Naamkunde. Jaargang 23
(1991)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oudbelgische hydroniemen (IV)In dit tijdschrift bestudeerden we van 1971 tot 1979 de oorsprong van een aantal oude Zuidnederlandse hydroniemen, van 1981 tot 1989 het ontstaan der Nederlands-Franse taalgrensGa naar voetnoot(1). De eerste studie leidde tot de conclusies, dat in het stroomgebied der Schelde verreweg de meeste Voorromeinse waternamen door opeenvolgende, meestal verkeerde vertalingen uit de Voorindogermaanse benaming van de stroom zijn voortgekomenGa naar voetnoot(2), en dat de oorspronkelijke Belgen Germanen warenGa naar voetnoot(3). In 1979 meenden we alle Zuidnederlandse namen behandeld te hebben waarvan de Oergermaanse, echt-Belgische oorsprong kon bewezen wordenGa naar voetnoot(4). Tien jaar later zagen we echter in, dat ook de naam van een Limburgs riviertje, de Herk, hierbij hoorde. Deze ontdekking bevestigde onze algemene conclusies, maar dwong ons tevens, vier van onze etymologieën te wijzigen, nl. die van CicindriaGa naar voetnoot(5), GeteGa naar voetnoot(6), SoileGa naar voetnoot(7) en DemerGa naar voetnoot(8). Laten we van de eerste dezer vier namen uitgaan! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cicindria, naam van een beek die Sint-Truiden (arr. Hasselt) bespoelt, linkerbijriviertje aldaar van de Melsterbeek, zelf een rechterbijriviertje der Gete te Halen (arr. Hasselt): dialectisch de sI sɛndrija te Sint-TruidenGa naar voetnoot(9); niet al te lang na 738: waarschijnlijk 751-68 (kopie IXe eeuw) ad fluviolum cuius est vocabulum Cisindria (lees met 2 ken XIe e. Cysindria), qui secus ipsum monasterium (= de abdij van Sint-Truiden) manatGa naar voetnoot(10); 784-91 (k. XIIe e.) in loco qui vocatur Sarchinnio (= Zerkingen, plaats te Sint-Truiden) super fluvio Cysindria (2 ken XIe e. bieden Cisindria)... (k. Xe e.) in loco, qui vocatur Sarchinnio, sito super fluvio Cysindria (2 ken XIe e. bieden Cissindria)Ga naar voetnoot(11); 929-62 (origineel) dedit... in tertia uilla quę noncupante Husdinio (= Heusden, te Kerkom-bij-Sint-TruidenGa naar voetnoot(12)) mansos II super fluuiolum CisindriamGa naar voetnoot(13);...; 1023 (or.) ad monasterium sancti Trudonis positum in Sarchinnia super fluuiolum CisindriamGa naar voetnoot(14). Kelt. cesindriā ‘harkster’, femininum van *cesindrios ‘die met een hark (= harker)’, afleidingGa naar voetnoot(15) van *cesindr- ‘hark’ < Idg. *kesendhr- ‘krabtuig’, nomen instrumentiGa naar voetnoot(16) afgeleid van *kesen- (vgl. *ksn̥i̯ō > Gr. ξαίνω ‘kratze, kämme’Ga naar voetnoot(17)), uitbreiding van *kes- ‘kratzen, kämmen’ (bij Oudkerkslav. česati ‘kämmen’)Ga naar voetnoot(17): in het Keltisch werd de e vóór gedekte n een iGa naar voetnoot(18); in het Oer- of het Westgermaans werd de vóór deze i staande e eveneens een i. De huidige vorm is geleerd, maar zou *Cisindria moeten luidenGa naar voetnoot(19). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verkeerde vertaling van 6. Herk, n. van een water dat zich te Halen met de Gete verenigt tot een linkerbijriviertje van de Demer aldaar, doch vóór de afleiding der Beneden-~ een linkerbijriviertje was van de - de Demer ontlastende - Vloedgracht te Linkhout, voormalige, nu bij Lummen (arr. Hasselt) ingelijfde gemeente: dial. də haerək te HalenGa naar voetnoot(20); 980 (or.) prędium uocabulo UUentreshouum (= Wintershoven) super Harcha fluuium positumGa naar voetnoot(21); 1273 de beek, geheten HerkeGa naar voetnoot(22). Bespoelt o.a. Sint-Lambrechts-Herk, voormalige, nu bij Hasselt (arr. Hasselt) ingelijfde gemeente, dial. hɛTrəkGa naar voetnoot(23), en Herk-de-Stad (hetz. arr.), dial. hɛrəkGa naar voetnoot(24). Als toponiem gebruikt heeft Herk de volgende oudste bewijsplaatsen: 1107 (k. XIIIe e.) Orelium (= Oerle), Harke, Jumapiam (= Jemeppe aan de Maas)Ga naar voetnoot(25); 1109 (or.) Ego Adelbertus comes de Sephenberge tradidi sancto Amore in villa Belisiae [= MunsterbilzenGa naar voetnoot(26)] hereditate mea [zo] HercheGa naar voetnoot(27). Oergerm. [xarkōn]: opgevat als ‘harkster’, feminiseringGa naar voetnoot(28) van *[xarkō.] (met sleeptoon) ‘harker’, nomen agentisGa naar voetnoot(29) afgeleid van *[xarkō] ‘hark’ (bij Mnl. harke); maar in werkelijkheid ‘lawaaister’, feminiseringGa naar voetnoot(28) van *[xarkō.] ‘lawaaier’, nomen agentisGa naar voetnoot(29) afgeleid van *[xarkan] ‘lawaai’ (bij Ono. hark o.)Ga naar voetnoot(30): in het late Oudnederfrankisch werd de a vóór r + gutturaal tot e gepalataliseerdGa naar voetnoot(31).
Met Herk zinverwant is 7. Gete (Fr. meestal Gette), n. van een water dat te Budingen, nu Zoutleeuw (arr. Leuven), door de samenloop van de Grote ~ en de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kleine ~ gevormd wordt en dat zich te Halen met de Herk verenigt tot een linkerbijriviertje van de Demer aldaar, doch vóór de afleiding der Beneden-Herk een linkerbijriviertje was van de Demer te Linkhout, op 2½ km ten Z.W. van de toenmalige Herkmonding: dial. heet de Grote ~ lĕ djauce te Aische-en-Refail, soms te Geest-Gérompont-Petit-Rosière, steeds vanaf Mont-Saint-AndréGa naar voetnoot(32) tot aan de taalgrens, d.i. [lø̨ džōs], en də gRu.əte gɛ.ət te TienenGa naar voetnoot(33), de Kleine ~ li djåce te PellenGa naar voetnoot(34), d.i. [li džå̄s], en lœ̆djås te HeilissemGa naar voetnoot(35), de ~ də gi:ət te HalenGa naar voetnoot(36); 956 (k. XIIIe e.) villam Grimides (= Grimde, te Tienen) super flumen Gatia (= de Grote ~)Ga naar voetnoot(37); wellicht: einde XIe e. - 1107 ad fluvium, cui Jetta est vocabulumGa naar voetnoot(38); 1227 (k.) juxta JaceamGa naar voetnoot(39); 1312-51 (or.) de GheteGa naar voetnoot(40);...; 1360 (k. ± 1600) le jauche [= de Grote ~] te GeestGa naar voetnoot(41). Oorspronkelijk gelijknamig met Jauche (Nl. Geten), voormalige, nu van Orp-Jauche (arr. Nijvel) deel uitmakende gemeente, aan de Ruisseau de Jauche, in werkelijkheid een deel der Kleine Gete: dial. djauceGa naar voetnoot(42); 1091 (or.) Godescalcus de JaceGa naar voetnoot(43);...; ± 1130-40 (or.) de villa Ialce [= GetenGa naar voetnoot(44)] dictaGa naar voetnoot(45);...; 1194 (k. XVIe e.) S. Heinrici | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de GethaGa naar voetnoot(46);...; ± 1350 (or., naar een stuk van 1312-51) filius Mathie de GhetenGa naar voetnoot(47). Oergerm. g̵altjōn ‘schreeuwster’, feminiseringGa naar voetnoot(28) van *[g̵altjō.] ‘schreeuwer’, nomen agentisGa naar voetnoot(29) afgeleid van *g̵altjan- ‘schreeuwen’ (bij Ono. poet. gėlta): in het vroege Westgermaans werd -ōn tot aGa naar voetnoot(48); *galtja evolueerde in het Waals met assibilatie van tj, vocalisatie der preconsonantische l en palatalisatie van g vóór aGa naar voetnoot(49) klankwettig tot [džōs] (= Fr. *JauceGa naar voetnoot(50)) of [džå̄s], dit laatste met å̄ uit āGa naar voetnoot(51), maar in het Nederfrankisch werd zijn evolutie, onder Waalse invloed, vervangen door die van *GātjaGa naar voetnoot(52), en wel tegen het einde van het Merovingisch tijdperkGa naar voetnoot(53). Fr. Gette is zoals Dyle, Senne en Dendre aan het Nederlands ontleendGa naar voetnoot(54).
Gete en Herk zijn beide vertalingen van Demer, n. van een rechterbijrivier der Dijle te Werchter (arr. Leuven): dial. dən diT.əmer te HasseltGa naar voetnoot(55), də dɛ.məR te Diest, dən dɛ.mər te AarschotGa naar voetnoot(56); 908-15: waarschijnlijk 911-15 (k. einde XIVe e.) super | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fluvium TameramGa naar voetnoot(57); 1233 (k. ± einde XVIe e.) quamdam piscariam... in duobus fluentis DemerenGa naar voetnoot(58); 1248 (or.) flumen qui dicitur DemereGa naar voetnoot(59); 1253 (or.) rivum qui vocatur de Nimere (lees *Demere [?])Ga naar voetnoot(60); 1260-71 (or.) aquam que vocatur DaͤmereGa naar voetnoot(61); 1266 (or.) supra DaemeramGa naar voetnoot(62);...; 1290 (or.) supra TimeramGa naar voetnoot(63). Opgevat als Kelt. *tanarā ‘ruisende’, femininum van *tanaros (evenals Oe. þunor en Ohd. donar ‘Donner’ uit een afleiding van [de nultrap van] Idg. *ten- ‘donnern, rauschen’Ga naar voetnoot(64)); maar - tenzij t - n reeds vóór de middeleeuwen tot t - m gedissimileerd werd - in werkelijkheid ontstaan uit Kelt. tamarā ‘donkere’, femininum van *tamaros (evenals Oind. timirá- ‘dunkel, finster’ uit Idg. [*təməros,] een afleiding van Idg. *tem(ə)- ‘dunkel’Ga naar voetnoot(65)). A. Carnoy hield Demer reeds voor een Keltische naam, afgeleid van de wortel waartoe Middeliers teim ‘obscur, foncé’ behoort, en vertaalde het met ‘la rivière à l'eau sombre’Ga naar voetnoot(66). Reeds in de Oudheid zijn op Keltisch gebied twee Tamar- - hydroniemen geattesteerdGa naar voetnoot(67). In het Oudnederfrankisch werd de t-hypercorrect vervangen door þGa naar voetnoot(68), en de naam volksetymologisch vervormd tot þāmār(r)ja ‘die (= de rivier) van de duisternis’, feminiseringGa naar voetnoot(28) van *þāmārī, een afleidingGa naar voetnoot(69) van *þām ‘duisternis’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(evenals IJsl. þám ‘obscuritas aeris’ [uit Idg. *tēmo-, met rektrap] bij Idg. *tem(ə)- ‘dunkel’Ga naar voetnoot(70)); over *þāmirjaGa naar voetnoot(71) ontstond vroeg-Mnl. *Dǟmere, dat aan alle huidige vormen ten grondslag ligtGa naar voetnoot(72). Onze vroegere verklaring van de Keltische Demernaam als een jongere vorm van *stamarā ‘stootse’, goede vertaling van de Oergermaanse Scheldenaam skalđōn ‘stootster’Ga naar voetnoot(73), stuit op het feit dat zékere voorbeelden van de overgang st- > t in het Gallisch niet schijnen voor te komenGa naar voetnoot(74). Heeft het Keltisch etymon wel degelijk een oorspronkelijke m, dan mag het beschouwd worden als een gewaand antoniem van de echt-Keltische Scheldenaam gandā ‘(greep >) grijpster’, opgevat als Kelt. *candā ‘heldere’, femininum van *candos (bij Kymr. cann ‘weiß, hell’ en Obret. cant ‘canus’, uit Idg. *kand- ‘hell’Ga naar voetnoot(75)).
Dat de naam Herk niet eerst in het Frankisch tijdperk is ontstaan, blijkt uit zijn Keltische vertaling op nu Nederlands taalgebied; dat Gete even oud is als Herk, uit zijn zinverwantschap en parallellisme. Zoals | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan de Nete moet er aan Gete en Herk reeds vóór Christus overwegend Germaans gesproken zijn: het Germaans predomineerde dus ook reeds in een deel van het vruchtbare Haspengouw, en verdrong er haast geheel de toenmalige Keltische naam van de Gete, nurapiā, vermoedelijk ‘stootse waterloop’, een goede vertaling van Oergerm. skalđōn, die in de middeleeuwen nog enkel voortleefde in Neropia†, toen naam van de Ruisseau de Grand-Rosière, een rechterbijriviertje der Grote GeteGa naar voetnoot(76). Aan die beek en aan de Cicindria, wellicht ook aan de Melsterbeek, overwoog in het begin van onze tijdrekening, zoals aan de Demer, nog steeds het Keltisch. Niets wijst erop dat de Germaanse overlevering aan Gete en Herk in de Oudheid zou onderbroken zijn: ware de naam Herk gekeltiseerd en/of gelatiniseerd en later geregermaniseerd, dan zou zijn huidige vorm niet met H- aanvangen.
In een volgende bijdrage hopen we een samenvattend overzicht te geven van de Keltisch-Germaanse hydronymie der Zuidnederlandse gewesten ten tijde van de Romeinse verovering.
Brussel J. Devleeschouwer |
|