Naamkunde. Jaargang 13
(1981)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Van bentheimse plaatsnamen afgeleide familienamen in Noord- en Oostnederland I.Ga naar voetnoot(*)Boven de meest oorspronkelijke versie van deze tekst - de ‘nulde’ versie schijnt men intussen te mogen zeggen - stond nog ‘bentheimse herkomstnamen’ etc., maar het bleek al gauw, dat het adjectief in dit geval niet duidelijk genoeg aangeeft wat bedoeld is. Als men over ‘bentheimer zandsteen’ spreekt, bedoelt men zonder enige twijfel zandsteen dat afkomstig is uit Bentheim, uit het Bentheimse, en dat nu geldt voor de meeste herkomstnamen die hier besproken zullen worden juist niet. Het zijn door de band nederlandse, in Nederland ontstane familienamen, die semantisch onder de kategorie ‘herkomstnamen’ vallen, en waarvan alleen het motief, de naamgevende faktor, het toponiem voordat het in een antroponiem veranderde, geografisch in de graafschap Bentheim is gesitueerd. Het is dus het adjectief in combinatie met het substantief ‘herkomstnaam’, die de oorspronkelijke formulering zo onscherp maakteGa naar voetnoot(1). In feite ben ik echter wel van plan over herkomstnamen te schrijven. Zoals bekend verstaat men onder ‘herkomstnamen’ die familienamen, die afgeleid zijn van de naam van een identificeerbare geografische eenheid. Dat laatste is in de meeste gevallen een woonkern, maar het kunnen ook eilanden zijn, rivieren, streken, provincies of nog grotere territoria. Een herkomstnaam duidt dus idealiter de plaats of het land van herkomst van de eerste naamdrager aanGa naar voetnoot(2). Onder ‘Noord- en Oostnederland’ in de titel moet worden verstaan het gebied van de provincies Friesland, Groningen, Drente, Overijsel en Gelderland, als- | |
[pagina 24]
| |
mede Urk en de Noordoostpolder. Het basismateriaal voor het onderzoek leverden de betreffende delen van het Nederlands Repertorium van Familienamen (NRF). Waarom werd de graafschap Bentheim als doelgebied gekozen, waarom juist Bentheim en alleen dat gebied? Welnu, jaren geleden reeds hadden K. Heeroma en ik, toen wij tijdens het samenstellen van de inleidingen van twee delen van het RepertoriumGa naar voetnoot(3) zeer intensief met het NRF-materiaal experimenteerden, het plan opgevat eens de rol van uit (vooral NW-) Duitsland afkomstige familienamen in Oostnederland te bestuderen en zo mogelijk in volle omvang te beschrijven. Bedoeld waren dus niet alleen herkomstnamen in engere zin zoals boven omschreven, maar namen uit alle kategorieën, voorzover hierbij betrokken. Het is er om allerlei redenen niet van gekomen. Althans, van zo'n veelomvattende studie kwam nog niets terecht. Daarentegen behoort sedert enkele jaren wèl tot het programma van het Nedersaksisch Instituut een onderzoek naar de betekenis van de duits-nederlandse staatsgrens, en dan in velerlei opzicht en uit verschillende invalshoeken benaderd. Uiteraard denkt men in Groningen daarbij vooral aan de grens tussen Oostnederland en NW-Duitsland. Een naamkundige bijdrage in dat kader behandelt bijv. de vroeger op Borkum gebezigde achternamen, op een eiland dus dat niet alleen geografisch tussen Duitsland en Nederland in ligtGa naar voetnoot(4). Een historisch-demografische bijdrage vanuit ditzelfde project beschrijft de migratie van Bentheim naar DrenteGa naar voetnoot(5). Überhaupt lijkt het onderwerp ‘grens’, met name waar Bentheim erbij betrokken is, op het ogenblik ‘in’ te zijn, want in 1977 en 1978 verschenen twee beschrijvende bibliografiën over een bepaalde duits-nederlandse grenszone, waartoe ook de graafschap Bentheim behoortGa naar voetnoot(6); eveneens in 1978 kwam een boek uit over ‘Sprache und Geschichte’ van hetzelfde gebied aan weerskanten van de grensGa naar voetnoot(7); en intussen is ook verschenen een dialectologische, dialectgeo- | |
[pagina 25]
| |
grafische studie over alwéér die regioGa naar voetnoot(8). Tenslotte werd een heel bepaald soort ‘Wechselbeziehung’, namelijk huwelijken van Bentheimers in Drente, onlangs in een genealogisch tijdschrift uitvoerig behandeldGa naar voetnoot(9). Het lag, kortom, wel zeer voor de hand de graafschap Bentheim als onderzoeksterrein te kiezen, toen voor het naamkunde-symposion in Amsterdam het thema ‘herkomstnamen’ opnieuwGa naar voetnoot(10) gestalte kreeg. Want afgezien nog van het feit dat het een relatief klein en precies af te bakenen gebied betreft - dus allicht ook een hanteerbare hoeveelheid materiaal -, is er moeilijk een beter voorbeeld te vinden als het om duitsnederlandse ‘Wechselbeziehungen’ gaat. Het valt dan ook op dat over deze betrekkingen zeer veel is gepubliceerd, en wel aan weerskanten van de grens, zodat wij het voorlopig wel bij enkele algemene opmerkingen over Bentheim kunnen laten. Ligging (zie ook de bijgevoegde kaart): ter hoogte van Coevorden in het noorden en Hengelo in het zuiden tussen staatsgrens en Eems; grootte: goed 900 km2Ga naar voetnoot(11); aantal inwoners: thans meer dan 100.000, begin vorige eeuw plm. 25.000Ga naar voetnoot(12), begin 16de eeuw 5.400Ga naar voetnoot(13); de grootste plaatsen: Bentheim, Neuenhaus, Nordhorn, Schüttorf; de belangrijkste waterlopen: Vechte en Dinkel; natuurlandschappelijke elementen: hoog- en laagveen, beek- en rivierdalen, verspreide zandruggetjes en hoogten voornamelijk van zandsteenGa naar voetnoot(14); makrolandschappen (van noord naar zuid): Niedergrafschaft (NG) en Obergrafschaft (OG); administratieve aspecten: heden een Landkreis van de deelstaat Nedersaksen met 25 gemeentenGa naar voetnoot(15), tot 1752 inderdaad een zelfstandig graafschapGa naar voetnoot(16). | |
[pagina 26]
| |
[pagina 27]
| |
Niet alleen ‘alle Gewässer des Landes fliessen nach Holland’Ga naar voetnoot(17), er gaat en ging vanuit Bentheim méér in die richting. In werkelijkheid zijn het overigens twee richtingen (later in dit verhaal zal dit ook namengeografisch blijken), en wel een noordelijke en een westelijke, wat komt door de karakteristieke, op iedere kaart dadelijk herkenbare uitstulping van de NG richting Nederland. De hele Kreis grenst dan ook voor drie vijfde aan Nederland, zodat het ook wel treffend is te zeggen, ‘daß das Gesicht der Landschaft [Bentheim] nach Holland gerichtet ist’Ga naar voetnoot(18). De Nedergraafschap behoorde dan ook van meet af aan tot in 1561 tot het bisdom UtrechtGa naar voetnoot(19); van omstreeks 1700 tot diep in de 19de eeuw was het Nederlands voertaal op de scholen en in de kerken, en het gebruik ervan duurt in de kerken en in kerkelijke geschriften tot in onze eeuw voortGa naar voetnoot(20); de bentheimse bevolking is overwegend protestant in een aan duitse kant overwegend rooms-katholieke omgevingGa naar voetnoot(21); handel en verkeer waren sterk op Nederland gericht, waarbij de duits-nederlandse Vecht(e), ‘Hauptlinie und Achse der Landschaft [Bentheim]’Ga naar voetnoot(22), het vaakst als verbindend element genoemd wordtGa naar voetnoot(23). Het belangrijkste in het kader van ons onderwerp zijn echter de mensen zelf die uit Bentheim naar Nederland trekken en daar niet zelden voor altijd blijven. Het zijn soms enkelingen zoals bijv. een gereformeerde pastor of een koopman, soms kleinere groepen zoals bijv. steenhouwers of voerlui, maar vooral ook die grote groepen die voor een belangrijk deel het beeld van de zgn. ‘Hollandgängerei’ bepalen: maaiers, hooiers, turfstekers. We zullen gaan zien welke bijdrage door dit alles geleverd werd aan een bepaald onderdeel van het familienamen-bestand in Noord- en Oostnederland. De relevante bentheimse toponiemen waarmee zo'n onderzoek dient te beginnen, heb ik met behulp van de volgende bronnen vergaard: een lijst | |
[pagina 28]
| |
met ook historische ‘Orts- und Flurnamen’Ga naar voetnoot(24), een ‘Verzeichnis der Ortschaften’ naar de stand van 1933Ga naar voetnoot(25), een Bentheim-kaart van 1820Ga naar voetnoot(26) en tenslotte enkele hedendaagse topografische kaarten 1:50.000Ga naar voetnoot(27). Van relevante toponiemen is daarom sprake, omdat verschillende op de aangeduide wijze verzamelde namen reeds bij voorbaat niet als naamgevend in de door ons bedoelde zin in aanmerking kunnen komen. Zo zijn sommige te jong om nog invloed te hebben kunnen uitoefenen op vorming en fixering van nederlandse familienamen; dit proces mag men ook op het platteland van de meest noordelijke provincies na de eerste helft van de vorige eeuw wel als afgesloten beschouwen. Twee voorbeelden: 1. Neuepiccardie (NG), dat in de loop van de 19de eeuw omgedoopt werd in Georgsdorf; motief: de laatse koning van Hannover, Georg VGa naar voetnoot(28); 2. op een deel van het gebied van de oude Bauernschaft/boerschap (bsch.) Bakelde (OG) ontstond in de 20ste eeuw de nederzetting Klausheide; motief: zoon Klaus van de bekende industrieel Krupp, die de betreffende heidevelden in 1913 en later had gekochtGa naar voetnoot(29). Een apart verschijnsel naast dergelijke echte innovaties is verder de bewuste, van ambtswege ingevoerde en tegen de invloed van het Nederlands gerichte verhoogduitsing van bentheimse plaatsnamen in de 19de eeuw; Emlichheim voor Emmel(en)kamp (NG) is het meest sprekende voorbeeld. Weer andere nederzettingen werden niet oud genoeg, d.w.z. ze werden òf ‘Wüstung’, òf ze veranderden van naam, òf ze werden als woonkern gereduceerd tot boerderij. Zo is het 13de-eeuwse Bodencampe opgegaan in de boerschap Samern (OG), terwijl de naam bewaard bleef in die van de boerderij Bodenkamp; hetzelfde geldt voor de vroegere boerschappen Holenborne of Ketehorn; van andere, zoals bijv. Osterwic en Schlychem, is niet meer bekend dan de naamGa naar voetnoot(30). Al met al leverde dit vooronderzoek bijna 100 potentieel naamgevende toponiemen op. Wie dit veel vindt voor zo'n betrekkelijk klein gebied bedenke | |
[pagina 29]
| |
dat de graafschap Bentheim aan het begin van deze eeuw niet minder dan 80 gemeenten teldeGa naar voetnoot(31). De volgende stap, het vergelijken van deze bentheimse toponiemen met het NRF-materiaal, wordt bemoeilijkt door een aantal problemen. Ten eerste is er het algemene onomastische probleem van de zgn. betekeniskruising of-concurrentie. Lemke bijv., naam van een bsch. in de NG, is naast toponiem ook antroponiem, waarbij twee zeer verschillende ontwikkelingen tot het gelijkluidende eindprodukt hebben geleidGa naar voetnoot(32). Ten tweede, en dat heeft in het onderhavige geval nogal wat consequenties, is er het probleem van de homoniemen of bijna-homoniemen onder de naamgevende plaatsnamen. Dat geldt reeds voor het duitstalige gebiedGa naar voetnoot(33) - er ligt bijv. ook een Lemke bij Nienburg aan de Wezer -, maar meer nog voor het immers in velerlei opzich zo nabije NederlandGa naar voetnoot(34). De bentheims-nederlandse homoniemen zijn Achterberg, Arkel, Bardel, Haar, Halle, Holt, Laar, Stratum en Wilsum. Bijna identiek zijn Adorf: Adorp; Bentheim: Bentum oftewel Benthem; Berge: Berg en Bergen (vaker); Egge: Eggen; Esche: Esch; Hesingen: Hezingen; Hilten: Hilte; Hoogstede: Hoogstade; Itterbeck: Itterbeek; Kalle: Kallo; Neuenhaus: Nieuwenhuis; Nienkerken + var. (thans Gildehaus): Niekerk (2×), Nieuwkerk(e); Nordhorn: Noordhorn; Osterwald: Oosterwold(e); Sandhausen: Zandhuizen (2×); Striepe: Striep en Strijp (vaker); Veldhausen: Veldhuizen. Tenslotte zijn er nog enkele voorbeelden van dezelfde naam voor hetzelfde aan weerskanten van de grens, kleine ortografische verschillen daargelaten. Bedoeld zijn de waternamen Vecht(e) en Dinkel en de plaatsnamen Bre(c)klenkamp en Ven(n)ebrugge (of: -brügge). Het is na deze opsomming wel duidelijk dat, afgezien van een paar evidente adaptaties, onderzoek per geval, per enkele naam nodig zal zijn. Daarbij staat reeds van tevoren vast dat in lang niet alle gevallen met volledige zekerheid - om zo te zeggen: tot de laatste naamdrager - zal kunnen worden vastgesteld van welk toponiem, hier of ginds, de | |
[pagina 30]
| |
betreffende familienaam is afgeleid. Neem bijv. de vele Nederlanders met de familienaam Achterberg of een van zijn variantenGa naar voetnoot(35), waarvoor, nog afgezien van allicht bestaande mikrotoponiemen, in ieder geval 3 plaatsen Achterberg in aanmerking komen: in het Utrechtse, in het Bentheimse en bij Kempen aan de Nederrijn. Het verschijnsel als zodanig, dat misschien in de constellatie Bentheim-Nederland om voor de hand liggende redenen bijzonder duidelijk waar te nemen is, het verschijnsel zelf is uiteraard bekend. Het doet zich intern, dus binnen Nederland, even goed voor als extern, vooral met betrekking tot België en NW-Duitsland. De oorzaak ligt vanzelfsprekend in de formeel en materieel verregaande verwantschap van de toponymie van genoemde territoria. Het is deze grote verwantschap die het verstaan en schrijven van de meeste bentheimse plaatsnamen in Nederland zo'n 150 tot 250 jaar geleden vrij gemakkelijk moet hebben gemaakt; dus ook de eigenlijke adaptatie, toen langzamerhand de omschrijvingen van de plaats van herkomst tot werkelijke herkomstnamen werden. In het in nootGa naar voetnoot(9) genoemde Bentheimnummer van Spint Arwt'n bevindt zich op blz. 7 vlg. een lijst met alle spellingsvarianten van bentheimse plaatsnamen die de onderzoekers in hun 17de- en 18de-eeuwse bronnen zijn tegengekomen. Ik heb ook van deze lijstGa naar voetnoot(36) dankbaar gebruik gemaakt bij mijn speurwerk in de diverse delen van het NRF, hoewel gezegd moet worden dat tussen de spelling in de trouw- en ondertrouwboeken van toen en het uiterlijk van de hedendaagse familienaam ook nog een behoorlijk stuk zuivering en aanpassing steekt. Voor de duidelijkheid (en dit sluit aan bij een opmerking aan het begin van dit artikel over de herkomst van deze herkomstnamen): volgens de lijsten van Spint Arwt'n komt de gemiddelde Bentheimer in de 17de en 18de eeuw Drente - en dus ook andere provincies - wel met een achternaam binnen, maar die achternaam behoort doorgaans tot een andere kategorie dan die van de herkomstnamen. Het zijn namelijk in meerderheid patroniemen en adresnamen (in casu: oorspronkelijke boerderijnamen). Twee typische voorbeelden: ‘Harms, Jan, jm. van Barthoorn [gaat in ondertrouw met] Fennigje Berents, jd. van Rolde etc.’; ‘Nijhoff, Harmen Henderiks, jm. van Kerspel Northorn [gaat in ondertrouw met] Geesje Jans Brink, jd. alhier [d.i. Meppel a. 1739]’. | |
[pagina 31]
| |
Zoals gezegd kan het adapteren over het algemeen niet zeer moeilijk zijn geweest - namen als die van de bentheimse nederzetting Agterhorn, Getelo, Hardingen of Veldgaar liggen in Nederland toch wel aardig in mond en oor -, en zo zijn de optredende grafische en fonetische veranderingen dan ook gering in aantal en bovendien nauwelijks specifiek te noemen. De belangrijkste op een rijtje: -t en -d wisselen met elkaar in de auslaut; verder wisselen -s- en -z-, -g- en -ch-, -i- en -e-, -a- en -o-; de -g- wordt soms ook -gh- gespeld; bij de weergave van de diftong -ui- variëren -i-, -ij- en -y-; -ei- in gesloten syllabe zonder klemtoon verschijnt als -e- of -u-; soms verdwijnt een anlaut-h, een andere keer wordt deze er herinterpreterend aan toegevoegd; hier en daar is een oorspronkelijk lange -i- in een ABN-ij ‘vertaald’. Morfologisch gezien valt op dat van de geadapteerde bentheimse namen verreweg de meeste onveranderd zijn overgenomen, d.w.z. zonder toevoeging van een voorzetzel als van, een grondwoord/suffix als -man of een suffix als -er, waarmee immers het aspect van herkomst expliciter uitgedrukt zou worden. De bentheimse plaats- en streeknamen die aantoonbaar en zonder veel vraagtekens een nederlandse familienaam hebben opgeleverd, zijn de volgende: Bathorn, Bentheim, Bimolten, Bookholt, Brandlecht, Emlichheim, Engden, Eschebrügge, Frensdorf, Gildehaus, Haftenkamp, Hohenkörben, Nordholt, Ostergetelo, Ringe, Scheerhorn, Schüttorf, Tinholt, Uelsen, Vorwald, Wielen, Wietmarschen en Wösten, samen 23 van, zie boven, bijna 100 mogelijke. Bovendien zijn er nog ongeveer evenveel plaatsnamen, die voorlopig als twijfelgevallen buiten beschouwing blijven en pas in deel II van dit artikel zullen worden besproken. Uit de zonet opgesomde 23 toponiemen hebben zich niet minder dan 62 verschillende familienamen ontwikkeld, althans zo veel komen wij tegen in de het familienamenbestand van 1947 weerspiegelende repertoria van de drie noordelijke provincies en van Gelderland. Slechts in 14 gevallen gaat aan het oorspronkelijke toponiem een ‘van’ vooraf. In twee gevallen, en dan nog bij spellingsvarianten van dezelfde naam, valt er een -er-afleiding te constateren: Strieper en Striper (naast Van Striep) bij Stripe, bsch. NGGa naar voetnoot(37). Bij 12 plaatsnamen werd slechts 1 daarvan afgeleide familienaam aangetroffen; het betreft: | |
[pagina 32]
| |
Van Ankorven: met eliminering van de anlaut-h bij de oorspronkelijke naam, Hankorve en var., van Hohenkörben, twee bsch. in de NG en de OGGa naar voetnoot(38). Bookholt: bij Bookholt OG. Brandligt: bij Brandlecht, bsch. OG. Hier doet zich overigens het interessante feit voor dat met behulp van deze familienaam in Nederland weer een toponiem, een waternaam is gevormd, de Brandligtswijk in de gemeente Hoogeveen. Emmelkamp: bij de plaatselijke vorm van Emlichheim, NG. Van Engen: bij Engden, bsch. OG. De familienaam is waarschijnlijk reeds in Bentheim ontstaan (zie Bentheim-nummer Spint Arwt'n, 34) en in zoverre een uitzondering. Bij Van Engen in het rivierengebied van Gelderland en in de provincie Utrecht is een samenhang met Ingen in de Neder-Betuwe waarschijnlijker. Esselbrugge: bij Eschebrügge, bsch. NG. De toevoeging van de -l- op de grens van de twee naamsdelen is vergelijkbaar met de -el- in sommige composita uit werkwoordsstam + substantief, zoals bijv. waarkeldag of drinkeldobbeGa naar voetnoot(39). Frensdorf: bij Frensdorf, vroegere bsch., nu deel van Nordhorn OG. Een samenhang met de beierse plaatsnaam F. is onwaarschijnlijk. Nordholt: bij Nordholt, verdwenen bsch. in het kerspel Gildehaus OG. Spelling en geografische verspreiding van de familienaam spreken voor deze interpretatie; ‘noord’ + ‘hout’ komt men in de toponymie immers vaker tegen. Oostergetel: bij Ostergetelo, vroegere bsch. NG. Tinholt: bij Tinholt, bsch. NG. Van Wietmarschen: bij Wietmarschen, bsch. OG, eertijds klooster; 1 × Van Wietmarchen in NRF-Overijsel is wel zeker foutief. Van Wijlen: bij Wielen, bsch. NG. Twee andere plaatsen Wielen in Beieren en Sl. Holst. komen op grond van de zeer grote geografische afstand zeker niet in aanmerking. Nederlandse familienamen als Ter Wielen of Van der Wielen, waarin het toponymische element wiel + var.Ga naar voetnoot(40), moeten tot de kategorie adresnamen gerekend worden. In enkele andere gevallen zijn er twee, drie, vier varianten van de | |
[pagina 33]
| |
betreffende familienaam - zoals bijv. Scheerhoorn, Scheerhorn, Scherhorn en Scheerooren, alle bij Scheerhorn, bsch. NG -, maar werkelijk boeiend is de produktie in de gevallen Bentheim (dat zijn dus stad en land), Bimolten (bsch. NG) en Schüttorf (OG). Ik telde 9 met het toponiem Bentheim gevormde herkomstnamen waarbij naast het al of niet optreden van de prepositie de variaties uitsluitend zitten in de weergave van de -h- en de -ei- van -heimGa naar voetnoot(41). Acht varianten konden er in het geval Bimolten worden geteld, steeds zonder ‘van’ en altijd al eindigende bij de dentaal. De -i- is hier en daar een -ij- geworden en ook wordt wel eens een -h- ingelast, kennelijk naar analogie van de zo frequente -holt-namenGa naar voetnoot(42). Het bontst gaat het toe bij Schüttorf, de ambtelijke schrijfwijze van plaatselijk Schütterop, opnieuw met 8 varianten. Ook hier geen ‘van’ en het lijkt er zelfs op dat men op een gegeven moment de samenhang met een bepaald toponiem helemaal uit het oog heeft verloren, want de meeste vormen, en hierdoor zijn het zeer opvallende constructies, verschijnen met een genitief-sGa naar voetnoot(43). Nog niet genoemd werden tot dusver de familienamen met hun verschillende varianten die afgeleid zijn van de boerschapsnamen Bathorn, Haftenkamp, Ringe en Vorwald, alle NG, van de plaatsnamen Gildehaus en Uelsen, en van de streeknaam WöstenGa naar voetnoot(44). Al deze meer dan 60 herkomstnamen, die hier in het kort werden voorgesteld, vormen zonder twijfel een kleurrijk element in het familienamenbestand van Noord- en Oostnederland. | |
[pagina 34]
| |
Deze indruk wordt nog versterkt door hun frequentie en verspreiding, hetzij gezamenlijk, hetzij apart. Want sommige van deze namen hebben het tot aanzienlijke posities op de provinciale frequentielijsten gebracht, en opvallend is ook het niet geringe aantal van zgn. kernnamen onder deze herkomstnamen. ‘Grote’ namen in deze zin met elk meer dan 100 dragers in een provincie zijn Bijmolt en Emmelkamp in Groningen, Bathoorn en Schutrups in Drente, Van Benthem en Van Ulsen in Overijsel, Van Bentum in Gelderland. Zoals wij nog nader zullen zien, ontbreekt Friesland niet toevallig in dit rijtje. Opvallende concentraties van dragers van een bepaalde naam doen zich provinciaal gezien voor in Groningen-Stad (betreft Bathoorn), in Meppel (Esselbrugge), in Coevorden (Scheerhoorn), in Enschede (Van Ulsen), in Vollenhove (Van Benthem), in Ermelo (Van Bentum), en in Nijmegen (Van Benthem). Ofschoon slechts in verband met de concentratie van maar een enkele herkomstnaam genoemd, geven deze plaatsen en hun ligging - Groningen in het noorden, Meppel en Coevorden aan de zuidelijke basis van Drente, Enschede en Vollenhove op twee uiterste punten van Overijsel, Ermelo en Nijmegen op de grenzen van Oostnederland - een duidelijke indicatie van hetgeen zich kennelijk in het algemeen heeft voltrokken. Als wij namelijk de geografische verspreiding van de dragers van onze herkomstnamen bekijken, dan ontdekken wij sporen die ons uit andere dan naamkundige bronnen bekend voorkomen.
De op bijgevoegde kaart weergegeven resultaten betreffen, wel te verstaan, alleen de tot dusver besproken 62 herkomstnamen en hun dragers. Omdat die dragers gezamenlijk een naar verhouding wel erg klein deel uitmaken van de bevolking van Noord- en Oostnederland werd in plaats van een percentage-berekening per gemeente(n) gekozen voor een, zij het gestructureerde weergave van de exacte cijfers. De indeling spreekt voor zichzelf; de resultaten boven 100 zijn: Meppel 114, Vollenhove 147, Enschede 169, Emmen 181 en Groningen 208 dragers. De kaart toont aan, dat het Drente is geweest waarheen de Bentheimers in eerste instantie trokken, en wel, zo lijkt het, naar nagenoeg alle delen daarvan. Tot een enigszins vergelijkbare conclusie komen ook de onderzoekers van de bentheimse huwelijken in Drente in de 17de en de 18de eeuw, d.w.z. ook zij constateren twee duidelijke concentraties, in het zuidoosten en in Meppel, en verder een tamelijk gelijkmatige spreiding over de overige delen van Drente, hier en daar met | |
[pagina 35]
| |
[pagina 36]
| |
uitschieters naar boven of naar benedenGa naar voetnoot(45). Eenzelfde beeld ten opzichte van hetzelfde onderwerp ontwerpt concluderend ook P. BoekholtGa naar voetnoot(46), met deze nuance echter dat naast de twee evidente kernen in het zuidoosten en het zuidwesten zekere concentratieverschijnselen tevens ‘langs de Hondsrug’ waar te nemen zijn. Dit laatste kan men als aanwijzing interpreteren voor een verschijnsel dat buiten het onderzoeksterrein van de twee genoemde publikaties viel, maar waarvan wij het resultaat duidelijk op onze kaart menen te zien: de grote aantrekkingskracht van vooral de stad Groningen en van daarnaast bepaalde andere delen van de gelijknamige provincie, waardoor, in dat opzicht, Drente slechts een doorgangsgebied lijkt te zijn. Bedenkt men welke twee zaken wij voor Drente met elkaar hebben vergeleken en in een bepaald opzicht in overeenstemming hebben gevonden - huwelijken in de 17de en 18de eeuw en herkomstnamen anno 1947 - dan mag men ook wel gerust vertrouwen schenken aan de zeggingskracht van de niet-drentse kaartdelen. De symbolen in die gebieden nu wijzen op een afkeer van zuiver agrarische streken en op een trek naar verkeers-, handels- en industriecentra. Want naast de Stad en haar groningse en drentse omgeving vindt men hoge cijfers ook in de agglomeratie Appingedam-Delfzijl en in de groninger veenkoloniën. Met name de laatstgenoemde regio rondom Veendam, Wildervank en de Pekela's heeft van de tweede helft van de 18de eeuw af een ongekende economische groei en een daarmee gepaard gaande toeneming van de bevolking laten zien, waarbij het aandeel van buitenlandse werknemers bijzonder hoog lagGa naar voetnoot(47). In Drente geldt iets vergelijkbaars voor Meppel en omgeving als het oudere economische en verkeerscentrumGa naar voetnoot(48) en voor Emmen en omgeving als een jonger groeigebied. Het is overigens zeker niet overbodig er in dit verband op te wijzen dat de voorstelling van allemaal maaiers en turfstekers als immigranten in de noordelijke gewesten wat al te simpel is. Voor de grote massa van de seizoenarbeiders geldt dit weliswaar, maar die arbeiders keerden, de naam zegt het immers al, na verloop van tijd naar huis terug. Wie daarentegen bleef, bracht meestal een zekere ambachtelijke vakkennis | |
[pagina 37]
| |
mee, zoals S. Wiarda dit van de bentheimse immigranten beschrijftGa naar voetnoot(49). Hij wijst in het bijzonder op de bentheimse wevers, schippersknechten, scheepswerfarbeiders, steenhouwers en kiepkerels (= reizende kooplieden), waarvan zich velen voorgoed in Nederland hebben gevestigd, en hij noemt als voorbeelden van hun nieuwe ‘Heimat’ o.a. Meppel, Assen, Rolde en Hoogezand. Tegen deze achtergrond is het thans ook wel begrijpelijk, waarom de provincie Friesland op onze kaart nagenoeg leeg is; dit op twee typerende uitzonderingen na: de steden Leeuwarden en Sneek en het gebied van de vroegere hoog- en laagveengraverij van Smallingerland tot de StellingwervenGa naar voetnoot(50). Gerichtheid op centra van handel, industrie en verkeer toont ook het overijselse deel van de kaart aan. In het westen geldt dit voor Zwolle, tot in de 18de eeuw schakelpunt van de transitohandel tussen Bentheim en Holland, die zich voor een belangrijk deel op de Vecht(e) afspeeldeGa naar voetnoot(51). De contacten met dit deel van Overijsel waren zo intensief dat S. Wiarda memoreert: ‘Daher die vielen Familienverbindungen zwischen der Grafschaft und Zwolle’Ga naar voetnoot(52). De deels hoge cijfers in de kop van Overijsel zijn overigens vooral het resultaat van de uitstralingskracht van het drentse Meppel en niet zozeer van het overijselse Zwolle, dat immers lange tijd door een waterrijke zone van de kop gescheiden wasGa naar voetnoot(53). Groter dan verwacht - dit vanwege de confessionele verschillen aan weerskanten van de rijksgrens aldaar - zijn de symbolen in Twente uitgevallen. Kennelijk heeft echter de bijzondere economische aantrekkingskracht van die regio ook in dit geval de doorslag gegeven. Het kaartbeeld spreekt hier buitengewoon duidelijk. | |
[pagina 38]
| |
Minder duidelijk en daardoor ook moeilijker te interpreteren zijn de gegevens uit Gelderland. Vast staat wel dat het haast gesloten, met enkele concentraties doorspekte verspreidingspatroon zoals wij dat uit Groningen, Drente en Twente kennen, in Gelderland ontbreekt. Ook ligt het niveau, de frequentie over het algemeen lager. De Bentheimers trokken vooral in noordelijke en westelijke richting Nederland binnen, zeg maar: via de grote invalspoort Coevorden en over de Vecht(e). In zuidwestelijke richting kwamen zij in de regel niet verder dan Twente. De symbolen en hun verspreiding in de overige delen van Gelderland - het op de kaart ontbrekende rivierengebied is nagenoeg blanco - weerspiegelen mijns inziens slechts een trek naar bepaalde centra in het algemeen, m.a.w. zonder een specifieke bentheimse noot. Dit geldt voor Deventer/Zutfen en omgeving, voor Arnhem en omgeving en ook voor Nijmegen en omgeving. Tot zover deel I van mijn onderzoek naar van bentheimse plaatsnamen afgeleide nederlandse familienamen. Zoals boven reeds aangeduid, zullen na deze behandeling van 62 evidente gevallen in deel II die namen ter sprake komen, wier bentheimse ‘herkomst’ minder duidelijk vaststaat. Bij de bespreking daarvan zullen de resultaten van dit onderzoek, in het bijzonder het naamgeografische, van groot nut zijn.
Groningen, Nedersaksisch Instituut Wordt vervolgd. R.A. Ebeling |
|