Naamkunde. Jaargang 22
(1990)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
Ter inleidingOver de plaatsnamen van Hakendover bestaan weinig gedrukte bronnen. We hebben slechts de namen, geciteerd bij Wauters in zijn Géographie et histoire des communes belges (Canton de Tirlemont, Haekendover), 1875, blz. 53-54. Wauters geeft echter van geen enkel toponiem de precieze ligging. Verder berusten op het Naamkundig Instituut te Leuven twee onuitgegeven licentieverhandelingen, waarin Hakendoverse plaatsnamen voorkomen. In zijn Bijdrage tot de toponymie van het kanton Tienen (Leuven, 1944, 2 delen) geeft A. Vollon een lijst van plaatsnamen in Hakendover, op de bladzijden 165 tot 175. Veelal is deze lijst een kompilatie van de namen die Wauters al heeft gepubliceerd in 1875, aangevuld met namen uit de kadasterkaarten van Popp en Vandermaelen. Ook hier is van lokalisering geen sprake. Eveneens een kompilatie is het werk van A. Nackaerts Inleiding tot de plaatsnamenstudie van het Hageland (Leuven, z.j.). Toponiemen van Hakendover vinden we op de bladzijden 130 tot 134. De meeste komen uit Wauters en Popp, maar met ontzettend veel leesfouten. Dit gebrekkige materiaal noopte ons dan ook tot het opsporen van de namenschat in de oorspronkelijke bronnen. In plaats van het materiaal gewoon alfabetisch te rangschikken, heb ik het namenbestand ingedeeld in een aantal rubrieken. Op deze wijze komen alle veld- en waternamen bij elkaar, evenals de namen voor bergen en dalen, bossen, bruggen, hoeven, enz. Ik sluit hierbij aan bij de werkmethode, die ik gebruikte bij de beschrijving van de Hoegaardse | |
[pagina 144]
| |
plaatsnamen (1985), de Tiense plaatsnamen (1987, 2 delen) en de Waanrodese plaatsnamen (1989). Zulke bewerking is leesbaarder dan een alfabetische namenlijst. Met het oog op de bruikbaarheid heb ik bovendien de meeste namen op kaarten gesitueerd. Ik hoop dat deze studie zal bijdragen tot een betere kennis van dit bekende bedevaartdorp dat in 1990 zijn 1300-jarig bestaan vierde. | |
1. Situering1.1. Ligging en grenzenHet bedevaartdorp Hakendover behoort tot het kanton Tienen, arrondissement Leuven, gelegen in de provincie Brabant. Het dorp grenst in het noorden aan Oplinter, in het noordoosten aan Wommersom en in het zuidoosten aan Overhespen, Eliksem en Ezemaal. Goetsenhoven vormt de zuidgrens, Tienen de westgrens. Op één punt komen 4 gemeenten samen: Bost (eertijds onder Hoegaarden), Tienen, Wulmersum (gehucht van Hakendover) en Goetsenhoven. De afstand van de kerk van Hakendover tot de kerk van O.L.V. ten Poel te Tienen bedraagt 3,4 km. De afstanden tot de andere kerken zijn de volgende: Oplinter 3,9 km, Wommersom 3,3, Eliksem 2,3, Ezemaal 2,5 en Goetsenhoven 3,5 (Fig. 1). Slechts een klein deel van de Hakendoverse grenzen zijn natuurlijk. Zo vormt de Oude Gete van oudsher de grens tussen Hakendover en Oplinter. Verder vormt de Oude weg van Tienen naar Meer de scheiding tussen Hakendover (Wulmersum) en Goetsenhoven. Elders loopt de grens kriskras doorheen de percelen. Volgens Bets (1888, 42) behoorde tot 1363 een aanzienlijk deel van het huidige Tienen nog tot Hakendover, namelijk de gronden van het Begijnhof en Aandoren. De Borggracht, die eertijds tot voorbij de Roosmolen reikte, vormde toen de grens tussen beide gemeenten. Nog in 1681 bestonden er betwistingen over de grenzen. Volgens een verklaring van 20 september in gemeld jaar ging de betwisting tussen Tienen en de dorpen Kumtich, Houtem, Hakendover en Wulmersum over de eigendom van 270 bunders. Op 30 oktober 1717 nodigde de Tiense magistraat de overheid van de omliggende dorpen uit voor een gesprek, ten einde de grensgeschillen in der minne te regelen. De gesprekken leverden echter niets op. Op de kaarten van Naveau (1754-58) staan nog zulke betwiste gebieden aangeduid. Uiteindelijk viel een beslissing | |
[pagina 145]
| |
in 1816. Het officiële proces-verbaal van begrenzing werd geopend op 8 april 1816 en gesloten op 20 mei (Wauters, 1875, 52). | |
1.2. FusiesEen grote verandering brachten de fusies met zich mee. Vanaf 1 januari 1977 ontstond Groot-Tienen. Het werd gevormd door de oude gemeente Tienen (= Tienen + Bost en Oorbeek, al samengevoegd op 1 januari 1971), Kumtich-Vissenaken, Sint-Margriet-Houtem, Oplinter, Hakendover, Goetsenhoven, een klein gedeelte van Bunsbeek (namelijk het smalle zuidelijke deel tussen Vissenaken en Sint-Margriet-Houtem) en ten slotte ook een gedeelte van Hoegaarden: Overlaar tot aan de snelweg. Anderzijds werden stukken van Kumtich, Oorbeek, Bost en Goetsenhoven bij Hoegaarden gevoegd (Fig. 1). Hakendover en WulmersumFig. 1 Hakendover als deel van Groot-Tienen.
| |
[pagina 146]
| |
waren al veel vroeger verenigd. In het jaar IX van de Franse Republiek (1799-1800) werd voorgesteld om beide dorpen toe te voegen aan Ezemaal. Het bleef in 1811 bij een vereniging van Hakendover en Wulmersum. | |
1.3. IndelingIn 1686 besloeg de oppervlakte van Hakendover 546 bunders en 5 roeden. Wulmersum had toen een grootte van 167 bunders en 7,5 roeden. In 1816 werd Hakendover in 4 sekties verdeeld (Fig. 2). Fig. 2 Indeling in sekties en gehuchten.
Sektie A, genoemd de Weiden, ligt ten noorden van de Sint-Truidensesteenweg en telt 274 nummers. Sektie B, genoemd Eliksemsveld, telt 394 nummers en ligt tussen Ramshovensestraat (nu Houbaertstraat), Putstraat en Sint-Truidense- | |
[pagina 147]
| |
steenweg. De oostgrens wordt gevormd door de gemeenten Wommersom, Overhespen, Eliksem en Ezemaal. De zuidgrens loopt kriskras door de Hooibout en de Keiberg en bestaat uit de kadasternummers B 381, 382a, 333, 332, 331 en 330. Tot sektie B behoren het Eliksemsveld, de Kraaienpoel, het Zavelveld, de Tranchee, het veld genoemd Doelstraat, de Hooibout en het grootste deel van de Keiberg. Sektie C, genoemd Wulmersum, telt 414 nummers en beslaat het zuidelijk deel van Hakendover. Hieronder vallen: de helft van het Tiensveld, het dorp Wulmersum, het Bostveld, de Oudeweg, het Broedersblok, de Drinkeling, de Vilder en de zuidelijke punt van de Keiberg. Sektie D heet het Dorp en telt 335 nummers. De grens volgt de percelen met het nummer D 255, 256, 257, 258, 259, 260, 268, 270, 271, 302, 301, 303, 304, 305, 317, 318ab, 334, 335a en 330b. Zie verder onder B. Tot sektie D behoren: de helft van het Tiensveld, het dorp Hakendover, het Bosveld en de Torenbeemd. In totaal was Hakendover in 1834 opgedeeld in 1.417 nummers. Hakendover en Wulmersum zijn eeuwenlang agrarisch gebleven. In de 17de eeuw bestond grosso modo 80% van Hakendover uit landbouwgrond en 19% uit weiden. Wulmersum was nog agrarischer: landbouw 90%, weiden 9%. Door de uitbreiding van het wegennet slinkt het aandeel voor landbouw en veeteelt. Zo zien we dat in 1834 de verhouding al gewijzigd is: 77% landbouw en 17% weiden voor heel Hakendover. Bij Koninklijk Besluit van 7 november 1977 werd een Comité ingesteld, belast met de uitvoering van de ruilverkaveling. Het te herverkavelen blok lag aan de oostkant van Tienen en strekte zich uit over de gemeenten Tienen, Landen en Linter. Voor Hakendover ging het om een oppervlakte van 423 ha. De inbreng in de ruilverkaveling werd voor elke eigenaar op 24 februari 1981 vastgesteld in oppervlakte en bedrijfswaarde. Deze laatste werd bepaald in punten: de beste leemgronden werden geschat op 1.000 punten per ha. De landbouwers namen hun nieuwe percelen in gebruik tijdens de seizoenswisseling 1983-84. In Hakendover werden 3.250 kadastrale percelen teruggebracht tot 1.500. Opmerkelijk was de daling van het aantal ingesloten percelen: 9 tegenover de vroegere 1.427. De volledige operatie kostte uiteindelijk 55.100.000 fr. (Ruilverkaveling Hakendover, 1984). | |
[pagina 148]
| |
2. Nederzettingsnamen2.1. De naam HakendoverOm de ontwikkeling van de dorpsnaam na te gaan, zetten we enkele oude bewijsplaatsen op een rij: 1138 kop. 13de E. hakendouer (HC f. 137), 1139 hackendouer (o.c., f. 43), 1159 Hachendouere (Gys. 1960), 1217 Hakendoure (Gys.), 1287 Odilia de hakendouer (S.C 38), 1295 Euerardus custos de hakendouer (Park C f. 112)), 1321 hakendouer (RA p. 10), 1361 in hakendoouer (RP I f. 13), 14de E. prope tumbas de hakendouel (R 44.807 f. 25v), 1441 hakendouer (KAB 2312 passim), 1563 In hakendeure (RA f. 1v), 1569 hakendouere, hakendouer, hagendouer (SG 41262 nr. 3, 24, 32), 1577 tot hakendouer (RL f. 3), 1623 Haeckendoeuere (S.G 3), 1633 haekendouel (S.G 3), 1636 tot haeckendouel, tot haeckendoouel (RL f. 9 en 35), 1641 tusschen hagendoren ende elizum /= Eliksem/ (RL f. 11v), 1647 haeckendouer (JG2 f. 95), 1649 haekendouer (Goos. f. 6v), 1650 Haeckendoren, Haeckendouuel (KAB 5009), 1667 In haeckendouel (RA f. 1v), 1669 Haekendoeven, Haeckendeur (k.AT f. 31), 1675 Haecquedeur (S.H 11 f. 63, in het Frans), 1681 haecquendouer, hacquedouer (S.R 1 nr. 26 en 930), 1694-99 bouen Haeckendoren, naer haeckendoeuer, haeckendeuere, hackendouer (S.H 10 nr. 261, 279, 825, 915), 1702 onder haekedore (RA f. 16v), 1711 naer haekeduven, haekeduren (Acte I passim), 1716 haeckendouer (S.R 5 f. 55v), 1743 Hakendorer (Fricx), 1756 haquedeur (Naveau, in het Frans), 1775 Haeckendover (Fer.), 1782 tot haeckendoren (Ca. W 101), 1809 haeckendover (Vo. 1), 1825 Haekendover (Wauters, privé archief nr. 45), enz. De huidige schrijfwijze is Hakendover. | |
VormVanaf de oudste overlevering bleef de spelling van de naam Hakendover nagenoeg ongewijzigd. De naam bestaat uit 2 delen: Haken + dover. De eerste vokaal van Haken- is a. Vanaf de tweede helft van de 16de eeuw verdringt ae deze eenvoudige schrijfwijze. De moderne(!) grafie met a wordt vanaf 1947 officieel. Steeds stelt a of ae een lange a voor. De k van Haken- verschijnt meestal als k of ck, behalve in de 12de eeuw waar ch dikwijls ck voorstelt. Zelden komt g voor (1569, 1641). De spelling qu of cqu komt dikwijls, maar niet uitsluitend in Franse teksten voor. Soms valt de eind-n weg, namelijk vanaf de tweede helft van de 17de eeuw. Zelfs dan is de spelling met n de normaalste. | |
[pagina 149]
| |
In het woorddeel -dover is u, te lezen als v, normaal tot in de tweede helft van de 17de eeuw. Daarna wint de schrijfwijze met v geleidelijk terrein. De eind-e slijt al af in de oudste overlevering, maar duikt nog sporadisch op tot in de 17de eeuw. Normaal schrijft men r, maar deze klank wisselt af met l (al vanaf de 14de eeuw) of zelden met n. Dit verschijnsel is in Tienen en omgeving bekend. Vergelijk Tiens leper (lepel), deker (deken ‘geestelijk hoofd’), tekelen (tekenen), enz. Vandaar ook Hakendovel (of Hakendoven) voor normaler Hakendover. De klinker o (zelden oo) verschijnt soms als e, oe of u, en verraadt dan de dialektische uitspraak ‘akedeujve’. De schrijfwijze -doren, afslijtend tot -dore en in Franstalige akten tot -deur, is wellicht te wijten aan kontaminatie met het nabijgelegen (H)aandoren te Grimde in Tienen. Deze kontaminatie schijnt niet langer dan een paar eeuwen geduurd te hebben. Ik trof het een eerste keer aan in ‘hagendoren’ (1641), maar later ook in Haeckendoren en varianten. | |
BetekenisDe betekenis van oude namen als Hakendover is moeilijk te achterhalen. In de regel zijn oude samenstellingen gesmeed naar Keltische voorbeelden, als gevolg van een ‘krachtige Keltische tegenstoot’ (Gysseling, 1960, 1114). Dit betekent niet, dat in Hakendover Kelten hebben gewoond. De Keltische mode werkte immers in niet-Keltisch gebied door tot in de Gallo-Romeinse tijd. Omstreeks 50 voor Christus was het huidige België al volledig gegermaniseerd. De noordelijke gewesten hebben trouwens al vroeg aan de Germaanse klankverschuiving deelgenomen. Kenmerkend hiervoor is het voorkomen van h (in plaats van k) als aanvangskonsonant: ook Hakendover begint met h-. Misschien is -dover een prehistorische waternaam op -arā. Het prototype is *dhubharā, bestaande uit de wortel dhubh- en het hydronymisch suffiks -arā, zoals ook in Eisarā (IJzer), Mandharā (Mandel), Tamarā (Demer), Tenarā (Dender), enz. (Gysseling, Hand. 1983, 184). Voorhistorische waternamen zijn bijna altijd afleidingen, opgebouwd volgens de formule L + M1 + M2. L is hierin een leksikaal element, M1 een woordvormend element en M2 een fleksie-element. Een oude waternaam kan dan vertaald worden als ‘de donkere’, ‘de bochtige’, ‘de heldere’. | |
[pagina 150]
| |
In *dhubharā is *dhubh- de nultrap van de Indo-europese wortel dheubh-, door worteluitbreiding ontstaan uit dheu- ‘lopen, vloeien’ (Pokorny, 263). De grondbetekenis van de uitgebreide wortel dheu-bh- is ‘roken, stuiven’, maar ook ‘verdonkerd zijn’, ook gezegd van geest en zinnen. We treffen dit woord onder meer aan, in het Oudiers dub (uit ouder dhubhu-) ‘zwart’, maar ook in Gotisch daufs ‘doof’ en Nederlands dof. De wortel ligt ook ten grondslag aan Duits Taube, Nederlands duif, zo genoemd naar de donkere kleur. In waternamen komt de wortel veel voor. Ik citeer slechts namen als de Dovie, bijrivier van de Leie, Le Doubs, bijrivier van de Saône, en de nederzettingsnaam Doveren bij Aken, bij een Keltische riviernaam Dubarā ‘de zwarte’. In Keltische talen kon zulk hydroniem ook gewoon ‘water’ betekenen, zoals in Middeliers dobur ‘water’, Kymrisch dwfr ‘id.’, enz. (Pokorny, 259). Door de Germaanse klankverschuiving evolueerde dh- tot d-, en -bh- tot -v-. Het suffiks -arā sleet af tot -ere, later -er, en in de dialektische uitspraak zelfs tot -e. Voor het eerste lid Haken- kunnen we uitgaan van de wortel *keg- ‘haak’, ook ‘spits zijn’ (Pokorny, 537), waaruit Germaans *hakan- ‘haak’, Nederlands haken-. Hakendover is dus mogelijk een hybridische en naar Keltisch voorbeeld gesmede samenstelling, met de betekenis ‘hoekige beek’ met Germaans *hakan- ‘haak, hoek’ en Oudeuropees *dhubharā, niet meer opgevat als de afleiding ‘de donkere’, maar als gewoon appellatief ‘beek’. De nederzetting Hakendover ligt net boven de uitgesproken hoek, gevormd door Ramshovensebeek en Vissegracht. Van waternamen werden nederzettingsnamen afgeleid, met Germaans suffiks -ja of de datief pluralis. Ook kon een waternaam zonder toevoeging van een suffiks nederzettingsnaam worden. In Hakendover ging de beeknaam over tot nederzettingsnaam. Daarna kreeg de waterloop zelf de gewone, prozaïsche naam ‘Beek’, later uitgebreid tot Ramshovensebeek, enz. | |
2.2. Gehuchtnamen
| |
[pagina 151]
| |
1333 de wulueseem (RA p. 61), 1336 in Wluesoem (RA p. 54), 1361 in Wlueseem (RP I f. 13v), 1400 te wlueseem wert (S.C 38 f. 5), 1400 uersus wulueseem (LM 11b vo), 1441 te wulueseem wert, tusschen wuluezeem ende grimde (KAB 2312 f. 21 en 23), 1482 In wuluezeem (RA f. 6), 1563 omtrent wulmerschem (RA f. 23), 1569 wulmersem, nae Vulmersim (SG 41262 nr. 8 en 37), 1577 wuluersum (RL f. 9v), 1623 Vulmersum, te Wulmershem (S.G 3 f. 17v en 19), 1636 wulmersomme (RL f. 4), 1647 onder Wulmersum (JG2 f. 32), 1656 Wulmersom (Park TA f. 59v), 1667 In wuluersum (RA f. 3v), 1669 Wilmisom, Wulmersum (k.AT f. 34), 1681 wulmersum (S.R 1 nr. 153), 1681 wulmerssum, wilmerssum, wilmursum (JG3 f. 46, 51 en 53), 1711 wilmisom, wilmisum, wilmessum (Acte I f. 69, 72 en 73), 1716 wulmersum, wulmersom (S.R 5 f. 60v en 74v), 1756 wilmersum, wilmersem (k. Nav. f. 20), 1775 H(ame)au Wilmersum (Fer.), 1808 wulmersom (JG8 f. 112), 1809 wilmersom, wulmersom (Vo. I nr. 3 en 19), 1825 Wulmersom (Wauters, privéarch. nr. 45), 1845 Gehugt van Wulmersom (KL), 1846 Velendersom, Hameau de Wulmersom (ABu), 1850 Wulmersom (k. Vdm), 1860 Volmersom H(ame)au (k. Popp), 1882 Wulmersom Hameau (AW), enz. De huidige schrijfwijze is Wulmersum. | |
VormIn de oudste overlevering verschijnt de eerste syllabe als wl-, ook gevokaliseerd als vol- of (meestal) wul-. In de tweede helft van de 17de eeuw wordt de klinker soms ontrond, zodat wil- ontstaat. Deze vorm haalt echter niet de hedendaagse tijd. Verder zijn twee veranderingen opmerkelijk: 1. de overgang van u (te lezen als v) in de tweede lettergreep tot m, al een eerste keer in de oudste rekening van de Armentafel (1321), maar frekwenter vanaf de 16de eeuw, en 2. de epenthese van r in de 16de eeuw. Beide veranderingen zijn blijvend. De eindlettergreep slijt af van -heem tot -eem, met verdoffing vanaf de 16de eeuw. In de regel wordt het element -heem in Oost-Brabant -om. Vergelijk namen als Binkom, Betekom, Gingelom, Rommersom, Wommersom, enz. Wulmersom komt dan ook talrijk voor. Vormen op -im zijn schaars. Uiteindelijk overheerste de variant op -um: Wulmersum. | |
BetekenisDe betekenis is duidelijk. Het is een heemnaam bij de persoonsnaam Wolf in de genitief enkelvoud, te rekonstrueren als *Wulfas-haima, ‘woonstede van Wolf’. Vergelijk met Wülsdorf (bij Keulen) ‘dorp van | |
[pagina 152]
| |
Wolf’ en Wulfen (bij Münster) ‘heem van Wolf’, maar zonder genitief-s (Gys. 1960, s.v.). Het woord ontwikkelde zich niet tot normaler ‘Wulfsem’, maar wel door overgang van u (te lezen als v) in m en epenthese van r tot Wulmersum. | |
RamshovenOp de grens Hakendover-Goetsenhoven, bij de bron van de Ramshovensebeek, lag eertijds het gehucht Ramshoven. Dit bestond volgens Wauters (Goetsenhoven, 124) uit een hoeve, een brouwerij en de Sint-Pieterskapel die verdween begin 17de eeuw (o.c., 125). Van dit gehucht blijft alleen de herinnering over, alsmede de recente huisnaam Ranshoven in de Houbaertstraat. Oude vormen zijn: 1321 sigeri de ramessouen, ramsouen (RA p. 4), 1325 raemsouen (RA p. 40), 1340 versus raemshouen, versus ramsoue, domini egidij de ramshouen (LM 57a, 32d vo, 18d vo), 1383 bouen rampshouen (KAB 10.934bis f. 42), 1441 te ramshouen wert (KAB 2312 f. 58), 1448 te rampsoue (RP II f. 100v), 1623 te Rampshoeuen, Rampshouen (S.G 3 f. 14v en 58), 1667 tot rampshouen (RA f. 48v), 1669 Ranshoven (K.AT f. 156v), 1711 Ramschoven (RP VI f. 135), 1763 vers Ramshoven (S.H 13 f. 2), 1792 tot Ramshoven, boven Ranshoven (Acte III p. 241 en 254), 1813 à Ranshoven (RW art. 36), 1846 Bautshoven, Randhoven (ABu), 1918 Rantshoven, Ranshoven(veld) (UH). Ramshoven is te herleiden tot het prototype *Hraƀnes-hofum. Het behoort tot het type ‘persoonsnaam in de genitief + hoven’, als navolging van het Romaanse voorbeeld met court. Hofum is de Germaanse datief meervoud bij hofa ‘boerderij’. Het eerste lid is de genitief enkelvoud van de persoonsnaam Hraƀno ‘de raaf’. Ramshoven betekent dus ‘boerderij van de Raaf’. | |
MeerAangezien veel wegen in Hakendover naar Meer leiden, bespreken we de naam van dit gehucht dat onder Goetsenhoven gelegen is. Oude vormen zijn: 1388 In mere (RP I f. 68v), 1441 Mere (KAB 2312 f. 62), 1623 te mere wert (S.G 3 f. 9), 1756 meren ou haute marcq (k. Nav. f. 14), 1882 Meer Hameau (AW Goets.), enz. Meer, in het Frans Haute Marcq, wordt gewoonlijk verklaard als Germaans mari ‘meer, plas’. Gezien de ligging is hier van een plas geen sprake. Meer betekent hier: groot ingemeerd, dit is omheind stuk land waarin een boerderij ligt. Het | |
[pagina 153]
| |
is dan te verbinden met het woord ‘meer’ in de betekenis ‘paal, grensscheiding’. Opmerking: De dorpskern heet gewoon Dorp. 1. Wulmersum: 1834 het Dorp (AT, nr. C114); 2. Hakendover: 1585 onder Doorpt van hackendoeuer (KAB 22.299), 1623 Tdorp van haeckendoeuere (S.G 3 f. 4), 1702 achter het dorp opden Leeuwschenwech (S.R 2 f. 35v), 1738 achter t'Dorp van Haeckendover (SG 41263 nr. 68), enz. Soms wordt de dorpskern aangeduid als de Hoven: 1569 achter de houen van hakendouere (SG 41262 nr. 38), 1623 achter de hoeuen van haeckendoeuer (S.G 3 f. 29v). Hoven betekent hier: de verzameling boerderijen in de kern van Hakendover. | |
3. Vloeiend en stilstaand water3.1. Vloeiend water3.1.0. AlgemeenHakendover ligt in de leemstreek tussen de Kleine en de Grote Gete. De loop van deze laatste werd op verscheidene plaatsen vergraven. Elders heeft de Gete zich na talrijke overstromingen een nieuwe weg gebaand. Hiervan getuigen de ‘Oude Gete’-benamingen in Budingen, Dormaal, Ezemaal, Geetbets, Hakendover, enz. (Kempeneers, 1982, 554). Hierdoor monden in Hakendover bijna alle waterlopen in de Oude Gete uit. Alleen de Wulmersumse Zijp bereikt via de Zijp in Tienen de Grote Gete. Wel vloeit dus al het water in noordelijke richting af. De waterscheidingslijn tussen Oude Gete en Kleine Gete volgt de zuidoostgrens van de gemeente (zie fig. 3 en verder onder Hoogten en Laagten). De dichtstbij gelegen zijbeek van de Kleine Gete is de Kraanbeek in Ezemaal. | |
3.1.1. De RamshovensebeekDe Ramshovensebeek ontsprong eertijds in het gehucht Ramshoven onder Goetsenhoven. Thans is de bovenloop verlengd. De beek begint nu als een gracht langs de Ramshovensestraat in het Wijngaardveld in Goetsenhoven. Ze vloeit naar het noorden, loopt langs de Hakendoverstraat en steekt de Sint-Truidensesteenweg over. Niet ver hiervandaan werd de loop afgeleid om de Wedemolen te aktiveren. Hiervoor betaalden de inwoners aan de hertog van Brabant een cijns van | |
[pagina 154]
| |
Fig. 3 Het reliëf van Hakendover met waterlopen en bronnen.
20 stuivers per jaar (Wauters, 1875, 54). In het Krunkelbroek onder Wommersom mondt de Ramshovensebeek rechts in de Oude Gete uit. In de Atlas der Waterlopen is ze beek nr. 1. De technische dienst van de provincie Brabant geeft ze het nummer 4.036 (fig. 3). De beek is onder allerlei namen bekend. Vooreerst als gewoon appellatief: Beek, 1340 inter riuum et locum dictum riet (LM 57a), 1383 opte voert opte beke (KAB 10.934bis f. 41v), 1667 op de beecke (RA f. 149), 1669 de Beke (k.AT f. 31), enz. De ligging moet dan blijken uit de kontekst, ondat ook andere waterlopen met Beek worden aangeduid. Ook Gracht komt voor: 1340 iuxta fossatam (LM 32d vo), soms uitge- | |
[pagina 155]
| |
breid tot Groengracht, 1711 op den vilder boven de groen gracht (Acte I f. 133), of Vloedgracht, 1647 tot ramshouen... de vloetgracht oft beeke (RA f. 21v), waarmee de bovenloop van de Ramshovensebeek wordt bedoeld. Een enkele keer ontmoette ik de naam Belei, 1440 inde beleye op t'arcke (Wauters, 54). Een Beleide is een waterloop onderworpen aan de schouwing, zoals de Beleidenloop in Geel of de Beleidebeek in Drogenbos (Kempeneers, 1982, 293). Ten slotte komt ook het appellatief Waterloop voor: 1738 op den waeterloop te Heijlissem weert (SG 41263 nr. 51). Naar de oorsprong in Ramshoven heet ze ook Ramsbeek (in Goetsenhoven), 14de-15de eeuw raempsbeke (Vollon, 1944), en recent Ramshovensebeek, 1846 Ranshovensche beek (ABu), 1882 Ramshovenschebeek (AW). Als hoofdbeek van Hakendover heet ze Hakendoversebeek. De overgang van omschrijving naar samenstelling is duidelijk te volgen: ca. 1350 supra riuum de hakendouer (LM 18c), ca. 1400 op die beke te hakendouer (LM 18c), 1569 op die beke van hakendouere (SG 41262), 1623 de becke van haeckendoeuere (S.G 3 f. 4), 1711 op de beke tot hakenduven onder den hoijbaut (Acte I f. 119), en zelfs in het Frans 1805 la beke de hakendover (JG9 p. 100). Naast: 1642 die hackendouersche beke (Nackaerts, 106), 1798 de hakendoversche beeke (JG7 f. 20), tot in onze tijd 1952 Hakendoverse-beek (AW). De bovenloop wordt naar de Wedemolen (z.a.) ook Molenbeek (k. Gerard 1851) genoemd of Weemolen beek (ABu 1846). De naam Molenbeka uit 1299, die Nackaerts opgeeft, komt echter uit Wommersom, waar molen betrekking heeft op de windmolen van 1469. | |
3.1.2. De RijtDe Rijt (Fig. 3), waterloop nr. 2, is een brede afwateringsgracht. Ze ontstaat aan Vloedgracht nr. 11 in de noordoosthoek van Tienen, vloeit door de weiden in het noorden van Hakendover en mondt links in de Ramshovensebeek uit, in het uiterste westen van Wommersom. Een groot aantal grachten lozen hun water in de Rijt (Fig. 4). De naam Rijt is een abnormaliteit in ons gebied. Rijt is immers het dalvormige begin van één der vele zijtakken van de Kempense riviertjes. Middelnederlands Rijt komt, evenals Rijn, uit Indo-europees *rei- dat ‘stromen’ betekent. In Tienen-Hakendover was Rijt, of liever Riet, eerst een moerassige plaats waar riet groeide. In het Latijnse boek van de Armentafel (f. 57a) uit 1340 wordt een weide beschreven inter riuum | |
[pagina 156]
| |
Fig. 4 De Rijt en afwateringsgrachten in het Krunkelbroek.
& locum dictum riet, dus ‘tussen de Beek en de plaats genoemd het Riet’. Waar in de Kempen Rijt als beeknaam overgaat op het omringende land, wordt in Tienen-Hakendover Riet of Rijt later gebruikt als beeknaam: 1623 de gemeyne vloet gracht geheeten de Ryte (S.G 3 f. 21v). Onder Wommersom komt in 1383 al voor ane de rijt (KAB 10.934bis f. 45), maar hier kan nog wel de weide worden bedoeld. Een beeknaam is wel: 1569 de Ryte (SG 41262 nr. 33), 1738 de Reijte (SG 41263 nr. 45), 1882 Reyte (AW), enz. Op een oorspronkelijke weidenaam wijst ook de uitbreiding tot Rijtebeek in Tienen, en in Hakendover 1569 in die weybempden opde rietbeke (SG 41262 f. 19). De plantnaam riet gaat terug op Germaans *hreutha-, uit Indo-europees *kreuto | |
[pagina 157]
| |
bij de wortel *kreu- ‘schudden, zwaaien’. Het woord riet wijst dus op het heen- en weerzwaaien van de rietstengels (De Vries, 1971). Al heel vroeg zijn de woorden riet en rijt in Hakendover samengevallen. Ik wijs ten slotte nog op de schrijffout Beek op de kaart van Popp, waar we lezen Ruisseau dit de Beek. | |
3.1.3. De VissegrachtWaterloop nr. 3, in Brabant nr. 4.038 (Fig. 3), ontsprong voorheen aan de Hannuitsesteenweg, op het plateau waarop thans het vliegveld van Goetsenhoven ligt. Door de aanleg van dit vliegveld is de benedenloop van de Vissegracht ingekort. Deze gracht vloeit ten oosten van de dorpskern van Wulmersum naar het noorden, volgt een tijdje voetpad 40 en buigt dan 90o naar het oosten om uit te monden in de Ramshovensebeek. Tijdens de recente herverkavelingswerken werd de Vissegracht naar het zuiden verlegd. De gracht is bekend als het Waterschap, 1623 dwaterschap (S.G 3 f. 17v), vgl. Middeleeuws Latijn watriscapum ‘gracht, bron’, niet te verwarren met warescapium ‘heide, onbebouwd land, gereserveerd voor gemeen gebruik’ (Kempeneers, 1987, 67). Blijkens de ligging ook gewoon Beek genoemd, 1681 Regenoten die beecke, die straete naer wulmerssum /= nu Vanaudenhovestraat/ (JG3 f. 46). De meest voorkomende naam is echter Vissegracht: 1383 ane de vischgracht (KAB 10.934bis f. 48), 1441 opte vissegract (KAB 2312 f. 28v), 1569 in die vissegracht (SG 41262 nr. 3), enz. tot in de huidige tijd, 1952 Vissengracht (AW). De naam verwijst naar een tijd zonder watervervuiling. De spelling Vosse gracht en Vosse gragt bij Popp (ca. 1860) is een verschrijving. | |
3.1.4. De ZijpWaterloop nr. 4 ontspringt aan de grens Wulmersum-Goetsenhoven. Eertijds lag de oorsprong verder in Goetsenhoven. De waterloop kruist de spoorweg Tienen-Luik en mondt rechts in de Vloedgracht of Zijp in het zuidoosten van Tienen uit. Deze laatste heeft in Brabant het nummer 4.040. Om ze van elkaar te onderscheiden spreekt men soms van de Zijp (in Tienen) en de Wulmersumse Zijp. De gewone benaming is Zijp: 1441 die ziip (KAB 2312 f. 59v), 1669 de zijpe oft vissegracht (op de kaart van de Armentafel f. 34, waar de Zijp dus verkeerd Vissegracht wordt genoemd), 1711 de sype (Acte I | |
[pagina 158]
| |
f. 150), 1716 die seype comende van wulmersom (S.R. 5 f. 74v), enz. Elders heet ze Vloedgracht: 1647 int wulmersumsch velt... die vloetgracht (RA f. 53v), of in vertaling Coulant d'eau (Popp), wat dan leidde tot verkeerde hervertaling in Waterloop (AW 1882), zodat de oorspronkelijke benaming verloren ging, De naam Zijp behoort bij Middelnederlands sipen, Nederlands sijpelen, uit Indo-europees *seib- ‘uitgieten, druppelen’. Zijp komt vooral in Oost-Brabant voor (Kempeneers 1982, 839). De klank ei ontwikkelde zich tot Middeln. lange i, die later diftongeerde tot ij. Vloed, meestal in verbinding met gracht, is een afleiding van IE *pleu- ‘vloeien’, ablautend Germaans *flō-, uitgebreid met Germaans d-suffiks. De betekenis van vloedgracht is duidelijk: het is een kunstmatig aangelegde of vergraven natuurlijke waterloop om bij stortvloeden het water op te vangen. Hakendover ligt in een gebied waar het woord vloedgracht zeer talrijk voorkomt, namelijk ten zuiden van de DD-lijn (Dijle-Demer). Een vloedgracht ligt altijd in een dalletje of delle en watert dus hoger gelegen gebieden af. | |
3.1.5. De Oude GeteWaterloop 5 of 4.033 is een oude arm van de Grote Gete. Hij vormt grotendeels de grens tussen Oplinter (Utsenaken) en Hakendover, en tussen Oplinter en Wommersom. Ten zuiden van de Koeienweide (Oplinter) mondt hij rechts in de Grote Gete uit. Oude vormen: 1340 iuxta antiquam iaceam, prope veterem iaceam (LM 20d en 20d vo), 1725 die aude gete (RA f. 40v), 1882 Oude Gheet (AW). Gete is een voorhistorische waternaam. De uitgang is duidelijk: verreweg de meeste waternamen in Noordwest-Europa eindigen op -ā (Gysseling, Hand. 1983, 178). De tussenklank i, die we ontmoeten in de oudste vorm Gatia uit 956 (Gys. 1960) en die ook de umlaut in de eerste lettergreep veroorzaakte, is wellicht een verkorting van de volle vorm -aj-, -ej-. De verkorte vorm met i is trouwens zeer frekwent. De oorspronkelijke vorm Jatia gaat waarschijnlijk terug op de stam ajat- (verkort tot jat-), uit de wortel ej-, aj- ‘schitterend, inzonderheid roodbruin’ (Gysseling, Hand. 1982, 52-53). Vertegenwoordigers van deze vorm zijn onder meer Jette (Brussel) en Jabbeke (Brugge). Let op de schrijfwijze met G- en J- in deze laatste naam: 988 Getbecca, 1003 Iatbeka, enz. (Gys., 1960, 540), en eveneens in Jauche, Nederlands Geten: 1091 Iace, 1108 Gace (o.c., 541). Ook in Oude Gete is J- als | |
[pagina 159]
| |
aanvangsklank de gewone schrijfwijze. De naam Gete betekent dan ‘de roodbruine’, wegens zijn opvallende kleur. | |
3.1.6. Andere waterlopenWaterloop No 6 (AW 1882) begon ten zuiden van de Bosschellehoeve. Dit beekje mondde in de Wijtbeemden rechts in de Ramshovensebeek uit. De bovenloop is thans verbonden met het Geleid (nr. 9), zodat nr. 6 voor meer dan de helft verdween (zie doorstreepte loop op fig. 3). De vroegere waterlopen 6 en 9 kregen in Brabant het nummer 4.034, met uitmonding in de Oude Gete. Zie verder Sitterbeek. Waterloop No 7 (AW 1882) was eertijds een korte beek met de bekende bron ten noorden van de kerk. Hij mondde recht in de Ramshovensebeek uit. Nu is een groot deel van deze beek afgeschaft. Zie verder bij Bron. Waterloop No 8 (AW 1882), in Brabant 4.035, ontstaat nu aan de driebek tussen Kruisbeemdstraat en Sint-Truidensesteenweg. Vroeger had deze loop zijn oorsprong bij de Kraaienpoel. Hij vloeit een tijd naast de Kruisbeemdstraat en buigt dan af aan de Kruisbeemdhoeve, richting Wommersom, waar hij Sitterbeek wordt genoemd. Hierin monden ook enkele andere grachten uit. De Sitterbeek vloeit verder naar het Wissebos en mondt, volgens de technische dienst van Brabant, rechts in het Geleid (nr. 9 of 4.034) uit. In werkelijkheid is de situatie omgekeerd: de Sitterbeek maakt een grote bocht op de plaats waar ze het Geleid opneemt. Bij de Kraaienpoel was de bovenloop bekend als de Waterleie: 1383 beneden den wech die leyt van elenseem te hakendouer wert inde waterleye (KAB 10.934bis f. 43v). Waterloop 8 begon hier in een delle. Middelnederlands (water)leide behoort bij het werkwoord leiden, zoals Latijn (aqua)ductus bij ducere. Zie bij Kempeneers (1982) de talrijke Leibeken en Leigrachten. Om een onderscheid te maken met lei ‘weg’, werd de bepaling ‘water’ toegevoegd, zoals ook bij de Waterleide in Opheilissem. Een leibeek (met varianten) dient om moerassige gebieden te ontwateren. Het element lei(de) wijst op de kunstmatige aanleg, althans van een deel van de Sitterbeek, benaming voor de verdere loop. Sitterbeek, 13de eeuw sitterbeke (Nackaerts, 106), 1651 sitterbeeck (KAB 2291 f. 43), is in Wommersom de voortzetting van de Heggebonbeek, genoemd naar de Heggebon of bron bij de Hegge (z.a.). Het eerste lid in Sitterbeek is de plantnaam sigidra-, afleiding van sigi- | |
[pagina 160]
| |
‘zegge’, zoals in de plaatsnaam Sittard (Gysseling, 1960, 920). Deze plantnaam, een cypergras (Carex) met scherprandige bladen, wijst dan op de begroeiing in het Krunkelbroek te Wommersom. Waterloop 9, het Geleid (AW 1882), voor de provincie 4.034, is een grensgracht die begint aan de Bosschellehoeve. Ze werd verbonden met nr. 6 en mondt volgens de provincie in de Oude Gete uit (zie hoger). Het is een geleide beek (cf. Waterleide) die wijst op vergraving. De Oude Gracht, 1646 opden ouden gracht (RA f. 45v), bij de Neerwindensestraat (weg naar Ezemaal) komt niet in de Atlas der Waterlopen voor, evenmin als de Eigengracht, 1441 opten wech te elezeem wert aen deygen gract (KAB 2312 f. 29), gelegen bij het Eigen aan dezelfde weg. Tot slot vermeld ik een gracht door Naveau in 1756 getekend tussen de percelen, thans genummerd C 343, 344 en 349 enerzijds, en 342 en 363 anderzijds, dichtbij de spoorweg beneden de Hooibout. Deze Coulant d'eau (Naveau) of Vloedgracht is thans verdwenen. Anderzijds werden tijdens de verkavelingswerken, meestal naast de wegen, zeer lange afwateringsgrachten aangelegd. | |
3.2. Stilstaand water
| |
[pagina 161]
| |
andere naam is Lieve-Heerbon, in 1846 geschreven Lievenheeren Bon (ABu onder nr. 24), of passim de Bron van de Goddelijke Zaligmaker. Vroeger werd het water opgevangen in een klein achthoekig vijvertje, waaromheen een smeedijzeren hek stond. Volgens een ingemetselde steen werd deze neogotische afsluiting gebouwd in 1876. Bij de verbreding van de straat verdween dit vijvertje. Nu resten alleen nog de balustrade aan de trap en de stenen nis met het beeld van de Zaligmaker. In 1985 werd het driehoekig pleintje voor de Kerkborn opnieuw aangelegd en voorzien van enkele zitbanken. Jaarlijks wordt de bron met O.H. Hemelvaart gewijd (Van Eeckhoudt, in: Oost-Brab. 1985, 93). Een andere bron heette Beekborn, ca. 1400 op die beke te hakendouer aenden beecborne aent paenhuys (LM 18c), gelegen in de omgeving van Dorps- en Bosveldstraat. De bron in de Nieuwstraat, 1405 ad fontem stantem in nova platea (Wauters, 54), wordt elders Latoenborn genoemd: 1623 byden latoenboerne (S.G 3 f. 13v). Deze bron is te situeren bij de verdwenen Wedemolen, vlakbij de (vroegere) loop van de Bosschellestraat. Latoen- gaat terug op de persoonsnaam Jan de latour (o.c. f. 3). | |
3.2.2. PoelEen poel is een kleine vijver, meestal rond van vorm. Volgens Gysseling (Naamk. 1978, 24) is het een ‘Belgisch substraatwoord verwant met Latijn palus’. In Hakendover is poel echter ook een vochtige plaats. In 1623 betaalde Cathlyn Alcas een cijns voor een stuk straat, 30 voeten groot, aenden poele te Wulmershem (S.G 3 f. 19), in de buurt van de Valgaar. Meestal worden de poelen nader bepaald. Vergelijk de Kolenpoel, ca. 1400 biden colenpoel (LM 17c vo), met onbekende ligging, en de Kraaienpoel, eertijds eigendom van de gemeente, gelegen in de hoek gevormd door de Heerweg, de Kraaienpoelweg en de Eliksemsestraat. De naam ging over op het hele veld. Oude vormen zijn: 1569 op den craenpoel (SG 41262 nr. 28), 1681 aen die craeijenpoel (JG3 f. 46), enz. Later duiken korrupte vormen op zoals Crayen-Goel (Popp, 1860) en Kayenpoel (KL 1845). De vorm zonder r werd in 1977 bij de fusie gemoderniseerd tot Keienpoelweg, wegens dialektisch kaai ‘kei’. Blijkens de oudste vorm gaat het eerste lid terug op Middelnederlands crane, craen ‘kraanvogel’, en niet op het meervoud van kraai. Tussen Putstraat, Hollestraat, Schoolpad en Heerweg lag de Kalk- | |
[pagina 162]
| |
poel. In 1569 had Jooris Vlemincx een huys ende hoff tot hakendouere op den calckpoel gheleghen (SG 41262). De naam komt voor tot in de 18de eeuw. | |
3.2.3. WouwerWouwer, bijvorm van Nederlands vijver, is een oude ontlening aan Latijn vivarium ‘vijver, visvijver’. In Hakendover wordt een wouwer vermeld, in 1340 supra viuarium (LM 17c), gelegen bij de weg van Tienen naar Ezemaal. Het is waarschijnlijk dezelfde als de wouwer, geciteerd in 1623 (S.G. 3 f. 22v). Deze vijver lag tegenover de Kerkborn bij de Ramshovensebeek. De Wouwerhof (z.a.) ontleende hieraan zijn naam. Op de kaart van Ferraris (ca. 1777) staat de wouwer nog aangeduid. In het drassige deel van Hakendover, ten noorden van de Sint-Truidensesteenweg, werden door rijke families kunstmatige vijvers aangelegd. In de aanwijzende tabel (1834) vinden we een vijver in de Geertsweide, eigendom van baron Michel Deselys (kadasternr. A 257), een vijver in het kasteel van notaris Jean Baptiste Janssens-Roch (nr. A 89), en de vijver gelegen aan de noordkant van de Bosschellehoeve op nr. A 57, eigendom van Mevrouw De Beughem geboren Van der fosse. Deze vijver bestaat nog. Aan de zuidkant van de hoeve werd enkele jaren geleden een kleinere vijver gedempt. Recentelijk ontstonden nog nieuwe vijvers in Hakendover. Eén van de Kalkvijvers (Volksmond), eigendom van de Tiense Suikerraffinaderij, ligt te paard op de grens Tienen-Hakendover en is een druk bezochte broedplaats van talrijke vogels. Bij de Rijt werd onlangs een drassige weide vergraven tot een prachtige vijver, ongeveer één ha groot, ten zuiden van de oude spoorweg. Gemakshalve noem ik deze vijver met twee oude toponiemen de Rietwouwer. | |
3.2.4. PutAan een put herinnert in Hakendover de Putstraat (z.a.). Bekend is ook de put in Wulmersum, al vermeld ca. 1350 iuxta puteum (LM 17c vo), en in 1656 in vertaling Put (Park TA f. 59v). Deze put stond op perceel C 148, in de hoek van weg nr. 9, de voormalige Putstraat. | |
[pagina 163]
| |
4. Hoogten en laagten4.0. AlgemeenLandschappelijk kan Hakendover verdeeld worden in twee grote delen: 1. de laagvlakte ten noorden van de Sint-Truidensesteenweg, overeenkomend met sektie A genoemd ‘de Weiden’, en 2. het heuvellandschap ten zuiden van dezelfde steenweg. Dit landschap wordt beheerst door de heuvelrug in het zuidoosten, tevens de waterscheidingslijn tussen Grote en Kleine Gete (Fig. 3), en het zuidwestelijk plateau, vermaard door de Paardenprocessie op Paasmaandag. In de laagte tussen beide plateaus vloeit de Ramshovensebeek. Tussen het zuidwestelijk plateau en het plateau van Goetsenhoven (waarop het vliegveld is aangelegd) ligt de waterscheidingslijn tussen de Wulmersumse Zijp en de Vissegracht. Het hoogteverschil bedraagt maar enkele meters. | |
4.1. Hoogten4.1.1. Het zuidwestelijk plateauHet gewone woord voor de heuvelruggen is berg. De oudste benaming voor de hoogte van 65 meter, waarop op Paasmaandag de paarden rond de menigte draven, is Bosberg, 1340 inter boschberg (LM 17d vo). De naam herinnert aan de eertijds uitgestrekte bossen van Hakendover (zie hoofdstuk 5). Elders wordt het appellatief Berg gebruikt, waarbij de ligging blijkt uit de kontekst: 1623 op den berch byde tommen van haeckendoeuer op de syde te vulmersum wert (S.G 3 f. 27v). Soms wordt de naam verduidelijkt met Hakendover: 1635 op den berch te haeckendouel (SG 2042 f. 8), 1763 sur la montagne de Haequedheur (S.H. 13 f. 154), 1829 op den haquendover Bergh (Immens 63). Thans is deze hoogte wegens de ligging bij Tienen bekend als de Tienseberg. | |
4.1.2. Het zuidoostelijk plateauDe heuvelruggen in het zuidoosten van de gemeente vloeien met geringe hoogteverschillen bijna onmerkbaar in elkaar over. Met gewoon appellatief heet de hoogte Berg: 1647-8 bouen den berch, tuschen haeckendouel ende elesim (RA f. 48v). Meestal worden de bergen met voorbepalingen onderscheiden. De hoogte van 65,5 m bij Eliksem | |
[pagina 164]
| |
heette Baalberg: 1290 kop. 14de E. inter hakendouer et inter wolmersheem... baelbergh (KAB 22.047 f. 2), 1340 baelbergh vel boxbergh (LM 20d), 1675 sur le baldenberch (S.H 11 f. 65). Baal- is wellicht Germaans *balwa- ‘slecht’, zo genoemd wegens de slechte ondergrond. Blijkens de synonymie, uitgedrukt met vel ‘of’, heet de hoogte ook Boksberg, hoewel hiermee meestal de hoogte bij Ezemaal wordt aangeduid. Oude vormen: 1287 boxbergh (S.C 38), 1333 supra bocs berch (RA p. 62), 1340 baelbergh vel boxbergh (LM 20d), 1647 onder den bocxbergh (JG2 f. 96), 1694 onder den boexbergh (S.H 10 nr. 261), 1738 in den bouxbergh (SG 41263), enz. Het eerste lid bevat de persoonsnaam Boc. Volgens Wauters (1875) bezat de familie Boc of Bouc een heerschap in Eliksem. Vergelijk ook met jan box, bij Vangassen (Bouwstoffen, 1952, 757). Wegens de ligging bij Ezemaal heet de berg thans in de volksmond Ezemaalseberg. Dichter bij Meer, tussen de Neerwindensestraat en de Hooibout, ligt een hoogte van 70 meter, in de oudste akten Steenberg genoemd: 13de E. steynbergha (Wauters, 54), 1340 apud steenberghe (LM 10b), 1441 opten steenberch (KAB 2312 f. 29v), enz. tot in de 18de eeuw. Uit deze berg werden stenen gehaald (zie Steenkuit). Later heet hij Keiberg, 1792 op den keijbergh (Acte III p. 377), 1860 Kayberg (Popp), te vergelijken met de Keiberg in Hoegaarden (Kempeneers, 1985, 55). De Keiberg ligt inderdaad vol keien. De naam Crayberg in de Kadastrale Legger ca. 1845 is een verschrijving. Het hoogste deel, bij het verdwenen gehucht Ramshoven, heet de Kop: 1383 bouen rampshouen opten cop van den vildere (KAB 10.934bis f. 42). Kop ‘kruin van een berg’ vinden we ook in Bost en Hoegaarden (Kempeneers, 1985, 64). | |
4.1.3. TommenDe tommen, Gallo-Romeinse grafheuvels, werden in de loop der tijden met de grond gelijkgemaakt. Alleen de drie tommen van Grimde werden van de vernieling gered (Kempeneers, 1987, 91). De tommen in Hakendover lagen, net als in Tienen, naast de Heerweg. Ze mogen niet met elkaar verward worden. Met de tommen in Grimde werden zeker bedoeld: 1383 tuschen de tommen van thienen ende wlueseem (KAB 10.934bis f. 47). Elders heten ze de Tommen van Hakendover of de Hakendovertommen: 1340 op darke retro tumbas de hakendouer (LM 10b), 1400 aende tommen van hakendouer aenden heerwech (LM 18c), 1400 bi die hakendouer tummen (LM 21b vo), enz. Soms | |
[pagina 165]
| |
komt alleen het appellatief voor. In 1623 bezat het klooster van Kabbeek onderhalf dachmael lants gelegen ontrint de tommen (S.G 3 f. 13). Waarschijnlijk waren het twee tommen, gelegen weerszijden van het voetpad naar Tienen (verlenging Dertienmaalsweg), op perceel nr. D 10, dat ligt bij de vereniging van het voetpad met de Oude Heerweg. Bij de splitsing van de Heerweg (naar Hespen) en de weg naar Wange lag een kleine tomme, bekend als het Tommeken: 1340 prope dumum in via de hespine (LM 18d), 1646 ontrent het tommeken (RA f. 47). Verder op grondgebied Overhespen, tussen de Heerweg (= weg naar Overhespen nr. 15) en de Wangseweg (nr. 5), lagen de Tommen van Hespen of Hespense tommen: 1383 de hespine tommen (KAB 10.934bis f. 44), 1623 byde tommen van hespen, ontrint de tommen van overhespen (S.G 3 f. 38v en 39v). | |
4.2. Laagten4.2.1. DelleDelle, uit Germaans daljō, is de gewone benaming voor een klein dal of een inzinking tussen twee heuvelruggen: 1340 in valle versus esemale (LM 17d), 1441 in de delle (KAB 2312 f. 26). Deze delle is identiek met de Meersedelle, dit is de delle bij Meer op de grens met Ezemaal: 1646 inde meersche delle (RA f. 45v), 1738 in de Meersche del (SG 41263 nr. 56). Verder onder Meer heet ze de Streepdelle, 1702 Jnde streepedelle (S.R 2 f. 35). Een streep is een lange, smalle strook land (Schönfeld, Veldnamen, 117). Een andere naam is Steenbergdelle of Steenbergsedelle, omdat ze gelegen is bij de Steenberg: ca. 1350 inde steenbergh delle (LM 17c vo), 1702 inden stenbergsche delle (S.R 2 f. 48v). De Kouterdelle, 1340 cousendelle (LM 18d vo, sic), 1675 dans le Cauterdelle (S.H 11 f. 65), is de inzinking in de Kouter langs de Neerwindensestraat tussen Ezemaal, Eliksem en Hakendover. | |
4.2.2. KuitEen inzinking, veroorzaakt door ontginning van zand en steen, heet kuit, later kuil. Kuit komt voor als appellatief: 1340 supra kutam (LM 31d vo), in Wulmersum, en met verkleiningsuitgang Kuitken, 1623 tcuytken (S.G 3 f. 36), gelegen in het Tiensveld, ofwel identiek met het Kuitken te Tienen tussen de Wulmersumsesteenweg en de Drie | |
[pagina 166]
| |
Tommen. Soms komt de naam van de eigenaar voor: Jans kuit, 1340 op Jans cute (LM 32d vo), en Vorenhadewichkuit, dit is de Kuit van vrouw Hadewich, 1331 vorenhadewighencute, verhadewighencute (KAB 10.934bis f. 54-55), gelegen in de Bemmelingen en dan misschien identiek met de kuil op perceel nr. C 301. Kuiten met een andere voorbepaling zijn: de Duivelskuit, 1453 duuels cute (Wauters, 54), 1623 die duyuels cuyte (S.G 3 f. 23v), ten westen van de Vanaudenhovestraat in het Tiensveld (kad. nr. D 244a), de Steenkuit, 15de eeuw steencute (Wauters, 54), op de Steenberg op nr. B 358, en de Zavelkuit in het Zavelveld, 1340 sauelkute (LM 17d vo, 1383 ane de zauel cute (KAB 10.943bis f. 43), 1814 le Savelkuyl, le fossé de Sable (JG12 art. 46 en 48), op nr. B 50. Deze kuil is thans grotendeels dichtgeworpen (Zie Fig. 7). Tot in de jaren vijftig diende deze 12 meter diepe kuil als schietstand voor de Tiense politie (inl. Pierre Claes). | |
5. Hoog- en laagstammig hout5.0. AlgemeenAnders dan in Waanrode (Kempeneers, 1989) waren de uitgestrekte bossen die eens de heuvels rond Hakendover bedekten in 1686 al grotendeels verdwenen. De overblijvende bospercelen waren trouwens ook al in de 16de eeuw klein geworden. Zo bezat de kerk in 1569 een half zille bosch gelegen byden vissegracht (SG 41262). Hiernaast had in 1623 Anna Goemans een sillen bempts hier voertyden bosche (S.G 3 f. 27a). Deze attestatie wijst op een verdere rooiing van de schaarse bossen (Fig. 5). Aan verdwenen bossen herinneren ook namen als Bosberg, Bosveld en Rot. Op dit ogenblik zijn de laatste restanten verdwenen, maar door heraanplanting ligt een bos dat ik gemakshalve het Vilderbos noem, op de Keiberg ten noorden van de Vilder aan weerszijden van de spoorweg. | |
5.1. Hout en loEen oud woord voor hoogstammig bos is hout, uit Germaans hulta. Het komt nog voor in de naam van het Hof van Bokhout (z.a.), genoemd naar een beukenbos. Lo, uit Germaans lauha, is een bosje op hoge zandgrond. Een lo-naam is Borgelken, ca. 1400 bouen hakendouer aent borchgelken (LM 25b vo), misschien identiek met het verdwenen bosje op perceel B 394 op de Hooihout, nog aangeduid bij Ferraris | |
[pagina 167]
| |
Fig. 5 De overblijvende bossen in Hakendover in de 18de eeuw.
ca. 1778. Borgelken, nu nog een wijk- en straatnaam in Waanrode (Kempeneers, 1989), is het verkleinwoord van burgōn, ablautvorm van birkō ‘berk’ (Gysseling, 1960, 165) + lo, dus ‘berkenbosje’. In Wulmersum lag het Gevelslo: 1340 in gheuelsloe (LM 31d vo), 1441 ind geueloe (KAB 2312 f. 60). Dit bosje lag aan de oorsprong van de Ramshovensebeek. Het eerste lid kan een persoonsnaam zijn, zoals in Gevelsdorf bij Aken, 870 Giuenesdorf, 1153 Geuersdorp, ‘dorp van Giƀin’ (Gys. 1960, 402). Gevelslo betekent dan ‘bosje van Giƀin’. | |
5.2. BosHet gewone woord is echter bos, uit Germaans busku ‘struikgewas’, met betekenisontwikkeling van struikgewas tot de huidige betekenis ‘bos’. Het vervangt de oudere woorden hout en lo sedert de 13de eeuw (Van Passen, Med. 1961, 116). Namen met bos zijn in Hakendover schaars. Het Bos van Hakendover, 1623 het bosch van haeckendouel (S.G 3 f. 17v), was al in de 17de eeuw beperkt tot de percelen D 306, | |
[pagina 168]
| |
307, 308, 309 en gedeeltelijk 305, ten zuiden van de Vissegracht. Het bos heette wegens de eigenaar ook Kerkenbos, 1623 het kercken bosch (S.G 3 f. 27a). | |
5.3. HaagNamen met haag ‘omheind bosje’ (Gys., Med. 1981, 76) zijn weinig talrijk. Al op grondgebied van Wommersom ligt de Hegge, 1647 naer die hegghe (SG 41263 nr. 5), nu De Hek genoemd (NGI). Hegge komt uit Germaans *hagjō- (De Vries, 1971, 244) en is een afleiding uit *hagō- ‘bosje’ (Gys. 1960, 434). Een dubbel verkleinwoord, afgeleid van Hegge, is het Hechelken, 1441 by theckelken, bouen thechelken (KAB 2312 f. 58 en 59), gelegen in de hoek gevormd door de Vissegracht. Hechelken is dus identiek met het Kerkenbos. | |
5.4. BoomgaardToponiemen met boomgaard heb ik niet gevonden, wel appellatieven waarbij de eigenaar wordt genoemd. Zo bezat Aert Sillen in 1636 eenen boompgaert tot haeckendoouel Jnde putstrate (RL f. 35). Toch waren ze zeer talrijk. In 1875 besloegen de boomgaarden volgens Wauters (1875) 7,5 ha. Hoogstammige boomgaarden lagen in de regel rond de woonkernen. Om ekonomische redenen werden er in de jaren 1960-1975 heel wat gerooid. Nog tijdens de verkavelingswerken verdwenen 200 hoogstambomen en een 1.500 meter lange oude haag (Ruilverkaveling Hak., 6). | |
5.5. WijngaardZoals elders in het Hageland, waren er in Hakendover enkele wijngaarden. Tussen Ezemaal en Meer bij de Tombelle lagen de Andernaatse wijngaarden, 1623 onder dandernaetsche wyngaerden (S.G. 3 f. 8v), waarschijnlijk een vervorming van Andereaard (z.a.). De ligging van het Wijngaardeken of de Wijngaardekens, 1569 op die wygaerdekens, byt wyngaerdeken (SG 41262), geciteerd tot in de 18de eeuw, heb ik niet kunnen achterhalen. | |
5.6. BomenDe naam Eekt, 1675 dans le brenacq /= kouter/ nommé den eecht (S.H 11 f. 66), ging over op het veld, gelegen tussen Heerweg en | |
[pagina 169]
| |
Groenstraat (= nu Langveld en Molenaarweg). Eecht is de bijvorm eek + lokatief -t. Langs weg nr. 1 (weg naar Ezemaal), aan de grens met Ezemaal, stonden weerszijden bomen die gewoon de Bomen werden genoemd. In 1623 bezat Jan Peysens een land aende boemen (S.G 3 f. 29). Elders heten ze de Luisbomen: 1470 by die luysboeme (Wauters, 53), 1738 te luijsboomkens (SG 41263 nr. 59), waarmee misschien de luizenboom werd bedoeld, volkse benaming voor de trosvogelkers of de kardinaalsmuts, die soms geheel bedekt is met bladluizen (Van Dale). Vgl. hiervoor met de Luiseik in Opwijk (Lindemans, 1930, 109). In het Bosveld, nabij het sedert de verkaveling verdwenen voetpad van Hakendover naar Wulmersum, stonden de Wilgen, 1647 byder wilien (JG2 f. 100). In Hakendover kwam ook de Haagdoren voor, 1340 hagdorne (LM 32d vo), op de Walenweg in Wulmersum bij de splitsing van weg 4 en 6. Later spreekt men van de Spikboom, 1749 aen den spieckboom (VB 20 f. 92). Deze boom mag niet verward worden met de Spikdoren, 1432 spicdoren (Oost-Brab. 1984, 45), of meidoren, in de volksmond spikboom, op het kerkhof te Hakendover. De boom werd bekend door de legende over de stichting van de kerk en staat afgebeeld op het bekende retabel van Hakendover (foto's bij Van Eeckhoudt, in: Oost-Brabant, 1984, 45-50). | |
6. Veldnamen6.1. Grasland6.1.1. BroekBroek, uit Germaans brōka, is de gewone naam voor moerassige gebieden langs de waterlopen. Na ontwatering kreeg broek de betekenis van hooiland (zie bij weide en beemd). In Wulmersum lag het Broek ten westen van de Ramshovensebeek. Het was grotendeels eigendom van de gemeente: 1623 De Gemeynte van Wulmersum van acht boenderen broeck Regenoten de becke (S.G 3 f. 19). Het woord komt ook als eigennaam voor: in 1623 bezat Jan Smeyers een beemd, een bunder groot, Regenoten het broeck (S.G 3 f. 17v), en verder gelegen bij het Bos van Hakendover. Elders spreekt men van het Broek van Wulmersum: 1623 byt broeck van wulmersum (S.G 3 f. 17v). De naam is bij de inwoners nog bekend. Een tweede broek in Wulmer- | |
[pagina 170]
| |
sum, het Overbroek genoemd, ca. 1350 ouerbroec, ouer broech (LM 32d vo), lag aan het begin van de Zijp. Groter is het Broek, 1623 het broeck (S.G 3 passim), in Hakendover. Ook hier was een deel gemeentegoed, verkregen van de hertog van Brabant voor 10 Leuvense ponden, 10 mudden haver en 60 hoenders (Wauters, 1875, 60). Daarom kreeg dit deel, gelegen tussen Vrouwenbeemd en Schotelbeemd, soms de kwalifikatie ‘gemeen’: 1681 tgemeyn broeck van haecquendouer (S.R 1 nr. 73). Elders wordt de gemeentenaam toegevoegd: 1383 int hakendouersche broec (KAB 10.934bis f. 45), 1681 Jnt lanckvelt bij thaeckendouers broeck (S.R 1 nr. 35), of met een omschrijving 1646 het broeck van hakendouel (RA f. 6v). Dikwijls komt een voorbepaling voor, zoals in Krunkelbroek: 1321 in crunckelbroec (RA p. 61), 1336 in cruenkelbroech, in croenkelbroech (RA p. 38), 1340 iuxta crunkelbroech (LM 58a), 1383 crunckelbruch, cronckelbroec (KAB 10.934bis f. 45v), 1563 In het crunckel broeck (RA f. 76), enz. tot in de 19de eeuw. Dit zeer moerassige weiland ligt in de krunkel of kronkel van de Oude Gete en strekt zich verder tot in Wommersom uit. Ten zuiden hiervan bevond zich het Lintersbroek, ca. 1400 in lintersbroec (LM 2e vo), zo genoemd naar de eigenaars, de abdij van Maagdendaal in Oplinter. Blijkens latere attestaties werd dit woord vervangen door Wijtbeemd (z.a.). Tussen de Hoolbiezen (onder Tienen), het Langveld, de Schotelbeemd en de Rijt ligt het Schoudbroek, 1297 scautbruch (S.E 38), 1441 scoubroech, scoutbroec (KAB 2312 f. 24), verder lopend op grondgebied Tienen. Het eerste lid is Germaans *skaldu- ‘lis’ en wijst dus naar de begroeiing. Een ander deel, bij de Broekstraat, heette het Schoonbroek, 1569 by dat schoenbroeck van hakendouer (SG 41262 nr. 13). Op een steenachtige ondergrond ten slotte wijst het Steenbroek, 1569 die schotelbempt by dat steenbroeck van hakendouere (o.c.). | |
6.1.2. BeemdBeemd, uit *banu-math, is oorspronkelijk een banale, dit is gemeentelijke hooiweide. Namen met beemd zijn in Hakendover zeer talrijk. Door de grote uitgestrektheid van de beemden is immers al vlug differentiatie opgetreden. De voorbepaling wijst in een aantal namen op de begroeiing. Bekend is de Wijtbeemd, later vervangen door Lintersbroek (z.a.), met wijt uit wide ‘teenwilg’: 1340 In wijtbeemde (LM 2e vo), ca. 1400 inde | |
[pagina 171]
| |
wybeempde, wydebeempde (LM 24b en 5c), 1569 in die weybempden (SG 41262 f. 19), 1647 naer den weijbempt (JG2 f. 279). In 1681 komt het woord ook als appellatief voor: seuen dachmalen weijbempt (JG 3 f. 164), naast propriaal den dreft leydende naer den weijbempt (o.c. f. 165). De Wijtbeemd is de grasvlakte boven de Schotelbeemd, op het uiteinde van het Wijtbeemdstraatje. Naar de Hoolbiezen onder Tienen (Kempeneers, 1987, 121), met hool ‘laagliggend, moerassig’ en biezen, algemene naam voor scirpus- en juncussoorten, werden de Hoolbiezenbeemden genoemd: 1623 de hoolbiesembempden (S.G 3 f. 21v). Deze beemden lagen ten westen van het Hakendoversbroek, gedeeltelijk onder Tienen, op de plaats van de huidige Kalkvijvers. Op de ondergrond wijst de Steenbeemd, 1383 ane de steenbeemdt (KAB 10.934bis f. 44v), enz. tot in de 19de eeuw, identiek als Steenbroek, gelegen ten noorden van het Wommersoms voetpad bij de Wedemolenbeek. Ook persoonsnamen komen voor: 1340 vetterbeempt (LM 3e vo), in het Krunkelbroek, met vetter ‘huidvetter, leerlooier’. De Vrouwenbeemd, 1860 Vrouw Bempt (Popp), ligt tussen de Rijt en de Oude Gete en naast de Kleinebeemd aan de Beek is de Wijvenbeemd te situeren, in 1798 den wijven bempt (JG7 f. 14v). Het eerste lid Vrouw- wijst op eigendommen van Vrouwenperk. Sommige beemden worden genoemd naar een opvallende vorm. Zo vormen Bosschellestraat en Schietvinkstraat een grote boog. De beemd die binnen deze boog ligt, heet Schotelbeemd: 1569 die schotelbempt (SG 41262), 1623 Jnde schoetelbempden (S.G 3 f. 8), identiek met het Schotelvat (KL 1845). Een deel van de Schotelbeemd, ten westen van het Wijtbeemdstraatje, heet Kleine Schotelbeemd, 1681 den clijnen schoetel bempt (JG3 f. 165). In de omgeving van het Langveld, bij de Heerweg naar Tienen, lag de Langebeemd, 1470 den langen bempt (Wauters, 53). Hiertegenover staat Kleinebeemd of het Kleinbeemdeken, gelegen tussen de Ramshovensebeek en het Langveld, 1623 het cleyn bempdeken (S.G 3 f. 18v), 1798 den kleynen bempt (JG7 f. 14v). Bekend is nog de Kruisbeemd, 1470 de cruysbempde (Wauters, 53), 1623 beneden de cruysbempden (S.G 3 f. 24), bij de grens met Wommersom, aan de bovenloop van de Sitterbeek. Voor de aanleg van de Sint-Truidensesteenweg lag deze beemd boven de kruising van Heerweg en Kruisbeemdstraat. Op D 323 ligt een smalle beemd, langsheen de Ramshovensebeek, aan het uiteinde van de Biebeemdstraat. Deze weide heet Biebeemd, in 1846 Beebempd (ABu) | |
[pagina 172]
| |
geschreven. De naam is te vergelijken met het Bieveld in Hoegaarden (Kempeneers, 1985, 102), genoemd naar de bie of ‘bij’, het bekende insekt. Onduidelijk is het eerste lid in Gastbeemd, bij Popp ca. 1860 geschreven Gast-Bempt, op kadasternummers A 22-23, bij de samenvloeiing van Ramshovensebeek en Rijt aan de grens met Wommersom. Ten zuiden van het dorp, tussen Ramshovensebeek en Ramshovensestraat (nu Houbaertstraat), ligt de Torenbeemd, 1383 ane de torenbeemde (KAB 10.934bis f. 48), 1569 den thoren beempt (SG 41262 nr. 45), enz. tot in de 19de eeuw. Her eerste lid verwijst misschien naar een verdwenen toren, maar ook toorn ‘toornigheid, leed’ is mogelijk. De Horen-Bemden, bij Popp ca. 1860, is een verschrijving. Ten slotte komen weiden voor aan het begin van de Ramshovensebeek. Ze heten Ramshovensebeemden, zo genoemd naar het gehucht Ramshoven: 1340 p(ra)ta de ramsoue (LM 32d vo), 1623 Jnde Rampshouensche bempden (S.G 3 f. 58v). | |
6.1.3. WeideIn tegenstelling tot de natuurlijke beemden op de aanslibbingsgronden aan een waterloop, staan meestal de kunstmatige weiden, door de boer aangelegd en omheind. Het gras van een weide is van betere kwaliteit dan het zure gras van een beemd. De weide wordt immers afgegraasd en de beemd afgehooid. In Hakendover zijn de namen met weide recent. Bovendien liggen ze alle in het beemd-gebied. De weide met kadasternummer A 254, bij de Bosschellehoeve ten westen van de Kruisbeemdstraat, heet de Geertsweide, ca. 1845 Gerdtsweide (KL), misschien te verbinden met een eigenaar in 1738, heer Geerdt van der Beecken (SG 41263 nr. 74). De weiden in het Krunkelbroek heten sedert de 19de eeuw gewoonlijk Kloosterweide: 1834 Clooster weide (AT), enz. In de meeste gevallen waren deze weiden eigendom van het Klooster van Oplinter, maar ook het Klooster van Vrouwenperk in Rotselaar had enkele weiden in bezit. Ten slotte heet de weide op nummer A 72 de Smisweide, 1834 Smis weide (AT), ca. 1845 Smisweijde (KL), in de Atlas der Buurtwegen (1846) verbasterd tot Suiesweyde. | |
6.1.4. AardAard is een vochtige weide van slechte kwaliteit. In Tienen geeft het Aardgat nu nog toegang tot zeer drassige weidegrond. In Hakendover | |
[pagina 173]
| |
werden zeker twee plaatsen de Aard genoemd: 1. de Aard aan de Boksberg, 1646 opden aert van den boucxberch (RA f. 46v), en 2. de Aard op de Vilder, 1383 ane den aert vanden vildere (KAB 10.934bis f. 43). De eerste Aard was wellicht identiek met de Anderenaard, 1383 inden andren aert (o.c. f. 43), gesitueerd op de Ezemaalsestraat (weg nr. 1). In het oudste goederenregister van Oudenbiezen wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘den eersten aart van den roegghe’, ‘der ander aert van den somerkorne’, en ‘der derde aart der broken’ (Buntinx en Gysseling, Het oudste goederenregister van Oudenbiezen, I. Tekst. Tongeren, 1965). Het was dus een slag in het drieslagstelsel, bekend in Limburg en Oost-Brabant. | |
6.1.5. DriesDries, afleiding van drie, was eerst tijdelijk rustend land. Later kreeg het de betekenis van schrale weide. In Wulmersum heette zulke weide de Droge dries, 1441 aenden drogen driesch (KAB 2312 f. 59). Eveneens in Wulmersum lag de Perkdries, 1703 den perck dries (RP VI f. 8v), 1706 den percken dries (o.c. f. 104), wellicht op C 182 tegen het Broedersblok. Deze dries was in 1655 eigendom van de Parkabdij in Heverlee. | |
6.1.6. MortelMortel betekent ‘natte bodem, moeras’. In Hoegaarden kennen we de Roosmorteldelle. In Tienen was de Schaapsmortel een natte weide nabij de Kaasweg. Onder Hakendover bezat Walsbergen in 1675 vijf dagmalen land op de ban mortel (S.H 11 f. 63). De Eigenmortel, 1333 eyghen morter (RA p. 73), 1623 op den eygenmortel (S.G 3 f. 38), lag op de grens Wulmersum-Tienen, tussen het Leeuwerikpad (nr. 42) en het Voetpad naar Tienen (nr. 41). Het was nat land aan de Zijpe. Ten slotte lag de Wolfsmortel, 1569 op die wolffs mortel (SG 41262 nr. 29), op de grens Hakendover-Ezemaal. Wolf- komt dikwijls in grensbenamingen voor (Helsen, 1961). Maar ook de betekenis ‘welving’ die Claes (Naamk. 1987, 52) voorstelt, gaat op: de Wolfsmortel ligt op de uitloper van de Boksberg. | |
[pagina 174]
| |
6.1.7. Andere weidenamenGrotendeels onder Bost, bij het verenigingspunt van Tienen-Bost-Wulmersum-Goetsenhoven, omgeving Fabiolapark, lag de Bruul, 1623 Jnden bruel (S.G 3 f. 10). Bruul, uit Keltisch brogilos, was een omheind park voor herten en paarden. Nog bekend is de Dolaard, 1858 Dolaert (KL, perceel A 204), boven het Kasteel in de kronkel van de Ramshovensebeek waar eens de Wedemolen stond. Dolaard is een afleiding van dool of doel, etymologisch verwant met dal, met de betekenis greppel als grensscheiding. Later werd ook de uit de greppel opgeworpen grond doel genoemd, dus met de betekenis ‘hoop aarde’ (Schönfeld, Veldnamen, 136). Drinkeling, in de volksmond Rinkelink, heet het uitgestrekte grasland aan het uiteinde van het Broedersblok, ten noorden van de spoorweg Brussel-Luik. Voor de aanleg van deze spoorweg kwam de Drinkeling tot aan de Oude weg van Tienen naar Meer. Oude vormen: 1340 drinkelinch (LM 11d), 1441 inden drinkelinc (KAB 2312 f. 58v), 1590 Jnden Drinckelinck (KAB 22.303 f. 9v). Later gaat de aanvangs-d verloren en wordt het woord verbasterd. Al in 1656 lees ik op de kaart van de Parkabdij Den Runckelinck (TA f. 59v), maar vooral sedert de 19de eeuw komen de d-loze vormen voor: 1813 Campagne, dite Rinckelinck (RW art. 59), 1845 Rinkelinck, Chinkelink, Kinkeling (KL), 1846 Rinkelinckx, Binckelinckx, Renkelinck (ABu) en 1849 Kinkilinck (ABu Goetsenhoven). Voor de verkaveling was de Drinkeling bekend voor zijn eetbare paddestoelen. Het toponiem kwam ook elders voor: in Overwinden, 1646 inden drinckelinck (RA f. 65v), in Willebringen, 1340 Den drienkenlinc (LM 59d), maar ook op andere plaatsen in Brabant (Lindemans, Hand. 1928, 152). De betekenis was volgens Lindemans oorspronkelijk ‘verdronken land’. In Wulmersum was de Drinkeling een grote, natte weide. Een paar keer worden weiden met de grootte van een bunder aangeduid. Grootbunder, 1340 groetboenre (LM 3e vo), staat tegenover Kleinbunder, 1340 cleynboenre (o.c.), beide gelegen in het Krunkelbroek. Bekend is nog de Schietvink: 1563 beempde... geheeten de schietvincke (RA f. 76), 1702 van den schiet vinck bempt RA f. 48v), met latere verbastering, 1845 Schit vindt, schiesvinck (KL). De Schietvink ligt in het Krunkelbroek bij de Oude Gete, aan het uiteinde van de Schietvinkstraat bij de grens met Wommersom. De beemd werd genoemd | |
[pagina 175]
| |
naar de eigenaar, zoals ik lees in het boek van de Armentafel 1340: pratum... iohannis dicti scietvinke. Twee weiden heten Streek, in Wulmersum 1340 prati dicti de streke (LM 28c vo), en in Hakendover, 1383 int cronckelbroec opte streken (KAB 10.934bis f. 46). Een Streek is een lang uitgestrekt stuk (Lindemans, Med. 1941, 21). Bij het verenigingspunt van Oude Gete en Gete, grotendeels onder Wommersom, heet een weide de Vogelzang, 1805 dans le vogelsank (JG8 p. 104). Dit bekende toponiem wordt meestal verklaard als ‘plaats waar zangvogels met voorliefde gaan nestelen’ (Dittmaier, Rheinische Flurnamen, 1963, 326). Vroente, gemeenschappelijk weiland, een afleiding van vroon ‘van de heer’, vandaar ook ‘openbaar’, komt zeer talrijk in Waanrode voor, zodat het zelfs de naam van een fituur kon worden. In Wulmersum is de Vroente, 1577 de vroente van wuluersum (RL f. 9v), synoniem met Broek. | |
6.2. Akkerland6.2.1. VeldOorspronkelijk betekende veld de open woeste vlakte buiten de nederzettingen. Toen in de 12de-13de eeuw de wilde gronden op grote schaal ontgonnen werden, kreeg veld de gewone betekenis van ‘akker’. Voor de verspreiding van weiden en akkers, zie fig. 6. Alle veldnamen worden nader bepaald. Het Boksbergveld, 1669 het Bocxberch velt (k.AT f. 31), is identiek met Tranchee en Eliksemsveld, veld westelijk van de Eliksemsestraat, 1756 dans la campagne de Elexem (k. Nav. i f. 21), 1798 op bouckx berch int elixem veld (JG7 f. 21v). De uiterste westhoek van Wulmersum heet, wegens de nabijheid met Bost, het Bostveld, 1669 in t Bost velt (k.AT), ca. 1845 bostveld (KL), en met er-uitgang Bosterveld (o.c.). Omdat Bost grenst aan Goetsenhoven spreekt men ook van het Goetsenhovensveld, 1646 int goidtsenhouensch velt (RA f. 39v). Vanuit Hakendover gezien heet het veld in Wulmersum bij de Zijp het Wulmerseveld, 1646 opt wulmersche velt (RA f. 42v). Het zijn allemaal namen voor dezelfde omgeving. Soms wordt dit veld verward met het Bosveld, 1681 in boschvelt JG3 f. 46), 1756 dans la campagne de bois (k. Nav. i f. 26v). Dit veld herinnert aan een verdwenen bos en wordt afgebakend door de Vanaudenhovestraat, de Bosveldstraat en de Ramshovensebeek. Eenmaal ontmoette ik de Drinkelingvelden, in 1846 geschreven Rinkelinkvelden (ABu), dit is het deel van de Drinkeling ten zuiden van de spoorweg. | |
[pagina 176]
| |
Fig. 6 Akkers en weiden, huidige toestand.
De omgeving tussen Ezemaalse- en Houbaertstraat (weg nr. 10) bij Ezemaal heet Ezemaalsveld, 1646 in t'esemaels velt (RA f. 45v), maar ook wegens de nabijheid van de Keiberg het Keiveld, ca. 1845 Kayveld (KL), of verbasterd tot Kagenveld (o.c.). Tussen huidige Meierstraat, Bosveldstraat, Dertienmaalsweg en de Beek ligt het Kerkeveld, 1703 int kercke velt (RP VI f. 6v), zo genoemd wegens de nabijheid van de kerk. Hierbij sluit het Tiensveld aan, 1756 dans la campagne de tirlemont (k. Nav.), 1834 Thiens Veld (AT), veld tussen Heerweg, Vanaudenhovestraat en Wulmersumsesteenweg. Aan het gehucht Ramshoven herinnert het Ramshovensveld, grotendeels gelegen onder Goetsenhoven. De jongere spellingen zijn alle verkeerd: 1756 in t'veld van Ranshoven (S.R 12 Nihoul), 1846 Raadshoven veld, Randhovenveld, Bauts hoven veld (ABu). Hierbij sluit het | |
[pagina 177]
| |
Vildersveld (ABu 1846) aan, veld op de Vilder in Hakendover en Goetsenhoven. De grootte wordt uitgedrukt in namen als Klein Veld (KL 1845), identiek met de Kleine Kouter (z.a.), en Langveld. Deze laatste naam heeft betrekking op twee velden. Het Langveld, 1333 supra langhe velt, prope languelt (RA p. 82-83), 1569 int lanckvelt (SG 41262 nr. 35), en in vertaling 1651 in longo campo (KAB 2291 f. 4v), enz. tot heden, is de voortzetting van het Langveld onder Tienen. Maar blijkens de ligging van de percelen is Langveld, 1669 t'lanck velt (k.AT f. 31), ook het veld ten zuiden van de Heerweg, dus identiek met het Tiensveld. Naar de Zavelkuit (z.a.) wordt het veld tussen de Wangse- en Eliksemsestraat, tegen de grens met Eliksem, het Zavelveld genoemd. De benaming is jong: 1834 Savelveld (AT), 1846 Zavelveld (ABu). Jong is ten slotte de benaming Pappaertveld, 1834 Pappaert veld (AT), en met grappige verschrijving ca. 1845 Patatveld (KL, perceel A238b), voor ouder Grote Kouter (z.a.). Pappaert is een persoonsnaam. | |
6.2.2. KouterKouter, uit Latijn cultura, is de naam voor in kultuur gebrachte grond. Als appellatief blijkt de ligging uit geografische toevoegingen: 1441 inde coutere te thienen wert by thechelken (KAB 2312 f. 60), kouter in Wulmersum bij de grens met Tienen, 1441 in de coutere te mere wert (o.c. f. 31), kouter bij de Vilder, 1647 opden hoijbaudt inden Cauther (JG2 f. 98), kouter bij de huidige Houbaertstraat, 1383 opte coutere telenseem wert (KAB 10.934bis f. 43v), kouter in het Eliksemsveld. Hierbij sluit ook de Kouter van Hakendover aan, 1623 Jnde cauter van haeckendoeuere achter het paenhuys Abseloens maes (S.G 3 f. 6), kouter ten westen van de Beek, identiek met het Kerkeveld. Ten noorden van de kerk lag het Kouterken van Hakendover, 1623 opt keyterken van haeckendoeuer (S.G 3 f. 15v). Veelal worden de kouters nader bepaald. Dit kan gebeuren met de toevoeging van Klein of Groot. De Kleine Kouter of het Kleinkouterken, 1383 int cleyncouterkiin (KAB 10.934bis f. 42v), 1636 In den cleijnen cauter (SG 2043 f. 37v), enz. tot heden, is het veld tussen Bosschellestraat en Ramshovensebeek. De zuidergrens was eertijds de Heerweg. Nu wordt de Kleine Kouter begrensd door de Sint-Truidensesteenweg. Het grote veld tussen Bosschellestraat, Kruisbeemdstraat en (thans verdwenen) Heerweg, nu Pappaertveld, heette de Grote Kouter: 1646 in den grooten cauter (RA f. 45). | |
[pagina 178]
| |
Uitgestrekte velden liggen ook ten oosten van het dorp: de Bokskouter of Boksbergkouter, 1646 opden boucxcauter (RA f. 48v), 1441 inde boxberch cauter (KAB 2312 f. 27v), grotendeels identiek met het Zavelveld, en naar Ezemaal toe de Ezemaalsekouter, 1647 inden esemaelschen cauter (RA f. 48), identiek met het Ezemaalsveld. De velden op de Kei- of Steenberg heten Steenbergkouter, 1623 boeuen den steenberch cautere (S.G 3 f. 14), of Keibergkouter, 1623 Jnden keyberch coutere (o.c. f. 9) en met verschrijving Jnden heyberch autere (o.c. f. 9v). Ook de Hooibout, uit ouder Godebout (z.a.), komt in verbinding met kouter voor: 1441 inde gobout cautere (KAB 2312 f. 28), 1623 jnden hoyberch cautere (S.G 3 f. 14v). | |
6.2.3. AkkerNamen met akker zijn zeldzaam. De Braakakker, 1340 op den braechacker (LM 11d), is perceel D 275 tussen Vanaudenhovestraat en Vissegracht. De naam herinnert aan het oude drieslagstelsel. Elk jaar lag één perceel braak (Schönfeld, Veldnamen, 74). Op de begroeiing wijst de naam Breemakker, 1383 de breem acker (KAB 10.934bis f.44v), met breem, variant van braam. Dit veld ligt tussen de Bosschellestraat (weg 2 en 17) en het Kleine-Kouterpad (nr. 30). Ook nu nog groeien er bramen. | |
6.3. Andere veldnamen6.3.1. LandDe algemene benaming land komt weinig voor. Vaak gaat de naam van de eigenaar vooraf: 1441 sinte saluatoers lant (KAB 2312 f. 59v), 1569 by die beghynen lant van thienen, by bosschellen lant (SG 41262 nr. 1 en 8), dus land toebehorend aan de kerk van de Zaligmaker, de Begijnen en het Hof van Bosschellen. Grond belast met de ‘derde schoof’ heet Schoofland: 1312 het scoeflant (Wauters, 61). Vergelijk hiervoor de opmerking uit 1569 dit is den dertschoeff die cloester van Lintere Jnden seluen hooff /= Hof van Brussel/ schuldich is (SG 41262 nr. 7). | |
6.3.2. BlokHet voornaamste woord voor een ingesloten perceel is blok, bij het werkwoord beluiken. Een blok is kleiner dan een veld en is meestal gewoon een synoniem van perceel toebehorend aan dezelfde eigenaar. | |
[pagina 179]
| |
Dit is duidelijk in 1651: Jacobus Dauidts, supra fundum qui flandrice dicitur Block in de dorpstraet (KAB 2291 f. 18). Boven weg 28, nu Schotelbeemdstraat, hadden de Tiense Begijnen in 1700 een beemd genoemd het meereblock (RB f. 22) en blijkens de ligging van de percelen is het Klooster blok (KL 1845) identiek met de Kloosterweide. Bekend is nu nog het Broedersblok, 1834 Lieve vrouw Broders block (AT), 1845 broedersblock (KL), en bij Popp ca. 1860 verkeerdelijk L.V. Bunders-Block, benaming voor percelen tussen Ramshovensebeek, Oude weg (van Tienen naar Meer), Walenweg en Spoorweg, maar nu ook voor de straat. Dit blok was eigendom van de Lieve-Vrouwbroeders te Tienen. | |
6.3.3. BekEen Bek is een driehoekig stuk land, gelegen tussen een tweesprong. In 1340 had de Armentafel een stuk land, genoemd bec (LM 18d). Dit stuk lag tussen de Ezemaalsestraat (weg nr. 1) en de Putstraat (nr. 2). Eveneens een Bek was een stuk land van de abdij van Oplinter, in 1383 de bec (KAB 10.934bis f. 43v), gelegen tusschen beyde de heerstraten. Dit land lag tussen de (vroegere) Putstraat-Bosschellestraat en de (verdwenen) Heerweg, in de 19de eeuw Vierbunderspad (weg nr. 32). Zo had ook de Kraaienbek, 1702 ontrent den Crayenbeeck, Jnden Craijenbeck (S.R 2 f. 35v en 55), de vorm van een driehoek, gelegen tussen Kraaienpoelweg (nr. 13) en de Eliksemsestraat (nr. 3). | |
6.3.4. Andere namenHet veld tussen Vissegracht, Walenweg en Oudeweg, wordt vanaf de 19de eeuw met Oudeweg aangeduid: 1834 Ouden Wegh (AT), en met verschrijving ca. 1845 aerden weg (KL). De vroegere benaming voor de velden, gelegen naast de Oudeweg, tussen het Bostveld en de Vilder, was Bemmelingen of Bammelingen, later Bamelingen: 1331 bemmelinghen (KAB 10.934bis f. 55), 1333 in bammelinghe (RA p. 74), 1628 tot Ast in die bamelinghe (Bog. 13 f. 68), enz. Wellicht is dit de naam van een verdwenen gehucht tussen Ast, Wulmersum en Ramshoven, ontstaan in de Merovingische tijd in de vijfde eeuw. Het kan dan een afleiding zijn met de datief meervoud -ingum van Baƀilo, verkleinwoord van Baƀo. Bammelingen of Bemmelingen betekent dan ‘bij de lieden van Baƀilo’. Door gedeeltelijke dissimilatie veranderde b in m. Dat deze veronderstelling niet onmogelijk is, bewijst de ontwikkeling van de naam Wulmersum. | |
[pagina 180]
| |
Ook de huidige Houbaert is oorspronkelijk een persoonsnaam. Oude vormen: 1340 retro goetbout, ook groetbout (LM 17d), ca. 1350 gobbot (LM 18d vo), 1383 bouen de goetboet (KAB 10.934bis f. 48), 1441 aen den godebout (KAB 2312 f. 26), 1470 de hoybout (Wauters, 54), 1569 byden hoebout (SG 41262 nr. 5), 1705 op den houbaut (RP VI f. 62v), 1738 bij den hoijebaut often Hoijebampt, op de hoyebane (SG 41263 nr. 25 en 59), 1834 houbant (AT), 1846 hooybaert, Horrebaert (ABu), enz. De huidige uitspraak luidt ongeveer als Hoebàt. Met deze naam wordt het veld aangeduid, gelegen rechts en links van verdwenen weg nr. 10. De oorspronkelijke persoonsnaam luidde wellicht Godebout, tweestammige Germaanse naam met Gode ‘God’ en bout ‘boud, koen’. Door afslijting van het eerste lid ontstonden vormen als goetboet en gobbot. De aanvangs-g ging over in h-, zodat hoe- opgevat kon worden als een verbogen vorm van hoog zoals in hoebout. De vorm hoij- kon met hooiweide geassocieerd worden, zodat hoijebempt en hoijebampt voorkomen. Overgang van straatnaam naar veld ontmoeten we in Doelstraat, in 1834 Doul straet (AT), kadasterbenaming voor het veld bij de Doelstraat. Ouder is het Eigen, 1340 then eyghene (LM 17d vo), zuidelijk van de Ezemaalsestraat bij de grens met Ezemaal. Volgens Stallaert (I, 392) was een Eigen de eigendom bij uitstekendheid, een vrij erf dat van niemand afhankelijk was. Namen die wijzen op de ligging in een hoek, zijn Horink en Winkel. De Horink, Middelnederlands horinc of hornic ‘hoek’, was een deel van het Krunkelbroek op de grens met Wommersom: 1383 de hoernicke (KAB 10.934bis f. 46), 1636 opden hoerrinck (RL f. 9). De weide, gelegen in de opvallende hoek van 90o aan de Vissegracht, heette de Winkel, ca. 1400 ten winckele (LM 27b vo), of met een afleiding op -mans Winkelmans: 1340 inter wluesseem et winkelmans (LM 11d). Naar opvallende vormen zijn ook de Pansteert en de Keespin genoemd. De Pansteert, ca. 1350 den panstert (LM 31d vo), was eigendom van de Armentafel. Het lag te paard op de Weg naar Ramshoven, de latere Walenweg, en had de vorm van een bijl of een pan met dikke steel. Bij Popp heeft dit land het nummer C 392-393. De naam is ook in West-Vlaanderen bekend. De Vrieze (Med. 1949, 32) lokaliseert een pannestaert of pannesteert in Moere en vergelijkt het met het toponiem Pfannenstiel. Op 1 november 1836 verkocht Joanna Francisca, weduwe van Jacobus Franciscus Crampen, aan haar broer Joannes Baptista Janssens, | |
[pagina 181]
| |
Fig. 7 De Zavelkuit en de Keespin bij de Romeinseweg, nu Wangsestraat.
haar land genaemt de keespin (NA). Dit is een lang, smal stuk land, met nummer B 3, langsheen de Wangsestraat. Mogelijk was een kaaspin een pin om de kaas te ijken of te kontroleren (Fig. 7). Naast het Kerkpad en boven de Kerkbron lag het Rot, in 1623 eigendom van Andries Peysens. In gemeld jaar was het een half boender bempts nu lant of winhoff geheeten trot (S.G 3 f. 7v). Rot, bijvorm van Rode, is een gerooid bos. Een zil van Jan Persoens heette in 1738 het steenken (SG 41263 nr. 50). Het grensde aan de landen van Bosschellen, de Tafel en de Heren van Chantrain. De juiste ligging heb ik nog niet kunnen achterhalen, evenmin als van de plaats, in 1340 genoemd ter mouden (LM 17d vo). Moude is losse, droge aarde of een heuveltje van zulke aarde (Kempeneers, 1985, 117). Onbekend onder Wulmersum is ook de streek, in 1340 genoemd den wuelbant (LM 10d vo). De betekenis is duister: misschien van het werkwoord woelen en bant ‘streek’, dus ‘onrustige streek’? Bekend is wel de Tranchee, ‘loopgraaf’ of ‘greppel’, nu veld tussen Kraaieweg en Neerwindensestraat, met als oude vormen: 1738 de Trancheez (SG 41263 nr. 18), 1834 Tranchée (AT). Volgens Wauters (p. 70) komt de naam in 1685 ook in Ezemaal voor als die Trainsee. Grenzend aan het Vierbunderspad, voorheen deel van de Heerweg, op nummers B 114 tot en met 118, lag het veld in 1846 genoemd de Vierbunders (ABu). Bunder, uit Latijn bonnarium, is de bekende landmaat met een grootte van ongeveer 1 ha 30 a. Tussen de huidige Houbaertstraat en de spoorweg en verder lopend onder Meer-Goetsenhoven ligt de Vilder. Oude vormen: 1287 then vilra (S.C 38), 1383 opte vildere (KAB 10.934bis f. 40v), 1441 opte vilre (KAB 2312 f. 30v), 1647 | |
[pagina 182]
| |
inden wilder, opden viller (RA f. 50v-51), 1699 op de Wilre (S.H 10 nr. 97), 1754 veld genoemt den vilder (S.R 12 Nihoul), enz. tot heden. Vilder, met ingevoegde d, is een ontwikkeling uit Romaans villare ‘hoeve’ (Gys. 1960). Maar ook de beroepsnaam vilder, Middelnederlands vilre, is mogelijk, met overgang van persoonsnaam op het veld zoals Schietvink en Godebout. Anderzijds pleit het voorkomen van v naast w voor de eerste veronderstelling.
(wordt voortgezet)
Tienen P. Kempeneers |
|