Naamkunde. Jaargang 23
(1991)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[Nummer 1-4]Symposium over Nederlandse Persoonsnamengeografie (Leuven 28 september 1990)InleidingDe geografische dimensie van taalverschijnselen is meestal het resultaat van cultuurhistorische processen die zich op stukken aardoppervlak hebben afgespeeld en afspelen. Zij is het best onderzocht in de dialectologie, en dat ligt ook voor de hand, aangezien dialecten juist vormen van taal zijn die ruimtelijk van elkaar verschillen en in elkaar overgaan. Nochtans is de taalgeografische methode geen dialectologische exclusiviteit. Zo weten we sinds lang dat de mideleeuwse geschreven vormen van de volkstaal duidelijke geografische verschillen vertonen. In ons taalgebied is men die vanaf de jaren dertig beginnen te karteren. De laatste jaren krijgen zij in heel West-Europa en ook bij ons veel aandacht. Met de beginnende uniformeringen en normeringen van volkstalen in de nieuwe tijd slijten die geografische verschillen af, wat echter niet betekent dat de geografische dimensie uit de moderne standaardtalen verdwenen zou zijn. Voor het Duitse taalgebied bestaat er zelfs een atlas waar ruimtelijke verschillen in de woordenschat van de standaardtaal uit kunnen worden afgelezenGa naar voetnoot(1). In de naamkunde is er een duidelijk verschil te maken tussen plaatsnamen en persoonsnamen. Bij de eerste is de kartografische methode in de loop van deze eeuw heel gewoon geworden. In de microtoponymie op lokaal vlak heeft de kaart weliswaar slechts de dienende functie van de naamidentificatie, maar daaruit heeft zich vrij spoedig parallel met het geografisch onderzoek van nederzettingsnaamtypes, die b.v. in het historische taalgrensonderzoek een belangrijke rol hebben gespeeld, een geografie van microtoponymische elementen ontwikkeld. In ons taalgebied is daarmee de naam van Jan Lindemans, m.i. een onderschat geleerde, verbonden. Het lijdt geen twijfel dat het mogelijk is, de bestanddelen van de z.g. veldnamen in ons taalgebied in de vorm van | |
[pagina 6]
| |
een microtoponymische atlas te verwerken, zoals b.v. Hans Ramge dat voor Hessen heeft gedaan, en op die manier een taalgeografisch beeld van zijn ontginnings- en landbouwgeschiedenis tot stand te brengen. De toponymische verzameling van het Leuvense Instituut voor Naamkunde en Dialectologie, het z.g. Corpus Molemans-Thiry, biedt, wat het Zuiden betreft, hiervoor een bruikbare basis. Wat de persoonsnamen betreft, kan men enerzijds van een onontgonnen, anderzijds van een in aanvang geëxploreerd terrein spreken. Onontgonnen is de geografie van de voornamen. Men weet nochtans dat bepaalde voornaamtypes zich in het verleden als golven in de geografische ruimte verspreid hebben (denk b.v. aan de verspreiding van heiligennamen in de hoge middeleeuwen), en daarnaast steekt het de ogen uit dat bepaalde voornamen zich tot bepaalde streken beperken of er een opvallende densiteit vertonen. Zo schreef Jaap de Rooij vorig jaar in een in memoriam van een Luiks neerlandicus: ‘Als je voornaam Mathieu is en je achternaam Rutten, moet je wel een Limburger zijn’Ga naar voetnoot(2). Met die achternamen zijn we intussen in taalgeografisch opzicht wel een stuk verder. Vanaf 1963 verscheen er in 14 delen een Nederlands Repertorium van Familienamen, waarvan de publikatie twee jaar geleden geruisloos werd voltooid. Het biedt wel geen familienaamgeografie, maar levert er wel de basis voor, zoals overigens uit de inleidingen van afzonderlijke delen blijkt. En inderdaad zijn er naamgeografische problemen mee onderzocht, vooral door Klaas Heeroma, die echter lang voor de voltooiing van het werk overleed. Ik denk zelf daarna een bijdrage tot de linguistisering van de familienaamgeografie geleverd te hebben. Vooral is de dissertatie van Jozef van Loon, Bijdrage tot de morfeemgeschiedenis en -geografie der Nederlandse toenamen, te vermelden, die in 1981 verscheen. Sedertdien is het bij ons wel wat rustiger geworden, maar in andere taalgebieden heeft men niet stilgezeten. De destijds bij ons omstreden telefoonboeken zijn in de jaren zeventig en tachtig in verscheidene landen als bron gebruikt. In Italië kon E. De Felice over een elektronische databank met het abonneebestand van de RTT beschikken en publiceerde daarop binnen de kortste keren een boek over I cognomi italiani. In Duitsland heeft zopas Konrad Kunze het project van een | |
[pagina 7]
| |
familienamenatlas op een parallelle basis aangekondigdGa naar voetnoot(3). Wat hem voor ogen staat, zijn de ‘geradezu unerschöpfliche Möglichkeiten von Suchstrategien und Kontrollstrategien’, die ‘sich die Namenforschung nicht entgehen lassen’ magGa naar voetnoot(4). Hij denkt m.a.w. aan de geweldige tijdsbesparing bij het excerperen, controleren en ordenen van het materiaal, niet aan het direct automatisch op kaart brengen van de geordende gegevens vanuit de databank. Het probleem dat deze herschikt moeten worden alvorens men met de hand kan beginnen te tekenen, blijft overigens voor het Nederlands Repertorium van Familienamen bestaan. Vlaanderen en België, die in al die drukte achterop dreigden te raken, schijnen mij echter sinds kort het voortouw te hebben genomen. Onlangs publiceerde J. Germain een artikelGa naar voetnoot(5) over de frequentie van de Belgische familienamen op basis van de ‘fichier du Registre national de personnes physiques’, vanzelfsprekend een elektronische fichier, die een ‘inventaire exhaustif des noms de famille “belges” avec l'indice de fréquence général et par provinces’ opleverde, zo operationaliseerbaar gemaakt door het Nationaal Instituut voor Statistiek. Natuurlijk is een indeling per provincie te grof voor een serieuze naamgeografie, en toen het Instituut voor Naamkunde en Dialectologie op initiatief van Ann Marynissen er aan dacht, zich ook dit materiaal aan te schaffen, heb ik er op aangedrongen dat het met een indeling per gemeente zou worden geleverd. Dat is intussen gebeurd. Ann Marynissen heeft zich dan met de inventieve programmeur Paul Bijnens samengezet met de bedoeling, een programma voor een kartering direct vanuit de gegevens tot stand te brengen. Voor mijn lekenverstand is het resultaat verbluffend. Echte of vermeende bezwaren tegen telefoongidsen vallen weg, want het materiaal is exhaustief (vanaf 5 vermeldingen per gemeente), het excerperen, controleren en ordenen geschiedt in een vroeger onvoorstelbaar tempo, al het moeizame tekenwerk valt weg, want de computer doet dat zelf binnen de kortste tijd. Bovendien wordt de foutenbron van het overschrijven uitgeschakeld. Onze achterstand op het Noorden is dus in een voorsprong veranderd. Met deze constatering verbind ik de wens | |
[pagina 8]
| |
dat het Nederlands Repertorium van Familienamen spoedig op dezelfde manier toegankelijk zou worden gemaakt als het Belgische. Dat de familienaamgeografie in ons taalgebied al een zekere ontwikkeling heeft doorgemaakt en de geografie van de andere persoonsnamen nog niet, vindt zijn weerspiegeling in het programma van dit symposium. Toch kan dit worden geopend met een lezing die iets anders te bieden heeft, namelijk overwegingen over de syntactische verbindbaarheid van voornamen met toenamen, dus met namen die wel met familienamen iets te maken hebben, maar er toch van onderscheiden zijn.
Leuven J. Goossens |
|