen te beschrijven dan de door de gemeente vastgestelde, blijkt al uit zijn indeling in vier categorieën: a. actuele straatnamen (officiële); b. historische straatnamen (die inmiddels verdwenen zijn); c. straatnamen in de volksmond; d. onofficiële straatnamen. Het verschil tussen de laatste twee is dat de (bij)namen uit de volksmond wel in brede kring bekend waren, maar geen bordje kregen (bijvoorbeeld de Stinkhoeklaan), en dat de onofficiële namen op initiatief van groepen bewoners werden gegeven, meestal ter ere van een bepaald persoon. Heel wat moderne straatnamen zijn naar oude veldnamen vernoemd. Zonder diep op de veldnamen in te gaan, dateert de samensteller ze waar mogelijk, met variante spellingsvormen ter aanvulling. Nauwkeurig wordt steeds de datum van het raadsbesluit van naamgeving genoteerd.
Naar eigen zeggen heeft Cees Druppel, de samensteller van het Straatnamenlexicon van groot Utrecht, die zich ‘straatnaamonderzoeker’ noemt, zijn boekje eveneens met de meeste zorg samengesteld. Derhalve, zo schrijft hij, is hij niet aansprakelijk voor eventuele onjuistheden in welke vorm ook. Dit boekje is van een geheel ander kaliber en het moet gezegd, Utrecht beschikt nog steeds niet over een straatnamenboek dat de stad waardig is. De auteur van het onderhavige werkje houdt het uiterst beknopt. Om het boekje te lezen moet men het een kwart slag omdraaien, want de | |
[pagina 252]
| |
tekst is overdwars gedrukt. Het lijkt dan ook niet veel meer dan een eenvoudige computeruitdraai te zijn, waarbij voor elke naam één regel beschikbaar is. Hoofdletters zijn gemakshalve weggelaten. Het is in ieder geval wel een uitgebreide lijst. Het boekje bevat ook de namen van de gemeenten die per 1 januari 2001 aan Utrecht zijn toegevoegd - Vleuten-De Meern, Haarzuilens, een gedeelte van Maarssen, Nieuwegein - en de namen van de nieuwe Vinex locatie Leidsche Rijn. Een leesbaarder, informatiever en aardiger boekje (op zakagenda-formaat) over de straatnamen in de binnenstad van Utrecht is samengesteld door J.A.F. de Rijk en in 1998 uitgegeven door de plaatselijke boekhandel Broese Kemink als relatiegeschenk: Utrechtse straatnamen binnen de singels.
René Koeleman: U bevindt zich hier. Straatnamen in Heemskerk verklaard. Heemskerk, Historische Kring Heemskerk, 2001, 80 p. ISBN 9073880076 Cees Druppel: Straatnamenlexicon van groot Utrecht. Lopik, [ABE, uitgeverij van historische- en genealogische werken], 2001, 111 p. ISBN 9080472522 J.A.F. de Rijk: Utrechtse straatnamen binnen de singels. Utrecht, Broese Kemink, 1998, 64 p. | |
Scheepsnamen der Koninklijke MarineBijna aan de aandacht ontsnapt, maar zeker vermeldenswaard is het boek van W.H.E. van Amstel over de scheepsnamen van de Koninklijke Marine uit 1997. Scheepsnamen komen er bekaaid vanaf in de Nederlandse naamkunde, terwijl het onderwerp vanuit cultuurhistorisch oogpunt uitermate interessant is. Voor een land met zo'n rijke maritieme geschiedenis is het merkwaardig dat scheepsnamen tot dusverre niet het onderwerp van een uitputtende studie zijn geweest. Zeer welkom is daarom dit overzichtelijke boek van een samensteller die eerder reeds een boek over de schepen van de Koninklijke Marine zelf schreef. Het betreft de namen van schepen vanaf 1945. Het jaar 1945 dient uiteraard als uitgangspunt, omdat bij het einde van de Tweede Wereldoorlog een nieuw tijdperk voor de strijdkrachten aanbrak. Het nieuwe beleid dat de Bevelhebber der Zeestrijdkrachten uitvaardigde, voorzag in de naoorlogse jaren reeds in aandacht voor de ‘corporate identity’, bijvoorbeeld door het ontwerpen en aanbrengen van scheepsemblemen om ‘het gevoel van saamhorigheid bij de bemanning van de eenheid te ontwikkelen, | |
[pagina 253]
| |
een traditie te bestendigen of aan te kweken en de band tussen man en schip te verstevigen’. Dit bevorderde tevens de ordelijkheid van de zeemacht en ten aanzien van de naamgeving paste hierbij de instelling in 1946 van de Commissie Naamgeving Marineschepen. Er aan vooraf ging een periode waarin het gebruikelijk was om de verschillende onderdelen van de vloot en de daaronder vallende scheepstypen voor de registratie merendeels slechts te voorzien van een codering en nummering. Voor de scheepsnamen die er wel waren, bestond geen regulering. Nu werden uiteraard richtlijnen geformuleerd en per scheepstype naamcategorieën bedacht: oceaangaande fregatten krijgen de namen van zeehelden en zeeslagen, kustfregatten worden naar roofdieren genoemd, mijnenvegers naar Nederlandse steden, enzovoort. De formele naamgeving van de marineschepen laat bijgevolg niet veel aan de verbeeldingskracht over. Voor intrinsiek-naamkundig onderzoek zijn deze vaartuigen daarom niet boeiender dan de straatnamen in een nieuwbouwwijk. Des te belangwekkender kan onderzoek zijn naar de motieven van de commissieleden, van zowel straatnaamcommissies als deze Commissie Naamgeving Marineschepen, bij het bepalen van een keuze. Want als een lid van laatstgenoemde commissie geïnstrueerd krijgt dat de Commissie bij het kiezen van namen zowel overwegingen van traditie en historie, als van goede smaak en doelmatigheid zal doen gelden, kan men zich immers afvragen wie de goede smaak bepaalt. Het boek van Van Amstel is per naamcategorie ingedeeld. Dat de traditie door de Commissie letterlijk in ere is gehouden, blijkt uit de opsomming van ‘naamsvoorgangers’. Zo is Tromp nu de naam van een fregat uit 1975 en voorheen onder andere van een linieschip uit 1777 en een pantserschip uit 1904. Voor de naam Van Speijk is zelfs bij Koninklijk Besluit in 1831 vastgelegd dat altijd een schip van de zeemacht deze naam zal voeren. Als er een Van Speijk uit de vaart wordt gehaald, moet er dus wettelijk een ander schip worden omgedoopt. Hoewel de bekende zeeslagen uit onze geschiedenis volgens de richtlijnen in de naamgeving van de schepen gememoreerd mogen worden, ontbreken ze. Er zijn, in tegenstelling tot in de 19e eeuw, geen marineschepen meer met namen als Kijkduin of Terheide. De auteur meldt in een van de laatste hoofdstukjes, waarin enig zicht op de besluitvorming is gegeven, dat deze categorie terzijde is geschoven. Zeeslagen getuigen kennelijk niet meer van goede smaak; toch kwam zelfs de naam Chatham ter sprake, ‘maar dit scheen ten opzichte van onze Engelse bondgenoten niet erg opportuun’. Ook namen als Rode Leeuw, Witte Olifant en Zwarte Draak, na- | |
[pagina 254]
| |
men van schepen uit voorgaande eeuwen, voldoen momenteel niet: ze doen te veel aan het Chinese spel Mah Yong denken. Aanvankelijk kon men nog wel ontsnappen aan het regime van de Commissie. Een serie patrouilleboten had meisjesnamen, maar niet officieel (!). Welke houding men bij de Marine dient aan te nemen, blijkt uit de zogenaamde serie ‘On’-boten, die omstreeks 1955 te water werden gelaten. Die boten hebben de namen Onbevreesd, Onverdroten, Onvermoeid, Onversaagd, Onvervaard en Onverschrokken.
W.H.E. van Amstel: Scheepsnamen der Koninklijke Marine. Schepen in dienst vanaf 1945. Amsterdam, De Bataafsche Leeuw, 1997, 140 p. ISBN 90 6707 430 6 | |
Johannes, het groot Jannenboek, mevrouw Borsten-Beenen en Gert Koudijs van de SchaatsbondTot slot signaleren we twee bonte boekjes met een knipoog naar de antroponymie. Johannes, het groot Jannenboek is slechts een smal pocketboekje. Met de titel van dit boekje wal Jan zich kennelijk op de borst kloppen, omdat hij aanneemt dat hij nog altijd in de meerderheid is in voornamenland. Ondanks de keldering op de hitlijsten van de laatste decennia van zijn naam en zijn bekende varianten. Jan kan evenwel bogen op een rijk verleden die zijn weerslag in de algemene taalschat heeft gekregen. En dat is wat de auteur van Johannes wil laten zien. Ton Spruijt is op zoek gegaan naar benamingen en uitdrukkingen die de voornaam Jan of Hans, de andere populaire afgeleide vorm van Johannes, bevatten. Nadat hij in de inleiding de macht van Johannes aandikt, geeft hij in hoofdstuk één een selectie van heiligen en beschermheiligen die tot de populariteit van de naam hebben bijgedragen. Via Sint-Jansdag in hoofdstuk twee toont hij vervolgens in een 25-tal thematische hoofdstukken de infiltratie van Johannes in het taalgebruik aan. Zo vinden we Jan o.a. terug ‘Te land en ter zee’, ‘Van de wieg tot het graf’, ‘Uit het goede hout gesneden’ en ‘Laf en schlemielig’. Het boek bevat een leuke verzameling van Jan-weetjes, maar omdat Jan de enige overeenkomst is tussen de lemmata is het in wezen een volstrekt willekeurige verzameling. Omdat Jan nu eenmaal zo populair is, is hij al gauw het predikaat van talloze spotnamen en personificaties, zoals | |
[pagina 255]
| |
Jan Boezeroen, janhagel, Jan Droogkloot en jandoedel. Constante eigenschappen kunnen Jan immers, net zo min als enige andere voornaam, niet worden toegeschreven. Zelfs Sint Jan(sdag) blijkt in weerspreuken veranderlijk. Ergens beweert men: donder op 'n kale boom, met Sint-Jan in volle stroom. Maar elders is het op Sint-Jan nooit onweer. Ook als Jan de voornaam is van historische of legendarische personages kunnen we hem hier in zegswijzen terugvinden. Het is in dit verband misschien aardig om kennis te maken met de Groningse kermisklant Jan LedderomGa naar voetnoot(1) en de geit van Jan Pigge, maar waarom nog geattendeerd worden op een Jan Cremer-lookalike? De auteur heeft de moeite genomen om ook Zuid-Afrikaanse Jannen te verwerken. Wat betreft bronvermeldingen of literatuuropgave maakt hij (of de uitgever) zich er echter met een jantje-van-leiden vanaf, want die ontbreken geheel. Heel artistiek vormgegeven is het boek Naam & faam van Hans Hoekstra. Het boek is gebaseerd op de rubriek Nomen est omen in het dagblad Het Parool. Ook dit boek is het resultaat van verzamelwoede. De samensteller richt zich vooral op familienamen: op combinaties van familienamen bij gehuwde vrouwen of zakenpartners, op verbanden tussen familienamen en beroepen, of op wat voor toevallige gekkigheden men maar bij namen kan bedenken. ‘Een namenverzameling kan een obsessie worden. De namenverzamelaar blijft namelijk altijd hongerig.’ Zo begint de auteur zijn boek. Het gevolg van zijn obsessie is dat hij voortdurend alert is, dat hij niet alleen begint te beven van opwinding als hij mevrouw Borsten-Beenen in het telefoonboek tegenkomt, maar al trilt bij de gedachte dat er een alpinist in Klimmen zou kunnen wonen (waar toch geen familienaam aan te pas komt). We hebben hier kortom met een publicatie van een zieke geest te maken en de schrijver geeft zich er rekenschap van. Het is door een gerenommeerde uitgever uitgegeven, dus zal het wel epidemisch zijn. Naar het schijnt kan men op internet meerdere sites van lotgenoten vinden. Persoonlijk vind ik het flauwekul. Ik vind het zelfs pijnlijk en dat komt omdat ik familienamen ambtshalve serieus neem. Je kunt er donder op zeggen dat het boek van Hoekstra wemelt van de eigennamen die wat vorm betreft overeenkomen met woorden uit het woordenboek, maar daar qua oorspronkelijke betekenis niets mee te maken hebben. Van naamsgeschiedenis ontbreekt elk benul. Natuurlijk komen meneer Sukkel en mevrouw Poepjes weer te voorschijn. Natuurlijk glimlach ik ook als kun- | |
[pagina 256]
| |
stenaar Plons een aquarel in een zwembad exposeert. En wat dan nog? Intussen dreigen de Sukkels en Poepjessen al dan niet langs natuurlijke weg uit te sterven, opgejaagd door de spotzieke Hoekstra en zijn trawanten. Is het trouwens echt zo bijzonder dat een Larense kaashandelaar Pasop heet, ‘de merkwaardigste naam die ik in de Gouden Gids tegenkwam’? Zo worden er meer namen met de haren bijgesleept. Ir. J.W. Leguit zorgt al voor hilariteit als hij laat weten dat hij thuis een modelspoorbaan heeft. Tja! Toch maar liever bij hem op bezoek om zijn uitgelegde treinbaan te bewonderen, dan naar de ontwenningskliniek om het geginnegap van een namenverslaafde aan te horen. Wel heb ik voor de fans nog een tip: ga naar het dorp Acquoy aan de Linge, bezoek het kerkhof en vraag jezelf af, terwijl je mevrouw Pisa gedenkt die daar bij de scheve toren ligt, hoe zij daar terecht is gekomen en of de kerktoren toen al scheef stond.
Ton Spruijt: Johannes. Het groot Jannenboek. Amsterdam-Antwerpen, L.J. Veen, 2001, 172 p. ISBN 9020420666 Hans Hoekstra: Naam & faam. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 2001, 168 p. ISBN 9038831072 |
|