Naamkunde. Jaargang 10
(1978)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 386]
| ||||||||||
KroniekNederlandSymposia van het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en NaamkundeDe Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam organiseerde naar jaarlijkse gewoonte, op 4 maart 1978, een symposium over ‘De Wikingen in Nederland’. Op deze bijeenkomst hield Dr. D.P. Blok uit Nederhorst den Berg een lezing over ‘De Wikingen in Friesland’ en Prof. Dr. H.T.J. Miedema uit De Bilt over ‘Van Dublin naar Dokkum’. Beide lezingen, die een levendige bespreking uitlokten, werden gepubliceerd in deze jaargang van Naamkunde, afl. 1-2, blz. 25-80.
De Dialecten-Commissie hield, op 4 november 1978, een symposium over het onderwerp ‘Plant en naam’ dat ook de naamkundigen interesseert, vermits plantnamen ook enigszins eigennamen zijn. Drs. H.J.T.M. Brok sprak over ‘Het verzamelen en interpreteren van de volksnaam van planten’ en drs. H. Hogerheijde over ‘Regionale namen van citrusvruchten’. Ter toelichting van deze thematiek schreef Dr. J. de Rooij, hoofd van het Dialectenbureau, het volgende: ‘De volksnamen van planten zijn de tegenhangers van de wetenschappelijke botanische nomenclatuur en de officiële Nederlandse benamingen. Tezamen met de sterk nivellerende invloeden waaraan de dialecten sinds enige decennia bloot staan, heeft de toenemende belangstelling voor de natuur de ondergang veroorzaakt van deze oorspronkelijke, meest geografisch gedifferentieerde dialectnamen. In zijn lezing inventariseert drs. Brok, die zich sinds 1970 met het verzamelen van plantnamen bezig houdt, het tot nu toe verzamelde materiaal en de specifieke moeilijkheden om dat materiaal uit te breiden, te ontsluiten en te interpreteren. De namen van vruchten nemen binnen het geheel van namen van planten en plantenonderdelen een bijzondere plaats in. Dit geldt des te sterker voor de vruchten van uitheemse gewassen. Drs. Hogerheijde deelt enige resultaten mee van een onderzoek naar de namen van een aantal citrusvruchten; de regionale lexicale varianten voor “sinaasappel” dienen hierbij als uitgewerkt voorbeeld’. In dit verband moge terloops worden vermeld dat, naast de bekende oudere werken van E. Paque, De Vlaamsche volksnamen der planten van België... (Namen, 1869 - Bijvoegsel Brussel, 1912) en H. Heukels, Woordenboek der Nederlandsche volksnamen van planten (Amster- | ||||||||||
[pagina 387]
| ||||||||||
dam, 1907), het boek van wijlen apotheker L. Vandenbussche, Onze volkstaal voor kruiden en artsenijen (Menen, Eigen beheer, 1955, xxiv-650 blz.) thans beschikbaar wordt gesteld door de Drukkerij N.V. Vonksteen, Langemark, tegen de prijs van 1998 F. - Van de hand van H.H. Bosshard, hoogleraar in de houtkunde aan de E.T.H. Zürich, verscheen onlangs een gelijkaardig werk: Mundartnamen von Bäumen und Sträuchern in der deutschsprachigen Schweiz und im Fürstentum Liechtenstein (Beiheft zu den Zeitschriften des Schweizerischen Forstvereins, 28). CH - 8092 Zürich, Institut für mikrotechnologische Holzforschung, E.T.H.-Zentrum, 1978, 372 blz.
H.D. | ||||||||||
Locale veldnamenoverzichtenAan het aantal abonnees van dit tijdschrift valt het helaas niet af te lezen, maar de belangstelling voor de toponymie neemt toe in Nederland. Op vele plaatsen zijn amateurs bezig de veldnamen van hun gemeente of dorp te verzamelen. Sommigen duiken daarvoor de archieven in. Anderen gaan het veld in om bij de ouderen de nog levende namen op te tekenen. De resultaten van deze activiteiten zijn over het algemeen echter nog te weinig aan een groter publiek bekend gemaakt. Een enkele keer verschijnt er wel eens een lijstje in een locaal- of regionaal-historisch tijdschrift. Soms treft men ook veldnamenoverzichten als bijlage in een dorpsgeschiedenis aan. De gebruikelijkste plaats waar deze namen tot nu toe meestal echter terecht komen is de schoenendoos van de secretaris van de plaatselijke heemkundekring of, in het gunstigste geval, het gemeentearchief. Dat is natuurlijk jammer, want daardoor wordt het voor anderen dan de veldnamenverzamelaars zelf heel moeilijk om plezier van deze gegevens te beleven of er profijt van te trekken. Aan de jongere inwoners van het dorp of de gemeente blijven de namen even onbekend als ze al waren en onderzoekers van elders kunnen er vaak slechts met de grootste moeite toegang toe vinden. Gelukkig begint hier nu wat verandering in te komen. Dankzij de vooruitgang in de offsettechniek is het mogelijk geworden hoge drukkosten te vermijden. Juist in deze tijd van stijgende prijzen lijkt het nu, mirabile dictu, dan ook wat makkelijker om niet te dure, maar toch aardig ogende boekjes uit te geven. De meeste van dit soort werkjes zijn van locaal- of regionaal-historische aard. Toponymische publicaties zijn nog uiterst schaars. Ik weet echter, dat er op verschillende plaatsen in het land hard aan de uitgave van veldnamenoverzichten gewerkt wordt. In de hoop degenen te stimuleren die nog wat twijfelen aan de mogelijkheid om zo'n boekje voor een schappelijke prijs op de markt te brengen, wil ik hier de aandacht op twee recente locale toponymische publicaties vestigen. | ||||||||||
[pagina 388]
| ||||||||||
‘De Veldnamen van Ritthem, Nieuwerve en Welzinge’ is een uitgave van de Heemkundige Kring Walcheren, secretariaat Poppenroedestraat 3, Middelburg. Het boekje is verschenen in 1975 en kost f. 9,25. De werkgroep die de namen van deze plaatsen heeft bijeengebracht, heeft het niet gemakkelijk gehad. De oorlogsinundaties en de ruilverkaveling hebben al in de veertiger jaren de microtoponymie van Walcheren doen afsterven. Met steun van een aantal oude landbouwers is het evenwel toch nog gelukt een grote hoeveelheid oude veldnamen op te sporen. Daarnaast heeft men ook het historisch namenmateriaal afgedrukt dat de bekende Dr. P.L. Tack uit de Overlopers van Walcheren van 1566 tot 1675 verzameld had. De bewering van de samenstellers, dat de gegevens van Tack ongecatalogiseerd op het Bureau voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis lagen, moet op onjuiste informatie berusten. Alle namen zijn wel degelijk door ons geficheerd. Behalve de lijsten met namen bevat het boekje onder meer ook een hoofdstuk over de historische geografie van de gemeente Rittem en een paar bladzijden met etymologische opmerkingen. Op een bijgevoegde kaart zijn de percelen niet met naam, maar met nummer aangegeven. Zoiets komt het ‘verstaan’ van het namenveld niet ten goede. Bovendien had.men het verwijssysteem, wat mij betreft, wel wat minder ingewikkeld kunnen maken. Ik kon er tenminste eerst niet uit wijs worden.
In 1977 verscheen ‘Waar komt die naam vandaan? De straat-, veld- en waternamen van Uitgeest’ van Vincent J.W. Krah. Het boekje is te verkrijgen door overmaking van f. 7,50 op giro 567634 t.n.v. V. Krah, Uitgeest, onder vermelding ‘namenboek’. Mede doordat hij gebruik heeft kunnen maken van de gegevens van een poldersecretaris ter plaatse en van het Bureau voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis te Amsterdam heeft de auteur een vrij volledig overzicht van de moderne microtoponymie van deze Noordhollandse gemeente kunnen geven. Krah heeft zijn werk niet te licht opgevat. Behalve de veldnamen heeft hij ook de straat- en waternamen van Uitgeest opgenomen. De toponiemen zijn door hem zoveel mogelijk op kaart gebracht. Bovendien heeft hij ook nog van alle namen een verklaring pogen te geven. Hier ligt - uiteraard, zou ik haast zeggen - het zwakste deel van het boekje. Zoals zoveel amateurs heeft ook deze schrijver zijn fantasie niet goed in toom kunnen houden zodra hij aan het verklaren van de namen toekwam. Wat is het toch dat maakt, dat zovelen denken, dat het zo eenvoudig is om uit te vinden wat een woord of naam betekent? Natuurlijk, ‘de taal is gansch het volk’, maar daarom is etymologie nog niet ieders werk. De grootste voorzichtigheid en terughoudendheid zijn voor de amateurs geboden, willen zij niet regelmatig fouten begaan. | ||||||||||
[pagina 389]
| ||||||||||
Uiteraard zijn er wel wat verzachtende omstandigheden voor deze fouten makende amateuretymologen aan te voeren. Het aantal mensen dat zich in ons land beroepshalve met naamkunde beziggehouden heeft, is altijd heel gering geweest. Dientengevolge kan Nederland niet op een uitgebreide toponymische literatuur bogen. De boeken en tijdschriften, die er op dit gebied bestaan, zijn bovendien voor locale onderzoekers moeilijk toegankelijk. Zo zijn maar weinig regionale bibliotheken op het tijdschrift Naamkunde geabonneerd. Verder is een boek als Schönfelds ‘Veldnamen’ al jarenlang uitverkocht, maar de afdeling Edita van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen weigert het te herdrukken. Tenslotte kan niet ontkend worden, dat veel amateurs last hebben van een blinde vlek waar het de integratie van toponymische informatie betreft die ze dan wel onder ogen gekregen hebben. Voorbeelden daarvan komen we jammer genoeg maar al te vaak tegen. De tijd begint te dringen voor wie de nog levende veldnamen wil optekenen. Binnenkort zullen alle microtoponiemen wel wegverkaveld of op een andere manier verdwenen zijn. Daarom moeten we hopen, dat men op locaal niveau doorgaat met het verzamelen van veldnamen. De eventuele etymologische onzuiverheden kunnen later altijd nog gecorrigeerd worden.
Amsterdam. Rob Rentenaar | ||||||||||
Historische atlas van LimburgHet belangrijkste sleutelwoord voor de geschiedenis van Limburg is ‘versnippering’. Geen provincie in Nederland of België vormt historisch gesproken zo'n lappendeken als juist deze. Vooral staatkundig heeft er op het gebied van de huidige provincie Limburg eeuwenlang een wirwar van heerschappijen en heerschappijtjes bestaan die voor de historici even zovele problemen betekend hebben. Een goede kartografische reconstructie van de verschillende gebiedsindelingen in de loop der tijden was dan ook zeker geen overdaad. Dat was men zich in Limburg al een hele tijd bewust. Toch heeft het nog lang moeten duren voor men concreet tot zaken kwam. Een paar jaar geleden is het Rijksarchief in Maastricht echter begonnen met de voorbereiding van de uitgave van een ‘Historische atlas van Limburg en aangrenzende gebieden’. Deze atlas zal, in een aantal delen, zowel .de wereldlijke als de kerkelijke ontwikkelingen in Limburg en omliggende streken kartografisch moeten weergeven. Iedere historicus zal blij zijn met deze onderneming. Nu zal men immers eindelijk wat duidelijker antwoord op de vraag ‘wat lag in wat?’ kunnen krijgen. Als eerste aflevering is in 1976 het deel ‘Kerkelijke circumscriptie van de tegenwoordige provincie Limburg en omliggende gebieden (1559-1801)’ van de hand van W.A.J. Munier verschenen. Religieus- | ||||||||||
[pagina 390]
| ||||||||||
geografisch is natuurlijk vooral het begin van deze periode interessant, omdat toen de nieuwe bisdommeninrichting in de Nederlanden tot stand kwam. Nauwkeurig heeft de auteur de verschillende onderverdelingen daarvan tot op parochieniveau nagegaan en op kaart gezet. Bij deze kaart is een commentaar van 118 bladzijden gevoegd. Uiteraard is deze aflevering van de Historische atlas van Limburg in de eerste plaats voor kerkhistorici van belang. Ook naamkundigen kunnen er echter hun voordeel mee doen. Bij de opstelling van de circumscriptiebullen voor de nieuwe bisdommen heeft men in Rome de namen van de parochies nogal eens merkwaardig verhaspeld. Deze verhaspelingen zijn in de historische literatuur soms een eigen leven gaan leiden. Dat leven hoort na het verschijnen van dit atlasdeel dan in principe afgelopen te zijn. De ‘Historische atlas van Limburg en aangrenzende gebieden’, Serie II-kaart 2, is een uitgave van Van Gorcum en Co te Assen. De prijs van de kaart is f. 17,50, die van de toelichting f. 39,50.
Rob Rentenaar | ||||||||||
Fockema Andreae herdruktEr zijn al weer bijna tien jaar verstreken sinds S.J. Fockema Andreae overleed. Hij was een auteur die over veel historische onderwerpen een mening had en die dan bovendien nog in een uiterst elegante stijl opschreef. De geweldige productie, verspreid over talloze tijdschriften, die hiervan het gevolg was, is eigenlijk niet goed te overzien. Misschien hoeft dat ook wel niet meer in zijn volle omvang. Het materiaal waar Fockema Andreae zijn constructies mee bouwde, was niet altijd even solide. Hier en daar begint de tand des tijds er al aardig aan te knagen. Toch is het goed om nog eens een aantal van zijn artikelen over min of meer samenhangende onderwerpen bij elkaar te zien. Ze mogen dan soms wat gedateerd zijn, ze geven toch een duidelijk inzicht in de manier waarop deze begaafde onderzoeker werkte. Bovendien is het altijd weer een genoegen zijn proza te lezen. Goed schrijvende historici zijn nu eenmaal zeldzaam in Nederland. De Contactcommissie van de Historische Vereniging Holland heeft in 1976 onder de titel ‘Warmond, Valkenburg en Oegstgeest’ als deel 7 van zijn serie ‘Apparaat voor de geschiedenis van Holland’ vier artikelen herdrukt waarin Fockema Andreae zijn visie op de nederzettings- en institutionele geschiedenis van een aantal dorpen in de omgeving van Leiden gegeven heeft. Het zijn de artikelen ‘De tol aan het Warmonderhek’ uit 1930, ‘Warmond’ uit 1949, ‘Een Hollandsche grondheerlijkheid (Valkenburg)’ uit 1934 en ‘Middeleeuwsch Oegstgeest’ uit 1935. Het is vooral in deze stukken geweest dat hij zijn opvattingen over grondheerlijkheid en hofstelsel in Holland ontwikkeld heeft. D.P. Blok schreef bij deze herdruk een inleiding | ||||||||||
[pagina 391]
| ||||||||||
waarin hij het belang van Fockema Andreae voor de Hollandse dorpsgeschiedenis schetste. Het boek kost f. 12,50 en is te verkrijgen door overmaking van dit bedrag op postgiro 2680034 t.n.v. Serie Apparaat te Leiden, met vermelding van de titel.
Rob Rentenaar | ||||||||||
Repertorium op TaxandriaTot de periodieken die de Tweede Wereldoorlog niet overleefd hebben, behoorde ook het tijdschrift Taxandria. Vijftig jaar had het tijdschrift het volgehouden, maar met de dood van de redacteur en drijvende kracht, pastoor Juten, was het ook met het blad afgelopen. Ik weet niet hoe de lezers in de jaren 1894-1943 over Taxandria geoordeeld hebben. Als ik nu, vele jaren later, deze ‘stattliche Reihe’ in de kast zie staan, kan ik de historici in Noordbrabant alleen maar geluk wensen met dit kostbaar bezit. Wat een materiaal ligt daar in opgesloten! De meeste artikelen in de provinciale historische tijdschriften uit de eerste helft van deze eeuw waren nogal beschouwelijk van aard. Helaas is veel daarvan nu verouderd. De bijdragen in Taxandria hadden over het algemeen een ander karakter. Hierin lag de nadruk veel meer op de concrete gegevens, op het uitgeven van bronnen. In de tijd zelve zal dat gebrek aan synthese op sommigen wel eens frustrerend gewerkt hebben. Voor ons, levend in een latere tijd, is de overvloed aan feiten in Taxandria een zegen. Het probleem is echter steeds geweest, hoe men makkelijk toegang tot deze gegevens kon krijgen. Vijftig kloeke jaardelen blader je niet zo maar even door. Gelukkig heeft men dat bezwaar ook in Noordbrabant onderkend. In opdracht van het Gemeentearchief Breda en het Gemeenschappelijk Archivariaat Nassau-Brabant is er nu door R.M.M.Sj. Feringa een ‘Repertorium op Taxandria’ gemaakt. Dit bestaat uit een aantal onderdelen, nl. een repertorium op de titels van de bijdragen, een repertorium op onderwerpen, een genealogisch repertorium en een index op persoons- en familienamen. De inhoud van het tijdschrift is eigenlijk vier maal door een zeef gehaald. Zodoende is er een groot aantal ingangen ontstaan die het opzoeken van artikelen en gegevens bijzonder vergemakkelijken. Ik wijs er nog op, dat het onderwerpenrepertorium onder meer ‘huizen’ en ‘toponiemen’ als trefwoorden kent. De prijs van het ‘Repertorium op Taxandria’ bedraagt f. 22,50. Het is verkrijgbaar bij het Bureau Provinciaal Genootschap, Parade 17, 's-Hertogenbos.
Rob Rentenaar | ||||||||||
[pagina 392]
| ||||||||||
HeraldiekDe uitgeverij Elsevier te Amsterdam zond ons het boek ‘Heraldiek, bronnen, symbolen en betekenis’ van de hand van O. Neubecker, met het verzoek het in dit tijdschrift te bespreken. Blijkbaar meende men, dat er voor de naamkundige interessante gegevens in dit werk stonden. Ik heb er helaas echter niet zoveel zaken van antroponymisch of toponymisch belang in kunnen ontdekken. Een enkele keer trof ik een opmerking over sprekende wapens aan. Dat zijn wapens waarin men de naam van een persoon of een stad, soms op grond van een verkeerde etymologie, door een heraldische afbeelding heeft trachten te visualiseren. Voor de rest houdt het boek zich eigenlijk alleen met de hogere kringen bezig. Ik ben maar van eenvoudige kom-af. Over wapens, schilden, helmen, kronen, orden en onderscheidingen heb ik me nooit zo druk kunnen maken. Ook niet na het doorbladeren van dit werk. Dat neemt niet weg, dat ik wel geloof, dat de liefhebbers blij met dit boek zullen zijn. De uitvoering ervan is voortreffelijk. Een overvloed van afbeeldingen in kleur siert vrijwel iedere bladzijde. De prijs is er dan ook wel naar: f. 125, -.
Rob Rentenaar | ||||||||||
Instructiedag van de Commissie Toponymie van de Stichting Brabants HeemOm de enthousiaste naamkunde-explosie in een aantal van de 50 Noordbrabantse plaatselijke kringen gegroepeerd in de Stichting ‘Brabants Heem’ (Secretariaat: C. Cornelissen, Nieuwstraat 74, 5521 CD. Eersel) wetenschappelijk te leiden, werd ons redactielid Dr. Jos Molemans bereid gevonden om, op 14 januari 1978, in Goirle een inleiding te houden over de praktijk van de naamkundige opzoekingen. Uit het verslag over dit initiatief van de hand van de secretaris van de Commissie Toponymie van de Stichting, drs. Ton Kappelhof (p/a Bureau van het Provinciaal Genootschap, Postbus 1104, Den Bosch), opgenomen in Brabants Heem, Driemaandelijks Tijdschrift voor Brabants Heem- en Oudheidkunde, 30ste jg. (1978), 2, blz. 111, blijkt dat ongeveer 55 belangstellenden een aanvang zouden wensen te maken met het verzamelen van naamkundig materiaal uit hun omgeving. Op grond van zijn rijke ervaring schetste Dr. J. Molemans in zijn lezing achtereenvolgens het verzamelen van toponiemen aan de hand van archivalische bescheiden, van officiële ambtelijke bronnen en uit de volksmond, daarna het opstellen van een alfabetisch geordend glossarium, met, zo mogelijk, oude vormen, de plaatselijke uitspraak en inlichtingen over de topografische gesteldheid van de benoemde werkelijkheid, en ten slotte de verklaring van de betekenis der toponiemen, die de hulp van een geschoold naamkundige vereist. Men kan | ||||||||||
[pagina 393]
| ||||||||||
er zich over verheugen dat de Noordbrabantse toponymie een groeiende belangstelling geniet en dat, vooral in de beginfase, de deskundige leiding van Dr. J. Molemans zal verhinderen dat de activiteit op een ontgoocheling uitloopt. Dr. J. Molemans heeft zijn inleiding ‘Toponymie in de praktijk’, in gestencilde vorm (33 blz.) aan de deelnemers aangeboden; zij vormt een degelijke handleiding voor belangstellenden die zich op het gebied van toponymische opzoekingen wensen nuttig te maken. De Commissie Toponymie van de Stichting Brabants Heem stelde bovendien ten behoeve van de deelnemers een ‘Literatuurlijst Noordbrabantse toponymie’ samen van ongeveer 200 boeken en artikelen over toponymische onderwerpen, vooral met het oog op opzoekingen in Noord-Brabant. Beide hulpmiddelen zijn, tot zover ‘de voorraad strekt, te verkrijgen (tegen betaling van de verzendingskosten) bij de secretaris van de Commissie Drs. Ton Kappelhof (adres boven vermeld).
H.D. | ||||||||||
VlaanderenHet Corpus-GysselingOp 30 oktober 1978 werd in het Eysinga-huis te Leiden het eerste exemplaar van het Corpus van Middelnederlandse teksten, Reeks IGa naar voetnoot(1) aan de auteur aangeboden. De bijeenkomst was belegd door het bestuur van de Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie (INL), waarvan de afdeling Thesaurus een belangrijke rol heeft gespeeld bij de publikatie met machinale bewerking van het Corpus. De uitzonderlijke verdiensten van de auteur en zijn werk werden van verschillende zijden belicht door Jhr. mr. C.J.A. de Ranitz (voorzitter van de Stichting INL) resp. door schrijver dezes (namens het Belgisch Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek) en Dr. P.G.J. van Sterkenburg (hoofd van het INL). Als blijk van officiële erkenning in eigen land ontving Dr. Gysseling vervolgens een erepenning en diploma van de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap, overhandigd door voorzitter M. Coppieters. In vriendschappelijke sfeer eindigde de bijeenkomst met een beeldrijk dankwoord van de gevierde en een gezellige receptieGa naar voetnoot(2). In minder dan tien jaar heeft Maurits Gysseling die eerste reeks van het Corpus kunnen voltooien: een manuskript van ca. 5600 blz. | ||||||||||
[pagina 394]
| ||||||||||
bevattend de oorkonden (die de vroegtijdig ontvallen Jozef Van Cleemput had willen uitgeven), en alle andere dokumenten in de volkstaal als rekeningen, goederenlijsten, ambachtskeuren, ontwerpen en inskripties, bewaard in origineel of afschrift van vóór 1301, uit het hele Middelnederlandse taalgebied. Behalve de diplomatisch uitgegeven teksten, kronologisch geordend en voorzien van regesten en handschriftelijke bijzonderheden, vindt men in het werk ook nuttige gegevens met betrekking tot de identifikatie der respektieve schrijfhanden en schrijfcentra. Het geheel vormt een ware goudmijn voor generaties van onderzoekers. De talrijke persoons- en plaatsnamen zijn meer in 't bijzonder een rijke bron voor naamkundige studiën, uit verschillende standpunten, en zijn tevens als vergelijkingsmateriaal of voor konsultatie toegankelijk gemaakt in de alfabetische en retrograde indices van alle woordvormen, waarvan ook de frekwentie wordt aangegeven. De publikatie van dit unieke Corpus is mogelijk geworden dank zij de samenwerking van verscheidene personen en instanties in Noord en Zuid. Na voorafgaande en gezamenlijke besprekingen in het Belgisch en het Nederlands Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek, konden van daaruit de nodige geldmiddelen bijeengebracht worden die bereidwillig door het NFWO resp. ZWO werden toegekend. Het INL en speciaal de afdeling Thesaurus te Leiden heeft verder gezorgd voor de technische bewerking: de kodering, het ponsen en de korrektie, waarna de definitieve tekst via een fotozetmachine is afgedrukt. Door de computer bekwam men ook de indices, alsmede een (onuitgegeven) band voor de automatische samenstelling van een Vroegmiddelnederlands Woordenboek en een voor verder taalkundig onderzoekGa naar voetnoot(3). De tweede reeks van het Corpus zal de literaire teksten en de glossen uit dezelfde periode omvatten en progressief, naar wij hopen in de eerstvolgende jaren, kunnen verschijnen. Maurits Gysseling heeft zijn bevoorrechte situatie van beroepsonderzoeker in weergaloze mate voor de wetenschap ten nutte gemaakt en is er, ondanks soms zware oogzorgen, in geslaagd om ons gemeenschappelijke kultuurpatrimonium met onvergankelijke monumenten - als de Diplomata Belgica, het Toponymisch Woordenboek en nu het massale Corpus - te verrijken.
Leuven. K. Roelandts | ||||||||||
[pagina 395]
| ||||||||||
Instituut voor NaamkundePersonaliaSterfgevallenHet is passend hier vooreerst in herinnering te brengen dat het op 4 december 1978 tien jaar geleden was dat de Stichter van het ‘Instituut voor Vlaamsche toponymie’, Prof. Dr. H.J. van de Wijer te Heverlee overleden is. Wat hij voor de studie van de naamkunde in Vlaanderen heeft verwezenlijkt, blijkt thans o.m. uit het ‘Corpus Molemans-Thiry’ waarin het toponymisch materiaal is opgenomen dat werd samengebracht in dissertaties en verhandelingen die tot aan het einde van de tweede wereldoorlog onder zijn leiding zijn tot stand gekomen. Ook de wijziging (in 1947) van de oorspronkelijke benaming van het ‘Instituut voor Vlaamsche toponymie’ in ‘Instituut voor Naamkunde’ is het gevolg van de verruiming van het arbeidsveld die Prof. Van de Wijer steeds heeft aangemoedigd. Dit is nog gebeurd vóór dat, sinds 1949, zijn belangstelling steeds meer is uitgegaan naar het door hem opgerichte ‘International Centre of Onomastics’. Dr. P.J. Meertens, tot 1965 directeur van het Naamkundebureau te Amsterdam, die zich, met wijlen Dr. M. Schönfeld, heeft ingespannen om, van 1950 af, de samenwerking tussen het Instituut voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam ook organisatorisch te verstevigen, mede door de gemeenschappelijke uitgave van dit tijdschrift, schreef mij op 27 april 1978 het volgende: ‘Ik heb het Leuvens Instituut voor Naamkunde van 1930 af meegemaakt; het is onze oudere broer en de steun die jullie ons hebben gegeven is voor ons van onschatbare waarde geweest. En nu moet ik de aftakeling van dit Instituut beleven. Voor me ligt de lijst van jullie publicaties. Is het denkbaar dat een instituut dat zo iets tot stand heeft gebracht in zijn activiteit wordt beknot? De enige troost die ik kan vinden is dat Van de Wijer dat niet meer heeft beleefd. Een schrale troost’.
Op 19 februari 1977 overleed te Lier Lic. Jozef Eskens, de auteur van een verhandeling ‘Bijdrage tot de studie van de Keltische en Gallo-Romeinse plaatsnamen in Vlaanderen’ (Leuven, 1950), waarin gepoogd wordt een status questionis op te maken van de verklaringen door A. Vincent, J. Mansion, V. Tourneur, A. Carnoy e.a. van de genoemde toponiemen en toponymische bestanddelen.
Op 24 augustus 1978 overleed Lic. Roger Matthys, die in juli 1946 in het Instituut voor Naamkunde zijn verhandeling heeft afgewerkt over ‘Toponymie van Loo, bewerkt naar de oude en moderne bronnen’. Het is een monografie volgens het klassiek model met een glossarium van 761 lemmata, met een schets van het dialect, een reeks ijverig bewerkte verklaringen en met een overzicht van het materiaal. | ||||||||||
[pagina 396]
| ||||||||||
OnderscheidingenDe ‘Henning-Kaufmann-Stiftung zur Förderung der westdeutschen Namenforschung auf sprachgeschichtlicher Grundlage’ (zie hierover Onoma 19 (1975), 619-624) heeft voor het jaar 1978 haar prijzen toegekend aan Prof. Dr. Bruno Boesch, oudrector van de Universiteit te Freiburg im Breisgau, specialist op het gebied van de Zwitserse naamkunde, aan Prof. Dr. Jan Huisman, mede-redactielid van Naamkunde, en aan Prof. Dr. Karel Roelandts, mede-redactielid en tevens directeur van het Instituut, ‘voor hun talrijke fundamentele naamkundige publicaties, die het onderzoek zeer gestimuleerd hebben’.
Het Van Veldeke-Leën-komitee te Hasselt heeft de ‘Professor Bormansprijs’ voor de periode 1971-1978 toegekend aan ons mederedactielid Dr. Jos Molemans voor zijn gezamenlijk werk over de Limburgse toponymie.
Onze medewerker Dr. J. Devleeschouwer werd door het N.F.W.O. tot onderzoeksleider benoemd. | ||||||||||
Het Corpus Molemans-ThiryDe lezers van Naamkunde weten door de jaarlijkse verslagen die in dit tijdschrift werden opgenomen dat, van 1 oktober 1971 tot 31 december 1977, de onuitgegeven toponymische dokumentatie uit Nederlandstalig België, ingezameld in de verschillende universitaire instituten en centra, met gebruikmaking van de computer, tot een naamkundig repertorium werd bewerkt (zie laatst Naamkunde 9 (1977), 259-263). Dit repertorium werd in dankbare herinnering aan het baanbrekend werk van onze vroegere medewerker Dr. Jos Molemans, van 1 oktober 1973 tot 31 december 1977 voortgezet door Lic. A. Thiry, naar hen beiden ‘Corpus Molemans-Thiry’ genoemd. Het Corpus bevat drie zelfstandige registers, gebundeld in een aantal volumes die
Deze drie reeksen boekdelen worden, in tweevoud, bewaard in het Instituut voor Naamkunde, terwijl van de drie bewerkingen ook microfiches werden gemaakt, nl. samen 196 fiches: 83 voor 1), 83 voor 2) en 30 voor 3). Een volledig stel van deze microfiches werd geschonken aan de betreffende instituten van de Universiteiten te Brussel, Gent en en Luik, die aan de verwezenlijking van het projekt hun medewerking verleend hebben, zodat de aldaar voorhanden zijnde naamkundige dokumentatie in het repertorium kon worden opgenomen. Ten behoeve van de onderzoekers die het Corpus in een van de genoemde instituten zouden kunnen raadplegen, heeft K. Roelandts een ‘Handleiding bij het Corpus Molemans-Thiry - Naamkundig reper- | ||||||||||
[pagina 397]
| ||||||||||
torium. Machinale bewerking van de onuitgegeven toponymische dokumentatie uit Nederlandstalig België (1925-1975)’ (Leuven, juni 1978, 32 blz., cycl.) opgesteld. In deze Handleiding worden behandeld: 1) de voorgeschiedenis en de doelstellingen van het projekt, 2) een inventaris van het opgenomen materiaal, 3) de machinale bewerkingen van het materiaal, 4) een beschrijving van het kodesysteem, 5) de behandeling van lemmata en varianten, 6) het corpus in zijn definitieve uitvoering, 7) een alfabetische lijst van de volledig of gedeeltelijk bewerkte gemeenten met verwijzing naar de dokumentatie opgesomd onder nr. 2 hierboven, met aanvullingen, wat betreft de nog niet in het Corpus opgenomen studies, op blz. 32. Uit deze Handleiding blijkt dat eind 1977 het grootste deel van de toponymische dokumentatie die op eind 1975 ter beschikking was, in het Corpus is verwerkt. Niet opgenomen werd 1) vanzelfsprekend het materiaal dat in verhandelingen is samengebracht die in de loop van de academiejaren 1975-1976 en volgende werden afgewerkt, 2) een gedeelte van de dokumentatie die wél vóór eind 1975 ter beschikking stond, maar die wegens tijdsgebrek niet volledig kon bewerkt worden. In de Handleiding is het nog ontbrekende duidelijk als dusdanig gekenmerkt: het betreft slechts bij uitzondering gemeentelijke monografieën, doch meestal verhandelingen met modern materiaal voor grotere administratieve gebieden (zoals arrondissementen), verhandelingen over hydroniemen, over huisnamen, over de verspreiding van bepaalde bestanddelen zoals donk, -laar, -rode, -lo enz. In de mate dat de financiële mogelijkheden het toelaten zullen de thans nog ontbrekende verhandelingen op dezelfde manier bewerkt worden en als een autonome aanvulling aan het Corpus worden toegevoegd. Ondertussen heeft het Corpus reeds bewezen dat het een nuttig hulpmiddel is om de voorhanden dokumentatie vlug te kunnen overzien. Tot slot willen wij het Fonds voor Kollektief Fundamenteel Onderzoek van het N.F.W.O. oprecht danken omdat het dit interuniversitair researchprojekt nr. 10.119 gedurende zes jaren heeft gesubsidieerd. Mocht men er in de toekomst in slagen het voorlopig beëindigd Corpus aan te vullen met de toponymische dokumentatie die in haast onbereikbare publikaties en kleine tijdschriften vervat is, dan zou de lexikografie van het Nederlands er baat bij vinden. Wat voor de toponymie ten dele verwezenlijkt werd, zou eveneens voor de antroponymie dienen ondernomen te worden, maar dit is een opdracht voor latere onderzoekers.
H. Draye | ||||||||||
Naamkundige verhandelingen in 1978.Aan de vroeger in dit tijdschrift (zie laatst Naamkunde 9 (1977), 286-287) verschenen lijsten van Leuvense naamkundige verhandelingen, dienen de hiernavolgende te worden toegevoegd: | ||||||||||
[pagina 398]
| ||||||||||
Toponymie
Antroponymie
Leuven. C. Marynissen | ||||||||||
Lopende opdrachten.Professor R. van Passen heeft in 1978 zoals vroeger honderden adviezen uitgebracht over de benaming van nieuwe straten en over de wijziging van bestaande straatnamen. Tengevolge van de samenvoeging van gemeenten dienden een groot aantal identieke straatnamen in de nieuwe gemeenten te worden vervangen. Dr. C. Marynissen heeft, met het oog op de publikatie in de Handelingen van de Comm. v. Toponymie en Dialectologie de bibliografie van de plaatsnamenstudie voor de jaren 1965-1974 en de bibliografie van de persoonsnamenstudie voor de jaren 1963-1974 bijgewerkt. Gelet op de financiële beperkingen die de normale omvang van de publikaties van de genoemde Commissie onmogelijk maken, heeft Dr. Marynissen alleen lijsten van naamkundige boeken en tijdschriftartikelen kunnen voorbereiden, met weglating van de traditionele verklarende nota's over de inhoud ervan. Verder heeft Dr. Marynissen zijn medewerking voortgezet aan de heruitgave van E. Förstemanns Altdeutsches Namenbuch die sinds vele jaren wordt voorbereid en waarin ook het oudste Nederlandse materiaal wordt opgenomen. Zie hierover Naamkunde 3 (1971), 50-54. Samen met Dr. W. van Langendonck heeft Dr. Marynissen, in opdracht van de Commissie voor Toponymie en Dialectologie, talrijke kaartbladen van de topografische basiskaart van België, die door het Nationaal Geografisch Instituut heruitgegeven wordt, op het stuk van de schrijfwijze van de plaats- en veldnamen gereviseerd. | ||||||||||
[pagina 399]
| ||||||||||
Ten slotte heeft Dr. Marynissen ook in 1978 talrijke vragen om inlichtingen van correspondenten uit binnen- en buitenland beantwoord, mede op grond van de aanzienlijke dokumentatie waarover het Instituut voor Naamkunde beschikt. Dr. W. van Langendonck heeft naar aanleiding van symposia en studiedagen van linguïstische kringen en verenigingen talrijke lezingen gehouden over theoretische vraagstukken in verband met de onomastiek. Ook op het XIIIde Internationaal Congres voor onomastische wetenschappen, dat van 21 tot 25 augustus 1978, te Krakau (Polen) heeft plaats gehad rond het thema ‘Nomina appellativa et nomina propria’, hield Dr. Van Langendonck een van de vier algemene voordrachten over het onderwerp ‘On the theory of proper names’. Zijn zeer overzichtelijke uiteenzetting oogstte een grote bijval.
H.D. | ||||||||||
Congres van het Centrum voor de Studie van Land en Volk van de KempenMen kan er zich over verheugen dat na de dood van de stichter en bezieler van het genoemde CentrumGa naar voetnoot(1), Dr. Jozef Goossenaerts (1882-1963), en na het vroegtijdig overlijden van zijn opvolger, Dr. Milo H. Koyen, o. praem. (1914-1976), zijn werkzaamheid kan voortzetten. Tijdelijk heeft Dr. Jos Helsen, de eerste assistent bij het ‘Instituut voor Vlaamsche toponymie’, de leiding van het Centrum waargenomen, hij wordt van 1979 af opgevolgd door Drs Jan Goris, archivaris van de stad Herentals. Het jaarlijks congres van het Kempisch Centrum, dat voortaan afwisselend in Nederland en in België zal worden gehouden, werd op 23 september 1978 door de Stichting Brabants Heem in Oisterwijk (Noord-Brabant) georganiseerd. In de voormiddag hield Dr. Jos Molemans een lezing over het Leuvens ‘Naamkundig repertorium’; Drs W. Pijnenburg sprak over ‘Het Corpus Gysseling’, twee onderwerpen waarover in deze aflevering van Naamkunde wordt geschreven. Na de koffietafel handelde Dr. H.P.H. Camps over het door hem geschreven ‘Oorkondenboek van Noord-Brabant’ en inz. over zijn voorgeschiedenis, de moeilijkheden wat betreft het verzamelen en het bewerken van het heterogeen materiaal, de bruikbaarheid van het oorkondenboek voor verschillende kategoriëen van onderzoekers, waaronder ook de naamkundigen. Het oorkondenboek is in druk. Prof. Dr. A. Weijnen hield een lezing over ‘Betekenis en nood van het woordenboek van de Brabantse dialecten’, waarvan hij de initiatiefnemer is. Dit woordenboek is niet alfabetisch opgevat, maar is naar | ||||||||||
[pagina 400]
| ||||||||||
de gebruiksmogelijkheid of naar de gebruikssfeer van de opgenomen woorden geordend. Het Ie deel van het ‘Woordenboek van de Brabantse dialecten’ (Opera Theodisca. Publicaties van de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde, Assen-Amsterdam, van Gorcum, 1967-1977) is verschenen in vier afleveringen, samen 684 blz., onder de redactie van A. Weijnen en van zijn medewerkers J. van Bakel, J.B. Berns, J. Vromans en H. Crompvoets. Vooral de afleveringen 1 en 2: ‘Behuizing en landerijen’ bevatten een aanzienlijk naamkundig materiaal. Over de vele projecten die door de Nijmeegse Centrale op touw werden gezet en thans in uitvoering zijn, leze men de ‘Kroniek over 1976 [en 1977] onder redactie van A. Weijnen’ in de Mededelingen van de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde XVI (1977-78), blz. 94-117. Uit dit overzicht blijkt dat de afdeling Naamkunde in 1976 aandacht heeft geschonken aan de waternamen in het bijzonder van het bekken van de Maas en de Voer.
H.D. | ||||||||||
Het vierde Congres van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en NaamkundeOp zaterdag 30 september 1978 werd in het Maaslandcentrum te Elsloo (Nederlands Limburg) het vierde jaarlijks congres gehouden van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde. De drie vorige congressen werden in Bokrijk, Bilzen en Neerpelt georganiseerd (zie laatst Naamkunde 9 (1977), 289-290), doch het feit dat het ledenaantal in de Vereniging ongeveer gelijkmatig over de beide provincies Limburg verdeeld is, heeft er toe aangezet van nu af aan afwisselend in de beide Limburgen te congresseren. In de morgenvergadering van het congres werden twee belangrijke lezingen gehouden die een levendige bespreking uitlokten. Na de verwelkoming van de ongeveer 100 deelnemers door Prof. Dr. Jan Goossens, voorzitter van de Vereniging, hield Prof. Dr. K. Roelandts een lezing over ‘Familiarismen in de voornaamgeving’, waarin hij een synthese maakte van zijn talrijke bijdragen, ook in dit tijdschrift gepubliceerd, over de expressiviteit in de voornaamgeving, waarvoor het onderzoek best de kindertaal als uitgangspunt kiest. Uit zijn aanzienlijk materiaal heeft K. Roelandts een theorie afgeleid, die op haar beurt getoetst wordt aan een steeds aangroeiende verzameling van familiarismen. Deze lezing wordt in een der volgende afleveringen van Naamkunde gepubliceerd. Na de koffiepauze hield Drs. J. Cajot een referaat over ‘Enkele bijzonderheden van het Maastrichts dialect’ waarin behandeld werden: het wegvallen van h vóór vokaal, wat aanleiding geeft tot hypercorrectismen van het type Have Maria; de sleeptoon en stoottoon in het Maastrichts; het onderscheid in woordgebruik tussen het stadsdialect van Maastricht en het omliggende platteland. | ||||||||||
[pagina 401]
| ||||||||||
De namiddagvergadering werd besteed aan een symposium over ‘sociolinguïstiek en dialectologie’ waarbij moderne gezichtspunten, ingekleed in een vaak al te duistere formulering, overheersten. Besproken werden de methode en de voorlopige resultaten van het zgn. Kerkradeproject, waarvan door het onderzoek van de tegenstellingen van dialect- en standaardtaalsprekers voor de leerplanontwikkeling bruikbare resultaten verhoopt worden. Sinds haar oprichting, op 11 oktober 1975, tot eind 1978 heeft de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde 12 nrs uitgegeven van haar reeks Mededelingen, meestal overdrukken uit Naamkunde, Limburgse en andere tijdschriften. Inlichtingen over deze sympathieke Vereniging en haar publicaties verstrekt graag secretaris Dr. Jos Molemans, Bosstraat 5B, B-3588 Eksel.
H.D. |
|